75
Off road (modder, nat gras
enz .)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
ver wijderd en het wiel ver volgens weer grip
krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk
koppel naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
Tijdens het verplaatsen verdeelt het systeem
de wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50 km/h)
F
Z
et de draaiknop in deze stand.
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
F
Z
et de draaiknop in deze stand.
Activeer op zand geen andere standen
omdat de kans bestaat dat de auto vast
komt te zitten. U kunt de ASR en het ESP
uitschakelen door de draaiknop
in de stand "
OFF" te draaien.
De systemen ASR en DSC grijpen niet
meer in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
Rijadviezen
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
- h et rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
-
h
et rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
-
h
et door waden van beekjes en
stroompjes, enz.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Voor een nog betere bescherming beperken de
spankrachtbegrenzers de kracht waarmee de
gordels tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt.
5
Veiligheid
76
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F G eleid de gordel tijdens het oprollen.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel(s) niet
vastgemaakt/losgemaakt
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s) vóór niet
vastgemaakt/losgemaakt op het instrumentenpaneel.
2.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor.
3.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor.
4.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter.
5.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter.
6.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter.
Bij een rijsnelheid van 20 km/h of hoger
k nipperen de betreffende waarschuwingslampjes
gedurende twee minuten, in combinatie met
een geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft
het betreffende waarschuwingslampje branden
zolang de bestuurder of voorpassagier de gordel
niet heeft vastgemaakt.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordels vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat
waarschuwingslampje 1 op het instrumentenpaneel
branden en de desbetreffende waarschuwingslampjes
( 2 en 3 ) in de veiligheidsgordel van de passagier en op
het waarschuwingsdisplay van de frontairbag branden de
lampjes rood als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
gordel niet heeft vastgemaakt of weer heeft losgemaakt.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordels achter
Het desbetreffende waarschuwingslampje ( 4
t /m 6 ) in de veiligheidsgordel van de passagier
en de lampjes op het waarschuwingsdisplay
van de frontairbag branden rood als een van de
achterpassagiers zijn gordel heeft losgemaakt.
Veiligheid
77
Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid
84
AR
BG НИКОГА
НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини
С
МЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS NIKDY
neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
n
ebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁ ŽNÉHO ZR ANĚNÍ.
DA Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
K VÆSTET eller DR ÆBT.
DE Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung,
das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL Μη
χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
Μ
ΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN NEVER use a rear ward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAG
frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GR AVES o incluso la MUERTE del niño.
ET Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõr valistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Tur vapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI ÄLÄ KOSK A AN aseta lapsen tur vaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVAT Y YNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAK AVAN LOUKK A ANTUMISEN.
FR NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal
ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l'ENFANT ou le BLESSER GR AVEMENT.
HR NIK ADA
ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZR AČNIM JASTUKOM. To bi
m
oglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU SOHA
ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEK APCSOLT) FRONTLÉGZSÁKK AL védett ülésen. Ez a
g
yermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GR AVI al bambino.
LT NIEK ADA
neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO
P
AGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TR AUMUOTAS.
Veiligheid
92
Instructies
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat met de rug in de
rijrichting wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind wanneer het
kinderzitje in de rijrichting wordt geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet
de rugleuning er van, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is. Ver wijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen
op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en
de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik het kinderslot om te voorkomen dat
de portieren en de portierruiten achter per
ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste
zijruiten om jonge kinderen tegen de zon te
beschermen.
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het ver voer
van kinderen op de passagiersstoel vóór is
per land verschillend. Raadpleeg de in uw
land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Anders kan het kind ernstig of fataal gewond
raken bij het afgaan van de airbag.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Er wordt aanbevolen een stoelverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Veiligheid
98
F Auto met automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand P of N en trap het
rempedaal in.
F
A
uto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in de
stand N en trap het rempedaal in.
F Druk kort op de " START/STOP"-knop en
houd daarbij het pedaal ingetrapt tot de
motor draait.
De stuurkolom wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de
motor bij temperaturen beneden het vriespunt
en/of bij koude motor pas gestart als het
waarschuwingslampje voor het voorgloeien is
gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden nadat u op de " S TA R T/
STOP " -knop hebt gedrukt:
F
M
oet u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig ingetrapt houden
tot het lampje uitgaat en niet nogmaals op
de knop " START/STOP " drukken voordat
de motor is aangeslagen. F
M
oet u bij een automatische of
elektronische transmissie het rempedaal
ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en
niet nogmaals op de " START/STOP"-knop
drukken voordat de motor is aangeslagen.
De elektronische sleutel van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich binnen
de detectiezone bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, verschijnt een
melding.
Breng de elektronische sleutel binnen
deze zone zodat de motor kan worden
gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de
rubriek "Sleutel niet gedetecteerd –
Noodprocedure voor het starten".
Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuur wiel heen
en weer worden bewogen ter wijl de "START/
STOP"-knop wordt ingedrukt om het stuurslot
te ontgrendelen; u wordt hier van via een
melding op de hoogte gebracht.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto ter wijl de motor nog draait.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.
F Z et bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
F
Z
et bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand P of N .
F Met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak , selecteer stand N .
F
D
ruk ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de toets " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
In sommige gevallen is het nodig om een beetje
aan het stuur wiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Rijden
103
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het symbool
– om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(automatisch schakelen) naar de stand M
(handmatig schakelen) worden geschakeld.
Als de auto stilstaat of zeer langzaam rijdt,
schakelt de transmissie automatisch de eerste
versnelling in.
Het programma Sport werkt niet in de
handbediende stand.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Stilzetten van de auto
Zet, voordat u de motor afzet, de
selectiehendel in de stand P of N om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto stil te zetten.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, verschijnt bij het openen van
het bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een waarschuwingsmelding
op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd altijd stapvoets wanneer u op
een ondergelopen weg rijdt of bij het
door waden van een diepe plas.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P , of R vanuit de stand N . Dit is niet
schadelijk voor de transmissie. De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd in
de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de parkeerrem aantrekken.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG6).
De elektronisch gestuurde versnellingsbak met
6 versnellingen schakelt zonder tussenkomst
van de bestuurder.
U kunt op ieder moment zelf schakelen met de
flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor
een inhaalmanoeuvre.
6
Rijden
131
Het manoeuvreersymbool wordt in het
rood weergegeven in combinatie met de
melding "Manoeuvre geannuleerd " op het
touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld en keert terug naar de begin
weergave.
Einde van inrijd- of
uitrijmanoeuvre parkeerplek.
De auto stopt zodra de manoeuvre voltooid is.
Het manoeuvresymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
" Manoeuvre voltooid " op het touchscreen.
Bij uitschakeling dooft het lampje in de toets en
klinkt er een geluidssignaal.
Bij het inrijden van een parkeerplek is het
mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet
voltooien.
Werkingslimieten
- Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
werk in uitvoer met beschadigd wegdek,
locatie naast een greppel enz.).
-
H
et systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres bij
scherpe bochten. De sensoren en camera('s) van de auto kunnen
negatief worden beïnvloed door:
-
v
erzamelde sneeuw of gevallen bladeren op
het wegdek,
- sl echte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval),
-
g
eluidsverstoringen door lawaai van
voertuigen en machines (vrachtwagens,
pneumatische boren, enz.). Gebruik het systeem niet:
-
l
angs een zachte berm (greppel), kade
of een rand van een afgrond,
-
w
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op
de dakdragers, fietsendrager op de
achterklep enz.),
-
i
ndien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
-
i
ndien sneeuwkettingen gemonteerd
zijn,
-
b
ij een te lage bandenspanning,
-
i
ndien een noodreser vewiel wordt
gebruikt,
-
a
ls andere wielen dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht,
-
a
ls een van de bumpers is beschadigd,
-
n
a aanpassing van een of beide
bumpers (aanvullende bescherming
e n z .),
-
a
ls een camera defect is,
-
a
ls de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het CITROËN-netwerk van het
merk,
-
b
ij gebruik van sensoren die niet voor
uw auto zijn goedgekeurd,
-
b
ij een glad wegdek (ijzel enz.).
-
H
et systeem detecteert geen
parkeerplaatsen die veel groter zijn dan
de auto zelf of die begrensd worden door
obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
draadhekken enz.) zijn.
-
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
A
ls de bagageruimte zwaar beladen is, kan
de hoek van de auto in de richting van de
achterkant de afstandsmetingen verstoren.
6
Rijden