Rijden
De koppeling is oververhit en kan bescha-
digd r ak
en.
Zet de wagen stil en laat de
transmissie afkoelen bij draaiende motor
(stationair) en de keuzehendel in stand P. Zo-
dra het controlelampje dooft en de aanwij-
zing voor de bestuurder verdwijnt, gaat u di-
rect naar een gespecialiseerde werkplaats
om het defect te laten verhelpen. Als het con-
trolelampje niet dooft en de aanwijzing voor
de bestuurder niet verdwijnt, rijd dan niet
verder. Roep de hulp van vakmensen in.
Storingen aan de versnellingsbak
Versnellingsbak: storing! Zet
de wagen stil en plaats de keu-
zehendel in de stand P
Er i s
een storing opgetreden in de transmis-
sie. Zet de wagen op een veilige plaats en
rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in.
Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt door blijven
rijden
Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt doorrijden
met beperkingen. Achteruit niet
beschikbaar Rijd direct naar een gespecialiseerde werk-
pl
aats
om de storing te laten repareren.
Versnellingsbak: probleem in
het systeem! U kunt doorrijden
in de stand D totdat de motor
wordt afgezet
Verlaat het verkeer en zet de wagen op een
veilige plaats. Roep de hulp van vakmensen
in. Versnellingsbak: oververhit.
Pas uw rijstijl aan.
Rijd rustig door. Zodra het controlelampje
dooft, kunt u weer normaal rijden. Versnellingsbak: trap de rem
in en kies een rijstand.
Als de storing het gevolg is van een hoge
temperatuur in de versnellingsbak, wordt via
een aanwijzing voor de bestuurder gemeld
wanneer de transmissie weer is afgekoeld.
Aanbevolen versnelling De optima
le versnelling inschakelen Al naargelang de uitrusting van de wagen
k
an tijden
s
het rijden op het display van het
instrumentenpaneel de aanbevolen versnel-
ling worden getoond om brandstof te bespa-
ren. Bij wagens met
automatische
versnellings-
bak moet hiervoor de keuzehendel in de
stand Tiptronic ››› pag. 196 staan.
Als de juiste versnelling ingeschakeld is,
wordt geen aanbeveling weergegeven. De op
dat moment ingeschakelde versnelling wordt
getoond.
IndicatieBetekenis
De optimale versnelling is ingescha-
keld.
Aanbevolen wordt over te gaan op
een versnelling hoger.
Aanbevolen wordt over te gaan op
een lagere versnelling. Informatie ter "reiniging" van het roetfilter
v
an een die
selmot
or
Het uitlaatsysteem stelt vast wanneer het
roetfilter bijna vol is en activeert de zelfreini-
gende werking van het filter door de optimale
versnelling aan te duiden. Mogelijk dient
hiervoor op een bijzondere manier te worden
gereden, met een verhoogd motortoerental. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een
hulpf u
nctie en mag in geen geval de oplet-
tendheid van de bestuurder vervangen.
● De bestuurder is verantwoordelijk voor het
kiezen
van de juiste versnelling, bijvoorbeeld » 201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Knippert geel
De stuurkolom
wordt niet ontgren-
deld of vergrendeld.Trek de sleutel uit het contact en
schakel het vervolgens weer in.
Volg zo nodig de aanwijzingen
op het display in het instrumen-
tenpaneel op.
Rijd niet verder
als de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat het
contact is ingeschakeld. Roep de
hulp van vakmensen in. ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neg
eren.
● De wagen tot stilstand brengen zodra dat
veilig k
an. Let op
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Informatie met betrekking tot de
s
t
uurinric
hting Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voork
omen, w
ordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen te vergrendelen.
Stuur mechanisch vergrendelen
De stuurkolom wordt vergrendeld wanneer
de sleutel uit het contact wordt getrokken
met stilstaand voertuig.
Stuurslot inschakelen
● Parkeer de wagen ››
›
pag. 184.
● Sleutel verwijderen.
● Draai aan het stuur om het stuurslot te ver-
grendelen.
St
uurslot uitschakelen
● Draai een beetje aan het stuur om de blok-
kering t
e lossen.
● Steek de sleutel in het contactslot.
● Houd het stuurwiel in deze stand en scha-
kel het
contact in.
Elektro-mechanische besturing
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid, het draai-
koppel van het stuurwiel en de oriëntatie van
de wielen aangepast. De elektromechanische stuurinrichting werkt alleen bij draaiende
motor.
Bij g
eheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden,
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig hebt dan gewoonlijk.
Tegenstuurhulp
De tegenstuurhulp ondersteunt de bestuur-
der in kritische situaties. Bij het tegensturen
wordt hij/zij geholpen met een extra draai-
koppel ››› .
ATTENTIE
De tegenstuurhulp ondersteunt de bestuur-
der, s amen met
de ESC, om de besturing te
controleren in kritische rijsituaties. Het is
echter de taak van de bestuurder om de con-
trole over het stuur op ieder moment te be-
houden. De tegenstuurhulp neemt deze taak
niet over. Inrijden en zuinig rijden
Mot or inrijden De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (900 mijl) k
i
lomet
er worden ingere-
den. »
203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
● Ge bruik
van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens het wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
syst
emen.
● Afvalverwerking en terugwinning van ener-
gie uit afv
al (RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater.
● Gebruik van warmtewisselaars (warmtere-
generat
oren, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis.
Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de milieuverontreini-
gin
g en de s
lijt
age van de motor, remmen en
banden hangen in grote mate van uw rijg-
edrag af. Als u een anticiperend en zuinig
rijgedrag aanneemt, kan het brandstofver-
bruik met 10-15% worden gereduceerd. Hier-
na geven wij u enkele tips met de bedoeling
u te helpen de vervuiling te verminderen en
tegelijkertijd geld te besparen.
Actief cilinderbeheer (ACT ®
)*
Naargelang de uitrusting van de wagen kan
het actieve cilinderbeheer (ACT ®
) automa-
tisch een aantal cilinders van de motor uit-
schakelen indien de rijsituatie niet veel ver-
mogen vergt. Tijdens de uitschakeling wordt
er geen brandstof in de betreffende cilinders gespoten, waardoor het totaal brandstofver-
bruik v
erminderd kan worden. Het aantal ac-
tieve cilinders kan op het display van het in-
strumentenpaneel weergegeven worden
››› pag. 38.
Anticiperend rijden
Bij het accelereren verbruikt een wagen de
meeste brandstof. Door anticiperend te rijden
hoeft u minder te remmen en dus ook minder
te accelereren. Laat de wagen, indien moge-
lijk, met ingeschakelde versnelling uitrijden
als u ziet dat u bijvoorbeeld een rood stop-
licht nadert. Het remeffect dat op deze wijze
verkregen wordt, beschermt remmen en ban-
den tegen slijtage; de emissies en het brand-
stofverbruik worden tot nul verlaagd (uit-
schakeling door inertie).
Energiebesparend schakelen
Een effectieve manier om brandstof te bespa-
ren is om vroeg op te schakelen. Wie zo lang
mogelijk in dezelfde versnelling rijdt, ge-
bruikt onnodig veel brandstof.
Handgeschakelde versnellingsbak: schakel
zo snel mogelijk van de eerste naar de twee-
de versnelling. Aanbevolen wordt om, indien
mogelijk, bij een toerental van 2.000 naar
een hogere versnelling te schakelen. Schakel
de op het instrumentenpaneel "aangegeven
aanbevolen versnelling" in ››› pag. 201. Volgas vermijden
Aanger
aden wordt niet met de toegestane
maximumsnelheid van uw wagen te rijden.
Brandstofverbruik, emissie van schadelijke
stoffen en rijgeluiden nemen bij hoge snelhe-
den meer dan evenredig toe. Verlagen rijden
bespaart brandstof.
De motor zo min mogelijk stationair laten
draaien
In de file, bij gesloten spoorwegovergangen
en bij verkeerslichten die vrij lang op rood
staan, de motor afzetten. Als de motor 30-40
seconden niet draait, is de besparing aan
brandstof al groter dan de extra hoeveelheid
brandstof die nodig is om de motor opnieuw
te starten.
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
lang voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden.
Regelmatig onderhoud
Regelmatige onderhoudswerkzaamheden,
met name voordat u op reis gaat, garanderen
u dat u niet meer dan de noodzakelijke
brandstof zult verbruiken. Regelmatig onder-
houd van uw wagen heeft niet alleen een po-
sitieve invloed op de verkeersveiligheid en »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
●
Trek
nooit de sleutel uit het contactslot zo-
lang de wagen in beweging is. Het stuurslot
zou het stuurwiel kunnen blokkeren en u bent
dan niet meer in staat de wagen te besturen.
● Om verwondingen te voorkomen, moet u al-
tijd ervoor
zorgen dat het start/stop-systeem
is uitgeschakeld zodra u in het motorcompar-
timent werkt ››› pag. 211. VOORZICHTIG
Het start/stop-systeem moet altijd uitgescha-
k el d
zijn als u met de wagen door water
waadt ››› pag. 211. Motor afzetten/starten
Wagens met versnellingsbak
– Voordat u de wagen tot stilstand brengt of
wanneer de w
ag
en stilstaat, zet u de ver-
snelling in de vrijstand en laat u het koppe-
lingspedaal los. De motor gaat uit. Op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt het controlelampje . De motor kan
uitschakelen voordat de wagen tot stil-
stand komt tijdens de vertragingsfase (bij 7
km/u).
– Zodra u het koppelingspedaal weer intrapt,
star
t de motor weer. Het controlelampje
gaat uit. Wagens met automatische versnellingsbak
– Rem de wagen af totdat deze stilstaat en
houd de voet
op het rempedaal. De motor
gaat uit. In het display verschijnt het con-
trolelampje . De motor kan uitschakelen
voordat de wagen tot stilstand komt tijdens
de vertragingsfase (bij 7 km/u of 2 km/u
afhankelijk van het type versnellingsbak
van de wagen).
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer
. Het controlelampje gaat uit.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert.
Bijkomende informatie over wagens met
Adaptive Cruise Control (ACC)
In wagens met ACC start de motor in bepaal-
de omstandigheden opnieuw indien de ra- darsensor detecteert dat de voorligger weer
begint t
e rijden. Let op
● In wag en
s met automatische versnellings-
bak kunt u zelf bepalen of de motor moet
worden afgezet of niet door minder of meer
kracht op het rempedaal uit te oefenen. Als u
het rempedaal slechts voorzichtig intrapt,
bijv. in een file waarin regelmatig wordt opge-
trokken en afgeremd, dan wordt de motor
niet afgezet bij stilstand van de wagen. Zodra
u het rempedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stil
stand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afsl
aat", kan die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Het volgende is van toepassing:
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r
edenen onderbreken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len:
210
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● De mot
or heef
t de min. temperatuur voor
de start/stop-stand nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur ingesteld in de kli-
maatre
geling is nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 51.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel g
edraaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het dis
play van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde in
gesteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 51. ●
Het remped
aal is diverse keren achter elk-
aar ingetrapt.
● De accu is erg leeg.
● Hoog stroomverbruik. Let op
Als bij wagens met automatische transmissie
de keuz ehendel
in de stand D, N of S wordt
gezet nadat de achteruit is gekozen, moet
eerst weer harder dan 10 km/u (6 mpu) met
de auto zijn gereden voordat het systeem de
motor weer stopt indien nodig. Handmatig in-/uitschakelen met het
s
t
ar
t-stopsysteem Afb. 184
Middenconsole: knop van het Start-
St op sy
steem. Als u het systeem niet wilt gebruikt, kunt u
dit
h
andm
atig uitschakelen. ●
Om het st
art-stopsysteem handmatig uit of
in te schakelen, drukt u op de toets ››› afb.
184.
Het symbool van de toets blijft geel bran-
den wanneer het systeem is uitgeschakeld en
op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt het volgende bericht:
Start-stopsysteem uitgeschakeld Let op
Het systeem schakelt automatisch weer in
telk en
s nadat u de motor zelf heeft uitge-
schakeld tijdens stilstand. De motor start au-
tomatisch. Aanwijzingen voor de bestuurder op
het
di
s
play van het instrumentenpa-
neel Start/stop-systeem uitgeschakeld.
Motor handmatig starten
Dez e aan
wijzing voor de bestuurder ver-
schijnt wanneer niet aan bepaalde voorwaar-
den is voldaan tijdens de stilstand en het
start/stop-systeem de motor niet opnieuw
kan starten. U moet de motor dan handmatig
starten. »
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Start/stop-systeem: Storing!
Functie niet beschikbaar Er i s
een s
toring opgetreden in het
start/stop-systeem. Rijd naar een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te laten re-
pareren.
Snelheidsregelsysteem (SRS)* Werkin
g Afb. 185
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van GRA. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 45
De cruise control (GRA) zorgt ervoor dat tij-
dens het vooruit rijden met snelheden vanaf ongeveer 20 km/u (15 mijl per uur) de gepro-
grammeerde s
nelheid constant wordt aange-
houden.
De GRA vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
C ontr
o
lelampje
Gaat branden
Het snelheidsregelsysteem (SRS) is ingeschakeld en ac-
tief.
OF: de automatische afstandsregeling (ACC) is ingescha-
keld en actief.
OF: De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Weergave op het display van de GRA
Status afb. 185:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine of
donkere cijfers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
A
B
C De GRA is actief. De geprogrammeerde
s
nelheid w
or
dt in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
vei lig
e afstand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk v
erkeer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde w
egen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na ge
bruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opge
slagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsre
gelsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. D
212
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 124 in acht nemen. Bediening van het snelheidsregelsys-
teem*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 45
De waarde in de tabel tussen haakjes (in
mph, mijlen per uur) heeft uitsluitend betrek-
king op instrumentenpaneel met indicatie in
mijl.
Schakelen in GRA-stand
De GRA vertraagt direct zodra het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt en grijpt na het scha-
kelen weer automatisch in.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken: ●
Al s
het systeem een storing detecteert die
de werking van het GRA beïnvloeden kan.
● Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
ingetr
apt blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
● Als de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) in
grijpen.
● Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
● Wanneer de keuzehendel van de DSG-ver-
snellin
gsbak ®
met dubbele koppeling uit de
stand D/S wordt gehaald. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is gevaar-
lijk en kan ernstige ongevallen veroorzaken,
bijv. door aquaplaning, sneeuw, ijs, bladres-
ten enz. Gebruik de snelheidsbegrenzer al-
leen wanneer de toestand van het wegdek en
de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenz
er de snelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af
. Snelheidsbegrenzer
Aanw ijz
ingen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 186
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aan
wijzingen van de staat van de
snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
g
epr
ogrammeerde snelheid niet te
overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u (19
mpu) op een traject vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
c
herm
Status ››› afb. 186: »
213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Hellingen afdalen met de snelheidsbegren-
z er
Indien de g epr
ogrammeerde snelheid van de
snelheidsbegrenzer wordt overschreden bij
het bergaf rijden, gaat kort erna het waar-
schuwings- en controlelampje ››› pag. 214
knipperen en klinkt mogelijk een waarschu-
wingssignaal. Rem in dat geval de auto met
de voetrem af en schakel eventueel terug.
Tijdelijk uitschakelen
Indien u de snelheidsbegrenzer tijdelijk
wenst uit te schakelen, bijv. om in te halen,
zet u de schakelaar ››› afb. 187 1 van de
knip perlic
hthendel
in de stand , zet u
de derde hendel in de weerstand of
drukt u op de toets 2 van eender welke hen-
del .
Na het inh
alen kan de snelheidsbegrenzer
geactiveerd worden met de eerder gepro-
grammeerde snelheid door te drukken op de
toets 3 van de knipperlichthendel aan het
deel
of door de derde hendel in de
weerstand te zetten.
Tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)
Indien de bestuurder het pedaal helemaal in-
trapt (kick-down) en de geprogrammeerde
snelheid op zijn wens wordt overschreden,
wordt de regeling tijdelijk uitgeschakeld. Om het uitschakelen te bevestigen, klinkt
eenmaal een g
eluidssignaal. Zolang de rege-
ling is uitgeschakeld, knippert het waarschu-
wings- en controlelampje .
Wanneer het gaspedaal niet langer volledig
wordt ingetrapt en de snelheid daalt tot on-
der de geprogrammeerde waarde, wordt de
regeling weer geactiveerd. Het controlelamp-
je gaat branden en blijft ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
De regeling van de snelheidsbegrenzer wordt
automatisch uitgeschakeld:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van de begrenzer negatief kan
beïnvloeden.
● Als de airbag geactiveerd wordt. VOORZICHTIG
Bij automatische uitschakeling wegens sto-
ring en
van het systeem wordt de snelheids-
begrenzer om veiligheidsredenen enkel volle-
dig uitgeschakeld wanneer de bestuurder op
een bepaald moment het gaspedaal niet lan-
ger intrapt of het systeem bewust uitzet. Noodremhulpsysteem (Front
As
s
i
st)*
Inleiding tot thema Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
voorwaarschuwingsaanwijzingen. Het doel van het noodremhulpsysteem is om
fr
ont
al
e botsingen tegen bepaalde voorwer-
pen die in het traject van de auto liggen te
vermijden, of de gevolgen ervan te minimali-
seren.
Binnen de beperkingen met betrekking tot de
omgeving en het systeem zelf, werkt de func-
tie trapsgewijs afhankelijk van hoe kritiek de
situatie is. Het waarschuwt eerst de bestuur-
der; indien die niet of te weinig reageert,
wordt een zelfstandige noodremming uitge-
voerd.
De functie is ontworpen om botsingen te ver-
mijden tegen voertuigen die geparkeerd zijn »
217
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid