
De essentie
Controlelampjes In het in
s
trumentenpaneel Afb. 53
Gerelateerde vi-
deo: Dashboar
d Afb. 54
Instrumentenpaneel, in het dashboard. Rode lampjes
Centrale waarschuwingslampje:
extra weergave op het display
van het instrumentenpaneel–
parkeerrem ingeschakeld›››
pag. 185
niet verder rijden!
remvloeistofpeil te laag of sto-
ring in het remsysteem››› pag. 185
licht op of knippert: Niet verder rijden!
Storing in stuurinrichting.››› pag. 202
de bestuurder of voorpassagier
heeft de veiligheidsgordel niet
om.›››
pag. 81
Trap het rempedaal in!›››
pag. 223 Gele lampjes
Centrale waarschuwingslampje:
extra weergave op het display
van het instrumentenpaneel–»
47

De essentie
Remblokken voor versleten.
›››
pag. 187
brandt: storing in de ESC of uit-
schakeling door systeem.
knippert: ESC of ASR geacti-
veerd.
brandt: storing in ASR of uitscha-
keling door systeem.
knippert: ASR geactiveerd.
ASR handmatig uitgeschakeld.
Ofwel: ESC in Sport-modus.
›››
pag. 187
Storing in ABS, of werkt niet.
Mistachterlicht aan.›››
pag. 31
brandt of knippert:
storing in uit-
laatgascontrolesysteem.››› pag. 208
brandt: voorverwarmen van de
dieselmotor.
›››
pag. 208knippert: storing in het diesel-
motormanagement.
Storing in het benzinemotorma-
nagement.›››
pag. 207
brandt of knippert:
storing in de
stuurinrichting.››› pag. 202
Bandenspanning erg laag of sto-
ring in controlelampje banden-
spanning.›››
pag. 300
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag. 123
Storing in het systeem van air-
bags en gordelspanners.›››
pag. 92 Andere controlelampjes
Linker of rechter knipperlicht.›››
pag. 32
Alarmlichten aan.››› pag. 32
››› pag. 151
Aanhangwagenknipperlichten›››
pag. 265
gaat groen branden:
trap het
rempedaal in!
knippert groen: de vergrende-
lingsknop op de keuzehendel is
niet vastgeklikt.
››› pag. 194
gaat groen branden:
snelheidsre-
gelsysteem in werking of snel-
heidsbegrenzer aangesloten en
actief.
››› pag. 45
››› pag. 213
knippert groen: de snelheid inge-
steld in de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Grootlicht aan of grootlichtsig-
naal in werking gesteld.›››
pag. 32
››› in Waarschuwingssymbolen op
pag. 124
››› pag. 123 Op het display van het instrumenten-
p
aneel Afb. 55
Op het display van het instrumenten-
p aneel: w
eer
gave portieren open.
niet verder rijden!
Met de volgende melding:
portier(en), achterklep of mo-
torkap geopend of niet cor-
rect gesloten››› pag. 134
››› pag. 16
››› pag. 285
Ingeschakeld: Rijd niet
verder! Motorkoelvloeistofpeil
te laag, koelvloeistoftempera-
tuur te hoog
››› pag. 290
Knippert: storing in het mo-
torkoelvloeistofsysteem. 48

Instrumenten en controlelampjes
Instrumenten en controlelampjes
In s
trument
en
Overzicht instrumentenpaneel Afb. 125
Instrumentenpaneel, in het dashboard. De plaats van de instrumenten hangt af van
de model- en mot
oruit
v
oering.
Toerenteller (van de draaiende motor, in
honderd omwentelingen per minuut)
››› pag. 120.
Het begin van de rode zone van de toe-
renteller geeft het maximale toerental
aan in elke willekeurige versnelling na
het inrijden en met warme motor. Vóór
1 het bereiken van dit gebied, wordt aan-
bev
o
l
en op te schakelen, de keuzehendel
in stand D te zetten of de voet van het
gaspedaal nemen ››› .
K oelvloei
s
toftemperatuurmeter ››› pag.
122.
Elementen op het display ››› pag. 120.
Instel- en weergaveknop ››› pag. 122.
2 3
4 Snelheidsmeter.
Br
and
s
tofmeter ››› pag. 123. ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d
aaraan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijden
s het rijden bedienen. » 5
6
119
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Instrumenten en controlelampjes
Tijd
● Om de tijd in te stellen, houdt u op knop
› ›
›
afb. 125 4 gedurende min. 3 sec. inge-
drukt om n
aar de ur
en resp. minuten te gaan.
● Druk om verder te gaan met het instellen
op de toets 4 . Houd de toets ingedrukt om
de c ijf
er
s snel te veranderen.
● Na instelling van het uur begint het tellen
van de seconden aut
omatisch vanaf 0.
● Druk nogmaals op knop 4 om het instel-
l en
v
an de klok te beëindigen.
● Na instelling van het uur verdwijnt de tijd-
weerg
ave, terwijl de wijzigingen behouden
blijven.
De tijd kan ook worden ingesteld in het Easy
Connect-systeem via de toets en de func-
tieknop SETUP > Datum en tijd › ›
›
pag.
125.
Kompas
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
navigatiesysteem is aangezet, wordt op het
display van het instrumentenpaneel de wind-
streek overeenkomstig de rijrichting van de
wagen weergegeven.
Keuzehendelstand
De ingeschakelde rijstand wordt zowel aan-
gegeven naast de keuzehendel als op het
display in het instrumentenpaneel. In de po-
sities D en S, alsook bij de tiptronic, wordt op het display tevens de overeenkomstige ver-
snellin
g weergegeven.
Aanbevolen versnelling (schakelbak)
Tijdens het rijden wordt op het display van
het instrumentenpaneel de aanbevolen ver-
snelling getoond om brandstof te besparen
››› pag. 42.
Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)
Naast de gewone weergave van de snel-
heidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid
ook in een andere meeteenheid (in mijl of ki-
lometer per uur) getoond worden.
In de modellen die bestemd zijn voor de lan-
den waar de tweede snelheid verplicht weer-
gegeven moet worden, kan deze optie niet
uitgeschakeld worden.
Voor het instellen van de tweede snelheids-
meter gaat u naar het Easy Connect-systeem
via toets en de functieknop SETUP >
Eenheden › ›
›
pag. 125.
Snelheidswaarschuwing
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een melding zodra de ingestelde
snelheid wordt overschreden. Dat is bijv.
handig als u winterbanden gebruikt die niet
geschikt zijn voor de maximumsnelheid van
de wagen ›››
pag. 43.
Voor het instellen van de waarschuwings-
functie via de tweede snelheidsmeter gaat u naar het Easy Connect-systeem via toets
en de functieknop SETUP > Bestuur-
dershulpsysteem › ›
›
pag. 125.
Indicatie van de start/stop-werking
Op het display van het instrumentenpaneel
wordt actuele informatie weergegeven over
de status ››› pag. 209.
Staat van rijden met laag verbruik (ECO) *
Naargelang de uitrusting verschijnt tijdens
het rijden op het display van het instrumen-
tenpaneel de indicatie "ECO " wanneer de wa-
gen zich in de staat met laag verbruik be-
vindt, dankzij het actieve cilinderbeheer
(ACT ®
)* ››› pag. 205.
Motorcode (MKB)
Houd knop ››› afb. 125 4 langer dan 15 sec.
in g
edrukt
om de motorcode (MKB) van de
wagen weer te geven. Hierbij dient het con-
tact te zijn ingeschakeld en de motor stil te
staan. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 124 in acht nemen. ATTENTIE
Zelfs als de buitentemperatuur boven het
vries p
unt ligt, kunnen wegen en bruggen
glad zijn. » 121
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Bedienen
●
Ook b ij b
uitentemperaturen boven +4°C
(+39°F) kunnen zich ijsplekken vormen op de
weg, zelfs zonder dat het symbool "ijskri-
stal" weergegeven wordt.
● De buitentemperatuurvoeler voert een me-
ting ter oriënt
atie uit. Let op
● Er zijn
verschillende typen instrumentenpa-
nelen, dus kunnen de versies en indicaties
van het display verschillen. Bij wagens zon-
der weergave van waarschuwings- of informa-
tieteksten op het display worden storingen
uitsluitend door controlelampjes weergege-
ven.
● Afhankelijk van de uitrusting kunnen be-
paal
de instellingen en indicaties ook via het
Easy Connect-systeem worden ingesteld.
● Wanneer er verschillende waarschuwingen
zijn, wor
den de symbolen na elkaar geduren-
de een aantal seconden getoond en blijven ze
branden tot de storing wordt verholpen. Kilometerteller
Afb. 126
Instrumentenpaneel: kilometerteller
en r e
setknop
. De weergave van het afgelegde traject ge-
beur
t
in k
ilometers "km" resp. in mijlen "mi".
Het is mogelijk om van meeteenheid (kilome-
ters "km"/mijlen "mi") te wisselen via de
radio/Easy Connect*. Meer informatie hier-
over vindt u in het Instructieboekje bij het Ea-
sy Connect*-systeem.
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller toont het totaal aantal met
de wagen verreden kilometers.
De dagteller geeft de afstand aan die gere-
den is nadat de dagteller voor de laatste keer
is teruggezet. Hiermee kunnen korte afstan-
den worden gemeten. Het laatste cijfer geeft
een afstand van 100 meter of 1/10 mijl aan.
De dagteller kunt u op nul terugzetten door
de knop 0.0/SET
› ›
› afb
. 126 in te drukken. Storingsindicatie
Als
er een storing in het instrumentenpaneel
is, wordt op het display van de dagteller DEF
weergegeven. Laat de storing zo spoedig mo-
gelijk verhelpen.
Koelvloeistoftemperatuurmeter Afb. 127
Instrumentenpaneel: koelvloeistof-
t emper
at
uurmeter Voor wagens zonder koelvloeistoftempera-
t
uurmet
er
verschijnt er een controlelampje
wanneer er een hoge temperatuur is ››› pag.
290. Zie ook ››› .
D e k
oelvloei
stoftemperatuurmeter werkt al-
leen bij ingeschakeld contact ››› afb. 127. Let
op de volgende aanwijzingen bij de tempera-
tuurbereiken om motorschade te voorkomen.
122

Instrumenten en controlelampjes
Koud bereik
A l
s
uitsluitend de lichtsegmenten in het on-
derste bereik van de schaal branden, heeft
de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet
bereikt. Vermijd hoge motortoerentallen,
volgas en sterke motorbelasting.
Normaal bereik
De motor heeft zijn bedrijfstemperatuur be-
reikt, als de led's tot in het middelste bereik
van de schaal branden. Bij hoge omgevings-
temperaturen resp. bij zware belasting van
de motor is het mogelijk dat de led's blijven
branden, zelfs tot in het hoogste bereik. Dit
is geen probleem zolang het controlelampje
in het display van het instrumentenpaneel
niet oplicht.
Temperatuurbereik
Als de led's in het bovenste deel van de
schaal en het controlelampje in het dis-
play in het instrumentenpaneel oplichten, is
de koelvloeistoftemperatuur hoog ››› pag.
290. VOORZICHTIG
● Voor een l an
ge levensduur van de motor
wordt geadviseerd om hoge toerentallen,
plankgas en het sterk belasten van de motor
gedurende de eerste 15 minuten na de start
bij een koude motor te vermijden. De tijd die
de motor heeft om op bedrijfstemperatuur te
komen, hangt mede af van de omgevingstem- peratuur. In dat geval kunt u kijken naar de
motor
o
lietemperatuur* ›››
pag. 42
.
● Extra lampen en andere aanbouwdelen
vóór de koelluc
htinlaat verslechteren de koe-
lende werking van de koelvloeistof. Bij hoge
buitentemperaturen en sterke motorbelasting
bestaat dan het gevaar voor oververhitting
van de motor!
● De voorspoiler zorgt ook voor de juiste ver-
deling v
an de koellucht tijdens het rijden. Als
de spoiler is beschadigd, wordt de koelende
werking minder en bestaat het gevaar van
oververhitting van de motor. Roep de hulp
van vakmensen in. Brandstofvoorraad
Afb. 128
Brandstofindicator. De weergave
››
›
afb. 128 verschijnt alleen bij
ingeschakeld contact. Zodra de wijzer in het
reservebereik komt, gaan de rode led onder-
in en het controlelampje branden ›››
pag. 119. Zodra het brandstofpeil extreem laag
wor
dt, gaat de led onderin rood knipperen.
Het nog af te leggen aantal km met de nog
beschikbare brandstof wordt in het display
van het instrumentenpaneel ››› afb. 125 3 weergegeven.
A
l
s
u wilt weten welke inhoud de brandstof-
tank van uw wagen heeft, kunt u dit raadple-
gen in ›››
pag. 57. VOORZICHTIG
Nooit de tank helemaal leegrijden. De onre-
gelm atig
e brandstofvoorziening kan tot over-
slaan van de ontsteking leiden. Op deze wijze
kan onverbrande brandstof in het uitlaatsys-
teem komen, dit zou oververhitting van de
katalysator en schade hieraan kunnen veroor-
zaken. Waarschuwings- en controle-
l
amp
j
es
Waarschuwingssymbolen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 47
Er zijn rode waarschuwingssymbolen (priori-
teit 1) en gele waarschuwingssymbolen (prio-
riteit 2). »
123
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Bedienen
Waarschuwingsmeldingen met prioriteit 1
(r ood)
Bij dez e s
toringen knippert of brandt het
symbool en klinkt er drie keer na elkaar een
waarschuwingssignaal. Die symbolen geven
een gevaar aan. De wagen stoppen en de
motor afzetten. Defecte functie controleren
en het defect verhelpen. Zo nodig een vak-
man te hulp roepen.
Zijn er verschillende storingen met prioriteit
1, dan verschijnen de symbolen opeenvol-
gend gedurende ca. 2 seconden en knippe-
ren totdat de storing verholpen is.
Zo lang er sprake is van een waarschuwings-
tekst met prioriteit 1, worden er geen menu's
op het display weergegeven.
Voorbeelden van waarschuwingsmeldingen
met prioriteit 1 (rood)
● Remsysteemsymbool met waar
schu-
wingstekst STOPPEN, REMVLOEISTOF,
ZIE INSTRUCTIEBOEKJE of STOPPEN,
STORING REMSYSTEEM, ZIE INSTRUC-
TIEBOEKJE .
● Remvloeistofsymbool met waar
schu-
wingstekst STOP KOELVLOEISTOF CON-
TROLEREN ZIE INSTRUCTIEBOEKJE .
● Motoroliedruksymbool met waar
schu-
wingstekst STOPPEN, OLIEDRUK, MOTOR
STOPPEN, ZIE INSTRUCTIEBOEKJE .Waarschuwingsmeldingen met prioriteit 2
(geel)
Al
s zich een van deze storingen voordoet,
licht het desbetreffende symbool op en klinkt
er een waarschuwingssignaal. De desbetref-
fende functie moet zo snel mogelijk worden
gecontroleerd, ook al kan er nog veilig wor-
den gereden.
Als er sprake is van meerdere waarschuwin-
gen met prioriteit 2, verschijnen de symbolen
opeenvolgend gedurende ca. 2 seconden. Na
een wachttijd verdwijnt de informatietekst en
het symbool wordt ter herinnering aan de
rand van het display weergegeven.
Waarschuwingen met prioriteit 2 worden pas
aangegeven als er geen storing met prioriteit
1 is!
Voorbeelden van waarschuwingen met priori-
teit 2 (geel):*
● Brandstofsymbool met informatietekst
TANKEN . ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waar s
chuwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen midden in het
verkeer, of kunnen zich ongevallen of ernstig
letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
neger
en. ●
Bren g de w
agen tot stilstand zodra dit op
een veilige wijze mogelijk is.
● De wagen ver van het wegverkeer parkeren,
op een plaat
s waar geen brandbare materia-
len met het uitlaatsysteem in aanraking kun-
nen komen (bijv. droog gras, brandstoffen).
● Een defecte auto brengt een verhoogd risi-
co op ong
evallen met zich mee, zowel voor de
inzittenden als voor de andere weggebrui-
kers. Zet zo nodig de alarmlichten aan en
plaats de gevarendriehoek om andere be-
stuurders te waarschuwen.
● Alvorens de motorkap te openen, moet de
motor uitg
ezet worden en voldoende afkoe-
len.
● In elke wagen is de motorruimte een zone
die gevar
en inhoudt en ernstige letsel kan
veroorzaken ››› pag. 285. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
branden en de t ek
stberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. 124

Openen en sluiten
Wagen ontgrendelen* Druk de t
oets
››› afb. 135 van de af-
standsbediening in om alle portieren en
de achterklep te ontgrendelen.
Portieren vergrendelen* Druk de toets ››› afb. 135 van de af-
standsbediening in of draai de portiers-
leutel in vergrendelrichting om alle por-
tieren en de achterklep te vergrendelen. ATTENTIE
● Het onop l
ettend of ongecontroleerd sluiten
van buitenaf kan verwondingen veroorzaken,
vooral bij kinderen.
● Bij het sluiten van de wagen mogen er geen
kinderen a
lleen worden achtergelaten in de
wagen, omdat in geval van nood de hulp van
buitenaf wordt bemoeilijkt.
● Met vergrendelde portieren wordt voorko-
men dat iem
and ongewenst de auto binnen-
dringt, bijvoorbeeld bij een stoplicht. Let op
Als diefstalbeveiliging heeft alleen het be-
st uur
dersportier een slotcilinder. –
–
Beveiliging "Safe"*
1) Het betreft een apparaat voor diefstalbeveili-
ging d
at
bestaat uit een dubbele vergrende-
ling van de portieren en de uitschakeling van
de achterklep om inbraakpogingen te be-
moeilijken.
Activering
De "safe"-beveiliging wordt ingeschakeld als
de wagen m.b.v. de sleutel of de afstandsbe-
diening vergrendeld wordt.
Om de beveiliging met de sleutel in te scha-
kelen, de sleutel in het slot eenmaal in sluit-
stand draaien.
Om de beveiliging met de afstandsbediening
in te schakelen, de vergrendelingsknop
van de afstandsbediening eenmaal indruk-
ken.
Bij ingeschakelde Safe'-beveiliging kunnen
de portieren noch binnenin noch van buiten-
af op de normale manier worden ontgren-
deld. De achterklep kan niet geopend wor-
den. De knop voor centrale vergrendeling
werkt niet.
Als het contact wordt uitgeschakeld, wordt
op het display van het instrumentenpaneel
aangegeven dat de "Safe"-beveiliging is in-
geschakeld. Buiten werking stellen
Draai de s
l
eutel twee keer na elkaar in het
portierslot in sluitstand.
Met de afstandsbediening, de vergrende-
lingsknop van de afstandsbediening twee
keer na elkaar indrukken met een interval
van minder dan 5 seconden.
Bij het uitschakelen van de "Safe"-beveili-
ging, wordt ook de volumetrische sensor van
het alarmsysteem uitgeschakeld.
Met uitgeschakelde "Safe", kunnen de portie-
ren van binnenuit geopend worden, maar
niet van buitenaf.
Zie "Veiligheidsontgrendelen*"
Status van de "Safe"
In het bestuurdersportier zit een controle-
lampje, door het glas zichtbaar van buitenaf,
dat de status van de "Safe"-beveiliging aan-
geeft.
Bij een knipperend controlelampje is de "Sa-
fe"-beveiliging geactiveerd. Dit controlelamp-
je knippert in alle wagens, met of zonder
alarmsysteem, totdat de wagen ontgrendeld
wordt.
Samengevat:
Safe geactiveerd met of zonder alarmsys-
teem: het controlelampje knippert continu. »1)
Beschikbaar naargelang de markt en het model.
135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid