Page 217 of 327

Rijden en bediening215Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen lage
stoepranden en onregelmatigheden
in het wegdek, bijv. op bouwterrei‐
nen. De bestuurder neemt de
verantwoordelijkheid op zich.
Let op
Na productie moet het systeem
worden gekalibreerd. Voor optimale
begeleiding tijdens het parkeren is
een rijafstand van ten minste 10 km ,
inclusief een aantal bochten, nodig.
Dodehoeksysteem Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Page 218 of 327

216Rijden en bedieningHet systeem geeft een visueel alarmvisueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels mogelijk niet zichtbaar
zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzers.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dodehoekzone een voertuig detecteert, licht er zowel bij auto's die
worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzers gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.Het dodehoeksysteem werkt bij snel‐
heden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u wordt
het systeem inactief, aangegeven
door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd, verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als vervolgens een auto wordt
waargenomen in de dode hoek,
worden de waarschuwingssymbolen
B zoals gewoonlijk verlicht aan de
desbetreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 129.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Page 219 of 327

Rijden en bediening217Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich tot op ongeveer 3 m naar achteren en naar
de zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Het systeem is gedeactiveerd als de
auto een aanhangwagen trekt of als
er een fietsendrager is geplaatst.
Het dodehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het
systeem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit
vaker optreden.
Het dodehoeksysteem werkt niet als
de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige
regenval.Instructies voor reinigen 3 285.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, lichten
de symbolen in de spiegels perma‐
nent op en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
Bij de 5-deurs hatchback is de
camera gemonteerd tussen de lamp‐
jes van de kentekenverlichting.
Page 220 of 327

218Rijden en bedieningBij de Sports Tourer is de cameraonder de sierlijst van de achterklepgemonteerd.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten te kunnen
bepalen.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 15 seconden niet is ingeschakeld.
Deactivering van hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
7'' Colour-Info-Display: U kunt de acti‐
vering of deactivering van de visuele
hulplijnen en waarschuwingssymbo‐
len veranderen via de aanraaktoet‐
sen in het onderste deel van het
display.
Page 221 of 327

Rijden en bediening2198'' Colour-Info-Display: U kunt de
visuele hulplijnen en waarschuwings‐
symbolen activeren of deactiveren in
het menu Instellingen op het
Info-Display. Selecteer de relevante
instelling in Instellingen I Achteruit‐
kijkcamera .
Info-Display 3 125.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Systeembeperkingen De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil. Reinig de lens,
spoel deze met water en veeg
deze met een zachte doek af.● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.
● De auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste
regel van het Info-Display.
Verkeersbordherkenning
Werking De verkeersbordherkenning herkent
bepaalde borden via een frontcamera en toont deze op het Driver Informa‐
tion Center.
Als de auto over een ingebouwd navi‐
gatiesysteem beschikt, kunnen er ook verkeersborden van datakaarten zijn
opgenomen.
Verkeersborden die worden herkend,
zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen en verboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonerven
Page 222 of 327

220Rijden en bedieningOnderborden● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers ● bij natheid
● bij ijs
● tijdsbeperkingen
● afstandsbeperkingen
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en
inhaalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het
volgende bord maximumsnelheid of
einde maximumsnelheid of als er
gedurende een bepaalde periode
geen ander bord wordt geconsta‐ teerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Een uitroepteken in een kader duidt
erop dat er een bijkomend verkeers‐
bord is gedetecteerd dat niet duidelijk
door het systeem wordt herkend.
Het systeem werkt zonder prestatie‐
verlies tot een snelheid van maximaal 200 km/u, afhankelijk van de verlich‐
ting. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid van 160 km/u.
Displayweergave
Informatie over de op dit moment geldige verkeersborden is beschik‐
baar op de desbetreffende pagina in
het Driver Information Center.
Bovendien wordt de huidige geldige
snelheid permanent op de onderste
regel van het Driver Information
Center aangegeven. Bij een snel‐
heidslimiet met een onderbord
verschijnt in dit gebied het symbool +.
Kies bij een Midlevel-display het
menu Info ? via MENU en selec‐
teer met het stelwiel op de rich‐
tingaanwijzerhendel de pagina met
de verkeersbordherkenning 3 118.
Page 223 of 327
Rijden en bediening221
Kies op het Uplevel-display het menu
Info met de toetsen rechts op het
stuurwiel en druk op P of Q om de
pagina met de verkeersbordherken‐
ning te selecteren 3 118.
Wanneer u een andere pagina op het menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende
verkeersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie U kunt de waarschuwingsfunctie acti‐veren en deactiveren in het instellin‐
genmenu van de pagina met
verkeersbordherkenning.Wanneer de functie is geactiveerd en
de pagina met verkeersbordherken‐
ning wordt niet getoond, worden de
net waargenomen snelheidslimiet en
Niet inhalen-borden weergegeven als waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.Druk wanneer op het Midlevel-display de pagina met de verkeersbordher‐
kenning wordt getoond, op SET/CLR
op de richtingaanwijzerhendel.
Page 224 of 327

222Rijden en bedieningSelecteer Waarschuw. AAN of
Waarschuw. UIT met het stelwiel en
druk op SET/CLR .
Druk wanneer op het Uplevel-display
de pagina met de verkeersbordher‐
kenning wordt getoond, op q op het
stuurwiel.
Activeer de waarschuwingen door J
in te stellen, deactiveer de waarschu‐ wingen door met toets 9 I in te stel‐
len.
De pop-upwaarschuwing verschijnt
ca. acht seconden lang op het Driver
Information Center.
Systeem resetten
De inhoud van de verkeersbordpa‐
gina is in het menu Instellingen van de
pagina Verkeersbordherkenning te
wissen door Terugstellen te selecte‐
ren en te bevestigen door SET/CLR
op de richtingaanwijzerhendel of 9
op het stuurwiel in te drukken.
U kunt ook SET/CLR of 9
3 seconden ingedrukt houden om de
inhoud van de pagina te wissen.
Als het resetten is gelukt, klinkt er een toon. Het onderstaande “standaard‐
bord” verschijnt tot het volgende
verkeersbord wordt waargenomen of
door de kaartgegevens van het navi‐
gatiesysteem wordt geleverd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond
verkeersborden worden gewist. Na
het wissen wordt het “standaardbord” of een verkeersbord uit de kaartge‐
gevens van het navigatiesysteem in
het Driver Information Center weer‐
gegeven.
Redenen voor het wissen van
verkeersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen
(verschillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● Als er geen navigatiekaartgege‐ vens beschikbaar zijn en de snel‐heid afneemt tot onder 52 km/u
(detectie van de bebouwde kom)
● Als er navigatiekaartgegevens beschikbaar zijn en het systeem
nam op basis van een verande‐
ring in de kaartgegevens waar
dat de bebouwde kom werd inge‐ reden