Rijden en bediening191SysteembeperkingenDe achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijk niet goed in de volgende gevallen:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de cameralenzen zijn bedekt met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder, vuil. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een zachte doek af
● de achterklep wordt geopend
● de auto trekt een elektrisch aangesloten aanhangwagen,
fietsdrager etc.
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ genLane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-
systeem observeert de rijstrookmar‐
keringen waartussen de auto rijdt via
een frontcamera boven aan de voor‐
ruit. Het systeem waarschuwt u met
visuele en akoestische signalen
wanneer u onbedoeld de rijstrook
verlaat.
De Lane Departure Warning is niet
actief bij bediening van de richting‐
aanwijzers en gedurende
20 seconden na uitschakeling van de
richtingaanwijzers.9 Waarschuwing
Dit systeem is een rijhulp die niet,
in geen geval, de noodzaak van
waakzaamheid van de bestuurder kan vervangen.
Inschakelen
Na het inschakelen van het contact
wordt het Lane Departure Warning- systeem geactiveerd. Als het
systeem is geactiveerd, brandt het
led-lampje in de toets ½ niet. Druk om
een gedeactiveerd systeem te active‐ ren op ½.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den boven 60 km/h en wanneer rijst‐ rookmarkeringen aanwezig zijn.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde rijstrookwissel detecteert, dan
knippert het controlelampje ) geel.
Tegelijkertijd hoort u een geluidssig‐
naal.
Rijden en bediening193Een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center en een
geluidssignaal waarschuwen u
wanneer er onmiddellijke actie van u vereist is.
Het systeem detecteert geen onbe‐
doeld verlaten van de rijstrook
wanneer de richtingaanwijzers
worden bediend en gedurende
20 seconden na uitschakeling van de
richtingaanwijzers.
Let op
Het systeem kan worden uitgescha‐ keld als het wegen waarneemt die te
smal, te breed of te kronkelig zijn.
Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
● de rijsnelheid moet tussen 65 km/h en 180 km/h liggen
● de bestuurder moet het stuurwiel
met beide handen vasthouden
● de verandering van rijrichting gaat niet vergezeld van knippe‐
rende richtingaanwijzers
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling is geactiveerd maar werkt op
dat moment niet● de auto is niet aangesloten op een aanhanger of een elektrische
fietsdrager
● normaal rijgedrag (het systeem detecteert een sportieve rijstijl,
d.w.z. bediening van het rempe‐
daal of het gaspedaal)
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● er is geen reservewiel gemon‐ teerd
● de bestuurder moet actief rijden tijdens de correctie
● de auto maakt geen scherpe bochtInschakelen
Als het systeem is geactiveerd,
brandt het led-lampje in de toets Ó
niet. Druk om een gedeactiveerd systeem te activeren op Ó.
Het systeem werkt bij snelheden tussen 65 km/h en 180 km/h, en als
er rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn. De bestuurder moet het stuurwiel met beide handen vasthouden. De
elektronische stabiliteitsregeling
moet zijn geactiveerd.
Bij het corrigeren van het traject knip‐
pert het controlelampje a geel.
194Rijden en bedieningAls de bestuurder de rijrichting van de
auto wenst aan te houden, kan hij/zij
de correctie voorkomen door het
stuurwiel stevig vast te houden, bijv.
tijdens een uitwijkmanoeuvre. De
correctie wordt onderbroken bij
bediening van de richtingaanwijzers.
De correctie is niet actief bij bediening van de richtingaanwijzers en gedu‐rende 20 seconden na uitschakeling
van de richtingaanwijzers.
Als het systeem waarneemt dat de
bestuurder het stuurwiel tijdens een
automatische rijrichtingcorrectie niet
stevig genoeg vasthoudt, onder‐
breekt het de correctie. Een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center en een geluidssignaal
waarschuwen u wanneer er onmid‐
dellijke actie van u vereist is.
Uitschakelen
Om het systeem te deactiveren moet
u Ó ingedrukt houden. Deactivering
van het systeem wordt bevestigd
door het brandende led-lampje in de
knop. Op het Driver Information
Center verschijnen ononderbroken
grijze lijnen.Storing
Bij een storing verschijnen a en
C op het instrumentenpaneel in
combinatie met een displaybericht en
een geluidssignaal. Neem contact op
met een dealer of een erkende werk‐
plaats voor een controle van het
systeem.
Systeembeperkingen De werking van het systeem kanworden beïnvloed door:
● voorruit is niet schoon of bedekt vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bochtige of heuvelachtige wegen
● bermen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
● ongunstige weersomstandighe‐ den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● wijzigingen aan de auto, bijv. bandenSchakel het systeem uit als het wordtverstoord door teersporen, schadu‐
wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
lijke rijstrookmarkeringen, wegwerk‐
zaamheden of andere onregelmatig‐
heden in het wegdek.9 Waarschuwing
Let altijd op de weg en houd de
auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan
dit leiden tot schade aan de auto,
of letsel of de dood.
Lane Keep Assist stuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto niet
noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
Het hoeft ook geen waarschuwing te geven, zelf als worden er rijst‐
rookmarkeringen waargenomen.
De stuurbekrachtiging van de
Lane Keep Assist is mogelijk
ontoereikend om te voorkomen
dat de rijstrook wordt verlaten.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf zoals de staat van de weg, het type wegdek, het
Verzorging van de auto205Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................206
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 206
Auto stallen .............................. 207
Verwerking van sloopauto .......208
Controle van de auto .................208
Werkzaamheden uitvoeren .....208
Motorkap ................................. 208
Motorolie .................................. 209
Koelvloeistof ............................ 210
Sproeiervloeistof ......................211
Remmen .................................. 211
Remvloeistof ............................ 211
Accu ........................................ 212
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 214
Wisserblad vervangen .............214
Gloeilamp vervangen .................215
Halogeenkoplampen ...............215
LED-koplampen .......................216
Mistlampen voor ......................217
Achterlichten ............................ 217
Zijrichtingaanwijzers ................220Kentekenverlichting .................220
Binnenverlichting .....................220
Elektrisch systeem .....................221
Zekeringen .............................. 221
Zekeringenkast in motorruimte 221
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................222
Boordgereedschap ....................224
Gereedschap ........................... 224
Velgen en banden .....................225
Winterbanden .......................... 225
Aanduidingen op banden ........226
Bandenspanning .....................226
Drukverliesdetectiesysteem ....227
Profieldiepte ............................ 228
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 229
Wieldoppen ............................. 229
Sneeuwkettingen .....................230
Bandenreparatieset .................230
Wiel verwisselen ......................233
Reservewiel ............................. 234
Starthulp gebruiken ...................238
Trekken ...................................... 239
Auto slepen ............................. 239
Andere auto slepen .................240
Verzorging van uiterlijk ..............241
Verzorging exterieur ................241Verzorging interieur .................244
Vloermatten ............................. 244
216Verzorging van de auto3. Maak de gloeilamp los van delampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐ torhuis.
5. Breng de kap aan.
Dimlicht (2)
1. Verwijder de beschermkap door eraan te trekken.
2.Druk de borgklem omhoog en trek
de lampfitting naar achteren.
3. Maak de gloeilamp los van de lampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐torhuis.
5. Breng de kap aan.
Richtingaanwijzers vooraan
Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.
Zijmarkeringslichten Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.
Dagrijlicht
Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.
LED-koplampen
Koplampen voor groot licht en
dimlicht, zijmarkeringslichten, dagrij‐
lichten en richtingaanwijzers zijn
uitgevoerd met led-lampen en
kunnen niet worden vervangen.
Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.
218Verzorging van de auto
7. Maak de gloeilamp los van delampfitting en vervang de lamp.
Remlicht ( 1)
Richtingaanwijzer ( 2)
8. Plaats de lampfitting in de lamp‐ module. Breng de lampmodule in
de uitsparing aan en haal de
lampbevestigingsmoer vanuit de
binnenkant aan. Bevestig de kap.
Lamphuis in de achterklep
1. Open de achterklep en verwijder de afdekking.
220Verzorging van de autoZijrichtingaanwijzers
Demonteer voor het vervangen van
de gloeilamp het lamphuis:
1. Schuif het lamphuis naar voren en
neem het aan de achterzijde los.
2. Draai de lampfitting rechtsom uit de behuizing.
3. Maak de gloeilamp los uit de lampfitting en vervang de lamp.
4. Steek de lampfitting erin en draaideze rechtsom.
5. Steek de linkerkant van de lamp erin, schuif deze naar links en
steek de rechterkant erin.
Kentekenverlichting Kentekenverlichting is uitgevoerd met
LED-lampen en kan niet worden
vervangen.
Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.
Binnenverlichting Laat de volgende lampjes vervangen
in een werkplaats:
● interieurverlichting, leeslampjes
● bagageruimteverlichting
● instrumentenverlichting
277Persoonlijke instellingen ............106
Portieren ....................................... 30
Portier open ............................... 101
Prestaties ................................... 258
Profieldiepte ............................... 228
Q
Quickheat ................................... 131
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 273
REACH ....................................... 265
Regelbare instrumentenverlichting ...........119
Regensensor ................................ 99
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 270
Remassistentie .......................... 154
Rem- en koppelingssysteem .......95
Rem- en koppelingsvloeistof ......250
Remmen ............................ 151, 211
Remvloeistof .............................. 211
Reparatie ongevalsschade .........265
Reservewiel ............................... 234
Richtingaanwijzers ............... 93, 117
Rolschermen ............................... 43
Ruiten ........................................... 40
Rijgedrag en aanhangertips ......200
Rijverlichting .......................... 12, 99S
Schakelen ............................. 96, 147
Schakelhendel ............................ 147
Schakel motor uit ..........................95
Selectieve katalysatorreductie ....144
Selective Ride Control ................155
Service ............................... 133, 247
Service-display ............................ 92
Service-indicatie ..........................95
Service-informatie ...................... 247
Sjorogen ...................................... 75
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................230
Snelheidsbegrenzer ...........101, 160
Snelheidsmeter ............................ 90
Software-update .........................269
SOS ............................................ 110
Spiegelverstelling ..........................9
Sportmodus ............................... 157
Sproeiervloeistof ........................211
Startbeveiliging ............................ 37
Starten en bedienen ...................135
Starthulp gebruiken ...................238
Stoelpositie .................................. 47
Stoelverstelling .............................. 7
Stoelverwarming ........................... 52
Stoelverwarming, achter ...........53
Stop/Start-systeem .....................139
Storing ....................................... 149Storingsindicatielamp ..................95
Stroomonderbreking ..................149
Sturen ......................................... 135
Stuurbedieningsknoppen .............81
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 81
Symbolen ....................................... 4 Systeemcontrole ........................... 95
T
Tanken ....................................... 198
Te laag brandstofpeil ...................99
Toerenteller ................................. 91
Trekhaak .................................... 201
Trekken............................... 200, 239
Trekstang.................................... 200
Typeplaatje ................................ 252
U Uitlaatfilter............................. 97, 143
Uitlaatgassen ............................. 143
Uitrol-brandstofafsluiter .............139
Uitstapverlichting .......................120
USB-poort ..................................... 86
Uw autogegevens ..........................3
V Valetmodus................................. 103Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 229
Vaste luchtroosters ....................132