BELANGRIJK
102)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
103)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
Raadpleeg altijd het plaatje aan de
binnenkant van de motorkap. Wij adviseren
om de contactsleutel te verwijderen als er
zich nog inzittenden in het voertuig
bevinden. Verlaat de auto pas na de
contactsleutel te hebben verwijderd of in
de stand STOP te hebben gedraaid.
Controleer bij het tanken of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand
STOP staat.
BELANGRIJK
46)Indien de auto handbediende
klimaatregeling heeft en een comfortabele
temperatuur nodig is, kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld
zodat de klimaatregeling kan blijven
werken.
CRUISECONTROL
(constante
snelheidsregeling)
(voor bepaalde versies/markten)
104) 105) 106)
BESCHRIJVING
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Druk op knop A fig. 91
. Inschakeling
van het systeem wordt aangegeven
door het aangaan van het (witte)
symbool
op het display (op
sommige versies wordt ook een bericht
weergegeven).
90F0Y0653C
112
STARTEN EN RIJDEN
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op knop
fig. 90 om het
systeem handmatig in/uit te schakelen.
Led uit: systeem ingeschakeld /Led
aan: systeem uitgeschakeld.
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart, ongeacht de status voorafgaand
aan de stopzetting van de motor (system
in- of uitgeschakeld). BELANGRIJK
Voor bepaalde versies/
markten,het sy teem wordt automatish
ingeschakeld wanneer de automatish
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Druk op knop A fig. 91 of draai de
contactsleutel naar STOP om het
systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK
104)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
105)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
106)De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn als
het systeem geen constante snelheid
kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet
in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
SPEED LIMITER
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een rijhulpsysteem dat de
rijsnelheid van de auto beperkt,
naargelang de instellingen van de
bestuurder. De maximumsnelheid kan
zowel bij rijdend als bij stilstaand
voertuig worden ingesteld. De
rijsnelheid kan worden
geprogrammeerd tussen 30 en 130
km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van de auto van de druk op
het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Druk op knop A fig. 92 op het stuurwiel.Druk twee keer op knop A, als de
cruisecontrolfunctie eerder werd
ingeschakeld. Met de eerste keer
indrukken wordt de eerder
ingeschakelde functie uitgeschakeld en
met de tweede keer indrukken wordt
de Speed Limiter ingeschakeld.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Het systeem inschakelen
Het systeem kan op twee manieren
worden ingeschakeld:
door het indrukken van de knop
RES;
door het indrukken en loslaten van
de knoppen SET+/SET–
Als het systeem met de RES-knop
wordt ingeschakeld en de ingestelde
snelheid lager is dan de rijsnelheid,
wordt een visuele waarschuwing
gegeven en wordt de snelheid na
ongeveer 20 seconden beperkt.
Het systeem kan alleen met de
knoppen SET+/SET– worden
ingeschakeld, als de rijsnelheid tussen
30 en 130 km/h ligt. In dit geval wordt
het systeem op de huidige snelheid
ingeschakeld.
Uitschakeling van het systeem: druk
op de knop CANC.
92F0Y0620C
114
STARTEN EN RIJDEN
MODUS “TRACTION +”
Dit systeem is ontworpen om te
assisteren bij het wegrijden op gladde
ondergronden (bijv. sneeuw, ijs,
modder, enz.), door de aandrijfkracht
optimaal over de vooras te verdelen.
Door de wielen met slechte grip (of de
wielen die meer slippen dan de andere)
te remmen, draagt het systeem de
aandrijfkracht over naar de wielen met
meer grip op de ondergrond.
Door het “Traction +”-systeem in te
schakelen wordt het voorste
differentieel geblokkeerd om de tractie
op onregelmatige ondergronden te
optimaliseren met behulp van het
remsysteem.
Inschakeling
Draai de ring naar rechts (stand B fig.
93) en houd hem gedurende een halve
seconde, of tenminste tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie "Traction +”
op het display fig. 95 weergegeven
wordt, in deze stand.
Na het loslaten keert de ring terug naar
de middelste stand.Dit systeem werkt bij snelheden onder
de 30 km/h: wanneer deze snelheid
wordt overschreden, wordt het
automatisch uitgeschakeld; zodra de
snelheid onder de 30 km/h zakt, wordt
het systeem weer ingeschakeld. In
dit geval blijft de led op de ring
branden.Uitschakelen
Om de modus “Traction +” uit te
schakelen en terug te gaan naar de
modus “Normal”, draait u de ring naar
links en houdt u deze gedurende een
halve seconde in deze stand. In dit
geval gaat de led van de modus
“Normal” branden en wordt een
melding op het scherm weergegeven
dat de modus “Traction +” is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de modus “Traction
+” of “Normal” wordt geselecteerd
wanneer de motor wordt afgezet, blijft
de modus behouden tot de motor weer
wordt gestart.
BELANGRIJK In de modus “Traction +”
wordt het Start&Stop-systeem tijdelijk
uitgeschakeld (led op de knop van
het Start&Stop-systeem gaat aan). Om
het Start&Stop-systeem weer in te
schakelen in de modus “Traction +”,
drukt u op de Start&Stop-knop op het
dashboard. Het Start&Stop-systeem
wordt weer ingeschakeld, zodra de
modus “Traction +” wordt
uitgeschakeld.
95F0Y0667C
116
STARTEN EN RIJDEN
De hierboven beschreven
tankprocedure is afgebeeld op het
plaatje B fig. 102 dat aan de binnenkant
van de tankklep is aangebracht. Op
het plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine,
DIESEL=dieselbrandstof).
Klepje A is voorzien van een stofkap C
fig. 102 die bij gesloten klep de rand
van de vulopening beschermt tegen de
afzetting van vuil en stof.
Tanken in een noodgeval
Ga voor het tanken als volgt te werk als
er geen brandstof in de tank meer is
of als het brandstofcircuit volledig leeg
is:
open de bagageruimte en pak de
adapter, die zich in de gereedschapstas
of, afhankelijk van de versie, in de
Fix&Go Automatic-houder bevindt;
open het tankklepje door het naar
buiten te trekken, steek het vulpistool in
de vulopening, zoals weergegeven in
fig. 103 en begin te tanken;
verwijder de adapter na het tanken
en sluit de klep;
doe de adapter terug in de houder
en plaats deze weer terug in de
bagageruimte.Bijvullen van AdBlue® (UREUM)
additief voor dieseluitstoot
(voor bepaalde versies/markten)
Voorbereidende voorwaarden
AdBlue® bevriest bij een temperatuur
lager dan -11°C. Het bijvullen kan
moeilijk verlopen als het voertuig lange
tijd bij deze temperatuur heeft
stilgestaan. Daarom wordt geadviseerd
om het voertuig te parkeren in een
garage en/of verwarmde omgeving en
te wachten tot het UREUM weer
vloeibaar is, alvorens de vloeistof bij te
vullen.
Ga als volgt te werk:
parkeer het voertuig op een vlakke
ondergrond;
zet de motor af door de
startinrichting op MAR te draaien;
open het tankklepje A fig. 102 en
draai de (blauwe) dop D fig. 102 van de
AdBlue®-vulopening los en verwijder
deze.
Bijvullen met nippels
Het systeem is ontworpen in
overeenstemming met ISO 22241-5
(capaciteit nippel: 10 l/min.). Bijvullen bij
stations met een hoger stroomsnelheid
is mogelijk, maar de nippel kan in dat
geval worden afgesloten en de in de
tank gevoerde hoeveelheid kan
variëren.
Ga als volgt te werk:
breng de AdBlue®-nippel aan in de
vulopening, begin met bijvullen en
stop wanneer het bijvullen de eerste
keer wordt onderbroken (dit betekent
dat het AdBlue®-reservoir vol is). Ga
niet verder met bijvullen om morsen van
AdBlue® te voorkomen;
verwijder de nippel.
Bijvullen met houders
Ga als volgt te werk:
controleer de houdbaarheidsdatum;
lees de gebruiksaanwijzingen op
het etiket door alvorens de inhoud van
de fles in het AdBlue®-reservoir te
gieten;
103F0Y0231C
124
STARTEN EN RIJDEN
119)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor
het vervangen van een wiel, als een band
lek of beschadigd raakt, op het voertuig
waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen
van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig
of om winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom: wij adviseren u
om contact op te nemen met een Fiat
Servicenetwerk. Zorg dat u zich nooit
onder een opgekrikt voertuig bevindt:
gebruik de krik alleen in de aangegeven
standen. Gebruik de krik niet voor
zwaardere lasten dan is aangegeven op het
plaatje op de krik. Start de motor nooit
wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het
voertuig meer dan noodzakelijk is opgekrikt,
kan alles onstabieler worden, met het
risico dat het voertuig met een harde klap
omlaag komt. Krik de auto daarom alleen
zover op als nodig is om toegang te krijgen
tot het noodreservewiel.
120)Op het noodreservewiel kunnen geen
sneeuwkettingen gemonteerd worden. In
geval van een lekke voorband (aandrijfwiel)
en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, gebruik dan een standaardwiel
en monteer de thuiskomer op de achteras.
Zo heeft de vooras twee normale wielen
waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.121)Zorg voor voldoende werkruimte bij
het opkrikken om schaafwonden aan
uw hand door contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende delen van
de krik ("wormschroef" en gewrichten)
kunnen verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
122)Als het wieldeksel niet juist
gemonteerd is, kan het loskomen wanneer
de auto rijdt. Voer nooit werkzaamheden
aan het ventiel uit. Steek nooit
gereedschap tussen de velg en de band.
Controleer regelmatig de spanning van
zowel de banden als de thuiskomer, in
overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
123)Na het verwisselde wiel te hebben
opgetild/geblokkeerd, moet de sleutel
worden verwijderd. Draai hem NIET
linksom om hem zo gemakkelijker te
kunnen verwijderen en om te voorkomen
dat de bevestiging loskomt en het wiel niet
veilig is vastgezet .
BELANGRIJK
51)Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk om het correcte
aanhaalkoppel van de wielbouten te laten
controleren.
"Fix&Go
Automatic"-KIT
124) 125)
52)2)
BESCHRIJVING
De Fix&Go automatic kit bevindt zich in
de bagageruimte, in een speciale doos.
In deze houder zitten ook een
schroevendraaier, het sleepoog en de
trechter om te tanken in noodgevallen.
Open de achterklep om bij de kit te
kunnen komen, verwijder het
laadplatform en til de vloerbedekking
op.
REPARATIEPROCEDURE
Ga als volgt te werk:
stop het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De motor moet op
vluchtstroken, in parkeergarages, op
parkeerplaatsen of tankstations worden
afgezet en de ondergrond moet zo
vlak en compact mogelijk zijn;
134
NOODGEVALLEN
zet de motor af, trek de handrem
aan en schakel de 1steversnelling of de
achteruit in. Zorg ervoor dat alle
passagiers de auto verlaten en naar
een veilige plek gaan, waar ze het
verkeer niet hinderen of risico op letsel
lopen. Doe het reflecterende
veiligheidsvest (wettelijk verplicht) aan
voordat u uit de auto stapt;
Plaats het busje A fig. 117 met
afdichtmiddel in de daarvoor bestemde
ruimte in de compressor B en druk
het hard omlaag. Verwijder de sticker C
met de indicatie van de snelheid en
plak deze op een zichtbare plaats;
doe de handschoenen aan;
verwijder de dop van het ventiel van
de lekke band en schroef de
transparante leiding voor de
afdichtingsvloeistof D fig. 117 op de
klep. Indien een busje van 250 ml
aanwezig is, is de behuizing van de
transparante leiding voorzien van een
verwijderbare ring om het uitnemen
te vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de
ON/OFF-knop F fig. 119 in de uitstand
staat (knop niet ingedrukt);
plaats de stekker E fig. 118 in het 12
V-stopcontact van de auto en start de
motor;
schakel de compressor in door op
de ON/OFF-knop F fig. 119 te drukken.
Zodra de druk die vermeld wordt in
de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens" of op het
daarvoor bestemde label op de
drukmeter G verschijnt, schakelt u de
compressor weer uit met de
ON/OFF-knop;
verwijder het busje A fig. 120 van de
compressor door op knop H te drukken
en het busje voorzichtig omhoog te
trekken.
Als de drukmeter G fig. 119 15 minuten
nadat de compressor ingeschakeld
werd, een druk van minder dan 1,8 bar
/ 26 psi weergeeft, schakelt u de
compressor uit, ontkoppelt u de
vulleiding D fig. 117 van het ventiel van
de band en verwijdert u het busje A
van de compressor.
117F0Y0624C
118F0Y0625C
119F0Y0626C
135
Verplaats het voertuig ca. 10 m voor
een betere verdeling van het
afdichtmiddel. Stop het voertuig op een
veilige wijze, schakel de handrem in
en herstel de druk met de zwarte
vulleiding L fig. 121 tot de vereiste
waarde is bereikt. Als ook 15 minuten
na het starten de druk minder dan
1,8 bar / 26 psi is, rij dan niet verder,
maar neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zet de auto, na ongeveer 8 km / 5 mijl
fig. 122 gereden te hebben, op een
veilige en geschikte plaats, met de
handrem ingeschakeld. Neem de
compressor en herstel de druk met de
zwarte vulleiding L fig. 121.Als de weergegeven druk hoger is dan
1,8 bar / 26 psi, herstel dan de druk
en rij voorzichtig zo snel mogelijk naar
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Indien de druk echter lager is dan 1,8
bar / 26 psi, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.PROCEDURE OM DE
SPANNING TE
HERSTELLEN
Ga als volgt te werk:
stop de auto op een veilige manier,
zoals hierboven beschreven, en schakel
de handrem in;
neem de zwarte vulleiding uit en
schroef deze stevig op het ventiel van
de band. Volg daarna de onderstaande
instructies.
Druk op de ontluchtingsknop M fig. 119
om eventuele overmatige bandendruk
weg te nemen.
VERVANGING
FILTERELEMENT
Ga als volgt te werk:
gebruik alleen originele
filterelementen, die kunnen worden
aangeschaft bij het Fiat Servicenetwerk.
druk op de ontgrendelknop en til
het filterelement op, om het te
verwijderen (zie bovenstaande
beschrijving).
120F0Y0627C121F0Y0629C
122F0Y0628C
136
NOODGEVALLEN
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met startkabels en de
accu van een andere auto, of met
een hulpaccu. In elk geval moet de
gebruikte accu een capaciteit hebben
die gelijk is aan of enigszins groter is
dan de lege accu.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Bij gebruik van hulpaccu dient men zich
te houden aan de instructies voor
gebruik en de voorzorgsmaatregelen
die zijn aangegeven door de fabrikant.
Gebruik geen hulpaccu of enige andere
externe voedingsbron met een
spanning hoger dan 12 V: de accu, de
startmotor, de dynamo en het
elektrische systeem van het voertuig
kunnen hierdoor worden beschadigd.
Probeer niet te starten met een
hulpaccu als de accu bevroren is. De
accu kan kapot gaan en ontploffen!
STARTEN MET
HULPACCU
136) 137) 138) 139)56) 57)
BELANGRIJK De plusklem (+) van de
accu is voorzien van een beschermkap.
Til de afschermkap op om toegang te
krijgen tot de plusklem.Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de pook
van de Dualogic versnellingsbak in
stand N (Vrijstand) of, voor versies met
handgeschakelde versnellingsbak, in de
vrijstand en draai de contactsleutel
naar STOP.
schakel alle andere elektrische
apparaten in de auto uit;
als een ander voertuig klaar is voor
een noodstart, parkeer dan het voertuig
binnen het bereik van de te gebruiken
startkabels, trek de handrem aan en
zorg ervoor dat het contactslot is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Vermijd contact tussen
beide voertuigen, dit kan immers een
massaverbinding veroorzaken wat
tot ernstig letsel aan mensen in
de buurt kan leiden.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto's
vermeden worden.STARTEN MET
HULPACCU
BELANGRIJK Het verkeerd uitvoeren
van onderstaande procedure kan leiden
tot ernstige letsel bij mensen of schade
aan het laadsysteem van één of beide
voertuigen. Volg de onderstaande
instructies nauwkeurig op.
Kabels aansluiten
Ga als volgt te werk om de auto te
starten met een hulpaccu:
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) aan op de plusklem (+) van de auto
met de lege accu;
sluit het andere uiteinde van de
pluskabel (+) aan op de plusklem (+)
van de hulpaccu;
sluit een uiteinde van de minkabel (–)
aan op de minklem (–) van de
hulpaccu;
sluit het andere uiteinde van de
minkabel (–) aan op een massapunt van
de motor (het zichtbare metalen deel
van de motor van de auto met lege
accu) ver uit de buurt van de accu en
het inspuitsysteem;
start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien. Start de
motor van het voertuig met lege accu.
151