Verlichting111VerlichtingRijverlichting.............................. 111
Lichtschakelaar .......................111
Automatische verlichting .........112
Grootlicht ................................. 112
Lichtsignaal ............................. 112
Koplampverstelling ..................113
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 113
Dagrijlicht ................................. 113
LED-koplampen .......................113
Alarmknipperlichten .................116
Richtingaanwijzers ..................117
Mistlampen voor ......................117
Mistachterlicht ......................... 118
Parkeerlichten ......................... 118
Achteruitrijlichten .....................118
Beslagen lampglazen ..............118
Binnenverlichting .......................119
Regelbare instrumentenverlichting .........119
Leeslampen ............................. 119
Verlichting zonneklep ..............120
Verlichtingsfuncties ....................120
Verlichting middenconsole ......120
Instapverlichting ......................120Uitstapverlichting .....................120
Ontlaadbeveiliging accu ..........121Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplamp8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of groot licht
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting actief.
Controlelampje 8 3 99.
114VerlichtingDit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tussen 55 km/h en
115 km/h wanneer er in een landelijk
gebied wordt gereden. De verlichting van de weg en de berm wordt verbe‐
terd. Tegemoetkomend verkeer en
voorliggers worden niet verblind.
Snelwegverlichting
Gaat automatisch werken bij een
snelheid hoger dan 115 km/h. De
verlichting wordt aangepast aan de
hogere snelheid op snelwegen. Als er geen tegenliggers zijn, wordt het zicht
aan de kant van de eigen auto
vergroot. Het zicht neemt toe van
70 m tot 140 m, waardoor er objecten
op afstand over de volle breedte van
de weg worden herkend.
Stadslicht
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/u en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Bij een snelheid van
minder dan 30 km/h worden de
koplampen iets naar buiten gezwenkt
om voetgangers en objecten aan
weerszijden van de weg eerder te kunnen herkennen. Er is een speciale lichtbundel ontworpen die verblinding
van andere weggebruikers voorkomt.
Afbuigverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. De verlichting bestaat uit speciale led-lampen die in de rijrichting schijnen. De led-lampen
worden geactiveerd afhankelijk van
de stuurhoek of de activering van de
richtingaanwijzers.
Slechtweerlicht
Gecontroleerd door de ruitenwisser of
regensensor. Door de brede licht‐
spreiding - iets naar buiten gezwenkt
- hebt u een beter zicht op de rand van
de weg. De intensiteit van het licht ver vooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de passagiers‐
zijde van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te
kunnen herkennen. Door beperking
van de reflecties bij natte wegen
worden tegenliggers minder snel
verblind. Het slechtweerlicht werkt bij
een snelheid tot 70 km/h.
Verlichting117Richtingaanwijzersomhoog:richtingaanwijzer rechtsomlaag:richtingaanwijzer rechts
Bij het verplaatsen van de rich‐
tingaanwijzerhendel voelt u een
weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel tot voorbij het weer‐
standspunt wordt verplaatst. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel met de hand wordt
teruggezet in de neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
richtingaanwijzerhendel net voor het
weerstandspunt vast te houden. De
richtingaanwijzers zullen dan knippe‐
ren totdat de richtingaanwijzerhendel
wordt losgelaten.
Druk kort op de richtingaanwijzerhen‐ del zonder het weerstandspunt tepasseren om drie knippersignalen te
geven.
Als u bij een rijsnelheid hoger dan
60 km/h de richtingaanwijzers niet
binnen 20 seconden uitschakelt,
wordt het volume van het akoestische
richtingaanwijzersignaal verhoogd.Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
118VerlichtingMistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker is aangesloten op het contact, bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. De hendel volledig omhoog (parkeerlichten rechts) of omlaag
zetten (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal en het bijbehorende controlelampje
van de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.
Rijden en bediening163Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Adaptieve cruisecontrol De adaptieve cruisecontrol is een
verbetering van de conventionele
cruisecontrol en biedt als aanvullende functie het aanhouden van een
bepaalde volgafstand tot een voorlig‐
ger. Deze gebruikt radar en camera‐
sensoren voor de detectie van voor‐
liggers. Als er zich geen voertuig voor u bevindt, zal de adaptieve cruisecon‐ trol zich als een conventionele crui‐
secontrol gedragen.
De adaptieve cruisecontrol verlaagt
automatisch de rijsnelheid wanneer u
een langzamer rijdende auto nadert.
Vervolgens wordt de rijsnelheid op de geselecteerde volgafstand aange‐past aan die van de voorligger. De
rijsnelheid neemt toe of af met die van de voorligger, maar zal de ingestelde
snelheid niet overschrijden. De crui‐ secontrol kan beperkt remmen, met
geactiveerde remlichten.
Als de voorligger accelereert of van
rijstrook wisselt, laat de adaptieve
cruisecontrol u weer snel naar de
ingestelde snelheid accelereren. Als
de bestuurder de richtingaanwijzers
bedient om een langzamer rijdend
voertuig in te halen, laat de adaptieve
cruisecontrol uw auto tijdelijk accele‐
reren in de richting van dit voertuig om te helpen bij het inhalen ervan. De
ingestelde snelheid wordt echter
nooit overschreden.
Bij een handgeschakelde versnel‐
lingsbak kan de adaptieve cruisecon‐ trol een snelheid van meer dan
30 km/h instellen. Als de voorligger te langzaam rijdt en de gekozen volgaf‐
stand niet meer te handhaven is,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het Driver
Information Center. Het bericht advi‐
seert de bestuurder om de controle
over te nemen van de auto. Bij auto'smet een automatische versnellings‐
bak kan het systeem de auto tot stil‐
stand afremmen.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruisecontrol dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto
omdat rempedaal, gaspedaal en
de knop Ñ voorrang hebben op de
adaptieve cruisecontrol.
Systeem inschakelen
Rijden en bediening1817" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het Info-
Display. Selecteer vervolgens Hier
fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door op Í te drukken. Kies
Besturingsfuncties op het Info-
Display gevolgd door Park Assist.
Selecteer Inparkeren .
Kies met de richtingaanwijzers de
kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Het systeem detecteert geen vakken
die te klein of veel te groot zijn voor
uw auto.
Wanneer er een vrij vak is gevonden, wordt dit op het Info-Display aange‐
geven in combinatie met een eerste
geluidssignaal. Rijd langzaam voor‐
uit. Stop de auto wanneer het tweede
akoestische signaal klinkt, schakel de achteruitversnelling in, laat het stuur‐
wiel los en begin langzaam te rijden.
Er verschijnt visuele feedback op het
Info-Display.Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de handeling is
afgerond.
Inparkeren bij haaks parkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het Info-
Display. Selecteer vervolgens Hier
dwarsparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te activeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
182Rijden en bedieningKies Besturingsfuncties op het Info-
Display gevolgd door Park Assist.
Selecteer Vakparkeren .
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/h.
Kies met de richtingaanwijzers de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Wanneer er meerdere parkeervakken
naast elkaar worden gevonden, wordt de auto naar het laatste vak gestuurd.Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Info-Display aange‐
geven in combinatie met een geluids‐
signaal. Stop de auto, schakel de
achteruitversnelling in en rijd op een
snelheid tot 7 km/h.
Rijd voor- en achteruit volgens de
instructies en let daarbij op de waar‐
schuwingen van de parkeerhulp en
de geluidssignalen totdat de hande‐ ling is afgerond. Na afloop dooft $ op
de instrumentengroep.
Het systeem wordt tijdens een
parkeermanoeuvre automatisch
gedeactiveerd, wanneer de achter‐
kant van de auto een obstakel tot op minder dan 50 cm is genaderd.
Uitparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: tijdens het
uitparkeren bij fileparkeren moet u het
systeem activeren door Parkeerhulp
te selecteren op de startpagina van het Info-Display. Selecteer vervol‐
gens Parkeerplaats verlaten .
8" Colour-Info-Display: om uit te
parkeren bij fileparkeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Besturingsfuncties op het Info-
Display gevolgd door Park Assist.
Selecteer Uitparkeren .
Kies met de richtingaanwijzers de
kant van de weg waar u wenst uit te
parkeren.
Schakel de achteruitversnelling of
een versnelling voorruit in, laat het
stuurwiel los en rijd op een snelheid
tot 5 km/h.
Rijden en bediening185Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Blindehoeksysteem
De dodehoekdetectie detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
bepaalde dode hoek, aan weerszij‐ den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐
eel in elke buitenspiegel bij het detec‐ teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels mogelijk niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: kies Dode‐
hoekbewaking op het Info-Display en
activeer de functie.
8'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Besturingsfuncties op het Info-
Display gevolgd door Dodehoekbe‐
waking . Activeer de functie.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een led-lampje
in de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het led-lampje gaat bij detectie van
het voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het led-lampje met vertraging branden.