Page 209 of 327

Rijden en bediening207Als deze functie is uitgeschakeld,
wordt dat in het Driver Information
Center aangegeven.
Bij auto's met radarsensor is het systeem uit te schakelen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display, 3 129.
In de volgende gevallen adviseren we u om het systeem te deactiveren in
het menu Persoonlijke instellingen:
● wanneer de auto wordt gesleept
● vóór gebruik van een automati‐ sche wasstraat met ingeschakeldcontact
● als de voorruit beschadigd is in de buurt van de camera
● als de voorbumper beschadigd is
Systeembeperkingen
In sommige gevallen kan de actieve
noodrem automatisch remmen in
situaties waarin dat onnodig lijkt te
zijn, bijvoorbeeld in parkeergarages,
als er verkeersborden in een bocht
staan of door auto's die zich in een
andere rijstrook bevinden. Dit behoort bij de normale werking van het
systeem, de auto behoeft geenonderhoud. Trap om automatisch
remmen te negeren het gaspedaal
stevig in als de situatie en de omge‐
ving dat toelaten.
In de volgende situaties zijn de pres‐ taties van de actieve noodrem
beperkt:
● Rijden op bochtige of heuvelach‐
tige wegen.
● Alle voertuigen detecteren, met name voertuigen met een
aanhanger, trekkers, modderige voertuigen, enz.
● Een voertuig detecteren wanneer
het zicht door weersomstandig‐
heden beperkt is, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De sensor in de voorruit wordt geblokkeerd door sneeuw, ijs,
slijk, modder, vuil, schade aan de
voorruit of werkt slechter door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers.Houd om defecten te voorkomen de
zones van de camerasensor in de
voorruit en de radarsensor in de radi‐ ateurgrille altijd vrij van vuil, stof, ijs en
sneeuw.
Houd onderweg altijd uw aandacht bij het verkeer en wees altijd paraat om
handelend op te treden door bij drei‐
gende botsingen op de rem te trap‐
pen en / of de auto weg te sturen.
Storing
Als het systeem moet worden nage‐
keken, verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Centre.
Boordinformatie 3 127.
Parkeerhulp
Algemene informatie
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Page 210 of 327

208Rijden en bedieningBij een aanhangwagen of fietsendra‐
ger op de trekhaak is de parkeerhulp gedeactiveerd.
Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluidssignalen en een aanduiding
op het display.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
Nadat u het contact hebt ingescha‐
keld, wordt de achterste parkeerhulp
geactiveerd.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels achter
de auto die dichter bij zijn dan 50 cm
terwijl er een vooruitversnelling is
ingeschakeld, of tot 1,5 m als de
achteruitversnelling is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand
minder dan ongeveer 30 cm, dan
klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
veranderende afstandslijnen op het
Driver Information Center 3 118.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand weer aangegeven.
Page 211 of 327

Rijden en bediening209Uitschakelen
Druk op de parkeerhulptoets r om
deze functie te deactiveren. De led in de toets dooft.
Storing
In geval van een storing of als het
systeem tijdelijk niet goed werkt,
bijv. vanwege veel geluid buiten of
andere storende factoren, knippert de
led in de toets gedurende
drie seconden alvorens deze dooft.
Er verschijnt een bericht in het Driver
Information Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen en een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid tot
11 km/u.
Page 212 of 327

210Rijden en bediening
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Als r binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de
parkeerhulp gedeactiveerd. Als de
snelheid eerder meer dan 25 km/u
was, wordt de parkeerhulp opnieuw
geactiveerd wanneer de snelheid tot
onder 11 km/u daalt.
Bij deactivering van het systeem
dooft het led-lampje in de knop en
verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels voor
de auto die dichterbij zijn dan 80 cm en tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto die dichterbij zijn
dan 50 cm terwijl er een vooruitver‐
snelling is ingeschakeld, of tot
1,5 meter als de achteruitversnelling
is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand
minder dan ongeveer 30 cm, dan
klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 118
of, afhankelijk van de versie, op het
Info-Display 3 125.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand weer aangegeven.
Uitschakelen
Bij een snelheid hoger dan 11 km/u
wordt het systeem automatisch
gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Bij handmatige deactivering van het
systeem dooft het led-lampje in de
knop en verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Page 213 of 327

Rijden en bediening211Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als r wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het complete systeem is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display. Het blijft gedeactiveerd voor de duur
van de contactcyclus of tot het
opnieuw wordt geactiveerd in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Storing
In geval van een storing of als het
systeem tijdelijk niet goed werkt,
bijv. vanwege veel geluid buiten of
andere storende factoren, verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Boordinformatie 3 127.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 118 of, afhan‐
kelijk van de versie, op het Info-
Display 3 125, ondersteund door
geluidssignalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter. Beide systemen gebruiken
dezelfde sensoren in de voor- en
achterbumper.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Geavanceerde parkeerhulp activeren
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
Page 214 of 327

212Rijden en bediening
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door kort indrukken
van ( klaar voor gebruik.
In de parkeerhulpmodus herkent en
memoreert het systeem fileparkeer‐
plekken van 10 m en insteekplekken
van 6 m.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd en een parkeerplek zoeken bij snelheden tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij
geparkeerde auto's is 1,8 m voor parallel inparkeren en 2,5 m voor
haaks inparkeren.
WerkingZoekmodus voor parkeerplekken,
weergave in het Driver Information
Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center door lang op de toets ( te
drukken.
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Om
parkeerplekken aan de bestuurders‐
zijde te vinden, schakelt u de richting‐ aanwijzers aan de bestuurderszijdein.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Driver Information Center
getoond en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Page 215 of 327

Rijden en bediening213Weergave op het Info-Display
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het desbetref‐
fende pictogram op het Info-Display
te tikken.
Selecteer de kant waarop de parkeer‐
plek ligt door op het desbetreffende
pictogram op het display te tikken.
Wanneer er een plek is gevonden,
wordt dit op het Colour-Info-Display getoond en klinkt er een geluidssig‐naal.
Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld,
zoekt het systeem naar een andere
geschikte plek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde
beschikbare parkeerplek wordt geac‐ cepteerd als de bestuurder bij parallel
gelegen parkeerplekken binnen tien
meter of bij haaks gelegen parkeer‐
plekken binnen zes meter na hetbericht om de auto te stoppen stopt.
Het systeem berekent het optimale
pad om in te parkeren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op de geluiden van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.
Page 216 of 327

214Rijden en bedieningDisplayweergave
De instructies op het display tonen:
● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Een hint wanneer u sneller dan 30 km/u rijdt in de zoekmodus
voor een parkeerplek.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnel‐ling.
● Het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden.
● Voor sommige instructies verschijnt er een voortgangsbalk
op het Driver Information Center.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden belemmerd door
boordinformatie met een hogere prio‐ riteit. Na bevestiging van het bericht
via SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of 9 op het stuurwiel, verschij‐
nen de instructies van de geavan‐
ceerde parkeerhulp weer en kunt u
het inparkeren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd:
● door ( kort in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een parkeerplek sneller dan 30 km/u
te rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt
● te veel te schakelen: acht cycli bij
parallel inparkeren of vijf cycli bij haaks inparkeren
● wanneer u het contact uitschakeltWanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert
tijdens het inparkeren, dan verschijnt
er een bericht op het display. Ook
klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● Het systeem een storing vertoont.
● De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afge‐
maakt.
● Het systeem is buiten werking. ● Een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐sing is.
Als het systeem tijdens parkeerin‐
structies een object detecteert,
verschijnt er een bericht om de auto
te stoppen. Door het verwijderen van
het object wordt het inparkeren
hervat. Wordt het niet verwijderd, dan
wordt het systeem gedeactiveerd.
Druk lang op ( om het systeem naar
een nieuwe parkeerplek te laten
zoeken.