66
Als de binnentemperatuur zeer
hoog is wanneer de auto lang in
de zon heeft gestaan, moet u het
passagierscompartiment kort ventileren.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Stop & Star t
De verwarming en airconditioning werken
alleen als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit
om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t-
systeem.
Verwarming/handbediende
airconditioning
Het systeem werkt alleen als de motor draait.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Recirculatie van de interieurlucht.
2. Instellen van de temperatuur.
3. Instellen van de luchtverdeling.
4. Instellen van de luchtopbrengst.
5. Airconditioning aan/uit.
De temperatuur afstellen
F Draai de knop naar het blauwe gedeelte
(koud) of het rode gedeelte (warm) om de
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
De luchtstroom afstellen
F Draai aan de rolknop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Instellen van de
luchtverdeling
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Voorruit en zijruiten.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere toetsen te combineren.
Ergonomie en comfort
67
Mode AUTO
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3 °C beslagen
ruiten snel te ontwasemen.
F Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te
schakelen.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Automatische
airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor,
maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
De werking van de airconditioning en de
regeling van de temperatuur, de luchtopbrengst
en de luchtverdeling in het interieur worden
automatisch aangestuurd.
F
S
electeer het menu
Airconditioning van het
touchscreen om de pagina met
de bedieningsknoppen van het
systeem weer te geven.
Regeling van de temperatuur
F Druk op een van deze toetsen om de waarde te verlagen
(blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op een exacte temperatuur.
Druk voor maximale koeling of ver warming
van de passagiersruimte op de boven- of
onderkant van de toets voor het instellen
van de temperatuur totdat LO of HI wordt
weergegeven.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op de toets AUTO om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
1. Regeling van de luchtopbrengst.
2. Instellen van de temperatuur.
3. Instellen van de luchtverdeling.
4. Toegang tot de secundaire pagina.
5. Recirculatie van de interieurlucht.
6. Airconditioning A AN/UIT.
7. Automatisch schakelprogramma. Het airconditioningssysteem werkt
automatisch: afhankelijk van het comfortniveau
dat u hebt geselecteerd, zorgt het systeem voor
een optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
F
D
ruk op deze knop om de
secundaire pagina weer te
geven. Op deze pagina kunt u de
intensiteit van het automatische
comfortprogramma aanpassen
door een van de drie beschikbare
instellingen te kiezen.
F
D
ruk om de actuele instelling te
wijzigen meerdere keren op de
knop om de gewenste intensiteit
te selecteren:
" Soft ": voor een aangenaam comfort en een
zo laag mogelijk geluidsniveau, doordat de
aanjagersnelheid beperkt wordt.
" Normal ": voor het beste compromis tussen
een aangename temperatuur en een laag
geluidsniveau (standaardinstelling).
" Fast ": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
3
Ergonomie en comfort
68
De intensiteit is uitsluitend gekoppeld aan de
stand AUTO. Als de stand AUTO echter wordt
uitgeschakeld, blijft de geselecteerde intensiteit
opgeslagen.
Als de intensiteit wordt gewijzigd ter wijl de
stand AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand
AUTO hierdoor niet ingeschakeld.Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Het is mogelijk de luchtopbrengst en de
luchtverdeling handmatig in te stellen.
Zodra u een instelling wijzigt, wordt het
automatische programma "comfort"
uitgeschakeld. F
D
ruk op de toets AUTO om het
automatische comfortprogramma
weer in te schakelen.Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van deze toetsen om de luchtopbrengst te
verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de luchtopbrengst tot het minimum
te verlagen wordt de aanjager volledig
uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Vermijd het te lang rijden met
uitgeschakelde ventilatie om te voorkomen
dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit
vermindert.
Regeling luchtverdeling
U kunt de luchtverdeling in het interieur regelen
met behulp van deze drie toetsen. Voorruit.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. De drie functies kunnen gelijktijdig worden
geactiveerd. In dat geval stroomt de
lucht uit de middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de voetenruimte.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning functioneert, als de ruiten
gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Het systeem stelt u in staat:
-
i
n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets om de airconditioning in te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Ergonomie en comfort
69
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets om de airconditioning uit te
schakelen.
Als het lampje gedoofd is, is de airconditioning
uitgeschakeld.
Recirculatie van
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en de zijruiten.
De recirculatie van de interieurlucht dient
om de toevoer van buitenlucht bij stank en
stofoverlast af te sluiten.
Deze functie kan ook tijdelijk worden
gebruikt om de lucht in het interieur sneller
te ver warmen of af te koelen. F
D
ruk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om
de toevoer van buitenlucht weer
in te schakelen.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Deze opdruk op het
bedieningspaneel geeft aan in welke
stand de knoppen moeten staan om
de voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Richt bij koud weer de
zijventilatieroosters op de zijruiten
zodat deze sneller ontwasemd
worden.
Met bedieningspaneel op
de middenconsole
Aan/Uit
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand. F
D
ruk op deze knop om de lucht
over de voorruit te verdelen; het
lampje ervan gaat branden.
F Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet uit zijn.
F Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0 .
Met touchscreen
Aan/Uit
F Druk op deze knop. Het lampje
gaat branden.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om het
programma uit te schakelen. Het lampje
er van gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
3
Ergonomie en comfort
70
Voorruitverwarming
Bij koud weer ver warmt deze functie de gehele
voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u daar voor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie er voor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze zijn
vastgevroren en dat opeenhoping van sneeuw
door de werking van de ruitenwissers wordt
voorkomen.
Inschakelen/Stoppen
F Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te schakelen; het lampje van de
toets gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als
de motor wordt afgezet.
Achterruitverwarming
Aan/Uit
F Druk op deze toets om de achterruit en, afhankelijk van de uitvoering, de
buitenspiegels te ontwasemen. Het lampje
van de knop gaat branden.
De achterruitver warming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de achterruitver warming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de knop te
drukken. Het lampje van de knop gaat uit. Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Verlichting bagageruimte
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte wordt
geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.
Er zijn verschillende verlichtingstijden:
-
b
ij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
-
i
n de energiespaarstand (eco-mode): ongeveer
30
seconden,
-
b
ij draaiende motor: onbeperkt.
F Druk bij draaiende motor op deze toets; het lampje van de toets gaat branden.
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0
°C.
Ergonomie en comfort
71
Voorzieningen voorin1.Zonneklep.
2. Dashboardkastje.
3. 12V-aansluiting (max. 120
W).
4. USB-poort.
5. Open opbergvak.
6. Open opbergvak met twee
bekerhouders.
7. Armsteun vóór.
(afhankelijk van de uitvoering)
8. Opbergvakken.
9. Open opbergvak met bekerhouder.
Zonneklep
De zonneklep is voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder (of
tickethouder).
Bevestig geen voor werpen aan de
zonneklep aan passagierszijde. Deze
voor werpen kunnen bij het afgaan van de
airbag vóór letsel veroorzaken.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de
passagiersairbag en er kan een fles water,
de boorddocumentatie enz. in worden
opgeborgen.
F
T
rek de hendel naar u toe om het
dashboardkastje te openen.
Afhankelijk van de uitvoering treedt de
verlichting in werking zodra de klep wordt
geopend en wordt het kastje gekoeld door de
lucht afkomstig van de airconditioning.
3
Ergonomie en comfort
130
Overgang naar de STOP-
stand
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor wordt automatisch
in de STOP-stand gezet.
- bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak , wanneer u bij stilstaande
auto de versnellingshendel in de
neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat,
-
A
ls u, bij een automatische transmissie ,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in de stand N zet.
Teller van het Stop & Star t-
systeem.
(minuten/seconden of uren/minuten)
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren. Tank nooit als de motor in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af met de knop "START/STOP".
Als uw auto met dit systeem is uitgerust,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dit niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, airconditioning...) die
regeling van het systeem vereisen.
Overgang naar de START-
stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
a
ls u, met de selectiehendel in de stand
D of M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand D of M zet,
•
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Bijzonderheden: START wordt
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
s
neller wordt gereden dan 3 km/h,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, airconditioning...)
die regeling van het systeem of de auto
vereisen.
Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Dit is volkomen normaal.
Rijden
172
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming,
...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10
minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op
het kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek
Technische gegevens
van dit boekje.
Ook bij gebruik van accessoires
zoals een fietsendrager of een
op de trekhaakkogel bevestigde
bagagekoffer moet de maximaal
toegestane kogeldruk in acht worden
genomen.
Houd u aan de regelgeving in het land
waar u zich bevindt. -
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Praktische informatie