110
F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000
km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .Sommige rijhulp- of parkeerhulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die
over een specifieke code beschikt. Om te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Starten/afzetten van
de motor, sleutel met
afstandsbediening
Plaats de versnellingshendel in de neutraalstand.
Contactslot
1.Stand Stop .
2. Stand Contact aan.
3. Stand Starten .
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F Auto's met een handgeschakelde versnellingsbak:
zet de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto's met een automatische transmissie: zet
de selectiehendel in stand P of N en trap het
rempedaal volledig in.
Rijden
111
F Steek de sleutel in het contactslot.Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
In bepaalde situaties moet u veel kracht
uitoefenen om het stuur wiel te kunnen
draaien (bijvoorbeeld als de wielen tegen
het trottoir aan liggen).
F
A
uto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de sleutel
in stand 2 (aanzetten van het contact) om
de motor te laten voorgloeien.
F
A
ctiveer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel in
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen; geef daarbij geen
gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het lampje niet
branden.Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit.
Wacht enkele seconden voordat u de motor
opnieuw gaat starten. Als de motor ook na
een aantal pogingen niet aanslaat, probeer
dan niet langer de motor te starten: de
startmotor en de motor zouden beschadigd
kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren
stoten gevaarlijke gassen uit, zoals
koolmonoxide. Risico van vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat bij winterse omstandigheden
(temperaturen onder -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor
de goede werking en de levensduur van
de mechanische onderdelen van uw auto,
motor en transmissie.
Afzetten met de sleutel
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel linksom in stand 1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met
name als de auto op een helling
staat.
•
B
ij een handbediende
parkeerrem moet de hendel zijn
aangetrokken.
•
B
ij een elektrische parkeerrem
moet het lampje van de hendel
branden.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
6
Rijden
112
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in stand 2
(Contact aan) van het contactslot
blijft staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in stand 2 (Contact
aan) om het contact weer aan te zetten.
Starten – afzetten van de
motor met "Keyless entry
and start"
Starten
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
start vrijwel direct.
(Lees de waarschuwing voor de
dieseluitvoeringen).
Bij temperaturen onder het
vriespunt wordt bij auto's met
een dieselmotor de motor pas
na het doven van het lampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de knop "START/STOP"
hebt gedrukt, moet u het rem- of
het koppelingspedaal ingetrapt
houden tot het lampje dooft.
Druk niet nogmaals op de knop
"START/STOP" voordat de motor
draait. De elektronische sleutel van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich in
de detectiezone bevinden. Verlaat om
veiligheidsredenen deze zone niet als de
motor draait.
Als de elektronische sleutel niet binnen
de zone wordt gedetecteerd, wordt een
melding weergegeven. Om de motor te
kunnen starten, moet u er voor zorgen dat
de elektronische sleutel zich binnen de
zone bevindt.
Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
hier van een melding op het display van
het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuur wiel heen
en weer worden bewogen ter wijl de knop
"START/STOP" wordt ingedrukt om de
stuurkolom te ontgrendelen; u wordt hier van
via een melding op de hoogte gebracht.
Bij benzinemotoren
kan, na een
koude start, het voor ver warmen van
de katalysator 2
minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
F Zorg er voor dat de elektronische sleutel zich in het interieur van de auto, binnen de
detectiezone, bevindt.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap vervolgens het koppelingspedaal volledig
in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie, selecteer dan stand P of N en
trap ver volgens het rempedaal volledig in.
F
D
ruk op de knop " START/STOP".
Rijden
113
Afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D ruk ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de knop " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld. Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Contact aanzetten (zonder
te starten)
Het contact kan worden aangezet met de
elektronische sleutel van het Keyless entry
en start-systeem in de auto door zonder de
pedalen in te trappen op de knop " S TA R T/
STOP " te drukken.
U kunt dan ook de verschillende accessoires
activeren (audiosysteem, verlichting, enz.).
F Druk op de knop " START/STOP": de verlichting
en lampjes van het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten van de motorNoodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
F
H
oud om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop " START/STOP"
ongeveer vijf seconden ingedrukt.
Neem bij een storing in de elektronische sleutel
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Procedure voor het in noodgevallen afzetten van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop " START/STOP" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met een
automatische transmissie (EAT6/EAT8) wordt
het stuurslot niet vergrendeld.
Sleutel vergeten
Als de elektronische sleutel niet uit de
lezer is gehaald, wordt u bij het openen
van het bestuurdersportier door een
melding gewaarschuwd.
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
F
P
laats de elektronische sleutel in de lezer.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand
en trap vervolgens het koppelingspedaal
volledig in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan
de selectiehendel in stand P en houd
ver volgens het rempedaal volledig
ingetrapt. F
D
ruk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart.
6
Rijden
115
Als een aanhanger achter uw auto is
gekoppeld, op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen,
dient u bij het parkeren de voor wielen naar
het trottoir te sturen en een versnelling in
te schakelen.
Als een aanhanger achter uw auto is
gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Vanwege de voor de elektrische
parkeerrem gebruikte technologie is de
montage van 15 inch-velgen niet mogelijk.
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : trap het koppelingspedaal
volledig in, schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in, geef gas en laat de
koppeling opkomen.
Auto met een automatische transmissie :
selecteer stand D , M of R en geef gas. Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd door het
doven van het lampje remsysteem
en het lampje P op de hendel in
combinatie met de weergave van een
melding.
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
het contact wordt afgezet.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op
de hendel in combinatie met de
weergave van een melding.
Als de motor is afgeslagen of in de STOP-stand
van het Stop & Start-systeem is gezet, wordt de
parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaiende motor de
parkeerrem vrij te zetten:
F
t
rap het rempedaal in,
F
d
ruk de hendel kort in.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel in
combinatie met een melding en een permanent
geluidssignaal tot de portieren zijn gesloten.
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Wanneer de auto stilstaat: trek kort aan de
hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel. Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op
de hendel in combinatie met de
weergave van een melding.
6
Rijden
117
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2
seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het
branden van dit lampje op het
instrumentenpaneel.
F
L
aat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het lampje
op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
kan de auto worden gestopt door aan de hendel
te trekken en deze vast te houden. De auto wordt
afgeremd zolang aan de parkeerremhendel wordt
getrokken. Het afremmen wordt onderbroken als de
parkeerremhendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen er voor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem van de
noodremfunctie verschijnt het bericht "Storing
parkeerrem".
Wanneer het rempedaal niet werkt of in uitzonderlijke
situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt,
bij rijles geven (indien wettelijk toegestaan), enz.),
Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van
de twee lampjes op het instrumentenpaneel,
kan de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel te trekken en deze
weer los te laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
al
s aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Trek de parkeerrem handmatig aan
als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait. Controleer ver volgens of
het lampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt
(niet knippert).
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische
transmissie : als stand D of M is geselecteerd.
6
Rijden
128
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een
lager brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
3 km/h (bij uitvoeringen met de BlueHDi
130 S&S-motor) of bij stilstaande auto (bij
uitvoeringen met een andere motor) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie
,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in stand N zet.
Teller Stop & Star t
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Een teller registreert hoe lang de motor tijdens
een traject in de STOP-stand staat.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet. Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft
geen invloed op andere functies van
de auto, zoals de remmen en de
stuurbekrachtiging.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de STOP-
stand niet wordt geactiveerd zijn:
-
d
e auto staat op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt,
-
d
e auto heeft sinds de laatste start door
de bestuurder niet sneller dan 10
km/h
gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
laten het niet toe.
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-stand
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Rijden
129
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een automatische transmissie :
•
a
ls u, met de selectiehendel in stand D of
M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in stand
N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in stand D of M zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
s
neller wordt gereden dan 3 km/h,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
enz.) waarbij de motor nodig is voor de
regeling van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de functie weer
ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat uit.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Met de toets van het touchscreen
Deze functie kan geactiveerd/
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna
het tabblad " Stop & Star t ".
6
Rijden