Page 113 of 271

Instrumenten en bedieningsorganen111Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan dan
vanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de
landspecifieke website.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Informatie over de voertuigloca‐ tie doorgeven.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
Hulp bij gestolen voertuig
Geef als de auto gestolen is de dief‐
stal door aan de autoriteiten en vraag hulp van de OnStar-service Hulp bij
gestolen voertuig. Neem telefonisch
contact op met een adviseur. U vindt
het betreffende OnStar-telefoonnum‐
mer op de landspecifieke website.
OnStar kan u helpen bij het zoeken
naar en bergen van de auto.Diefstalalarm
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐
tiveerd, wordt er een bericht naar
OnStar gestuurd. U ontvangt hierover
een sms of e-mail.Startblokkering
OnStar kan met externe signalen het
starten van de auto blokkeren
wanneer het contact is afgezet.
Diagnose op aanvraag
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als
de auto boordinformatie laat zien, op
Z te drukken om contact op te nemen
met een adviseur. U kunt hem vragen
een realtime diagnose uit te voeren
om de oorzaak van het probleem na
te gaan. Afhankelijk van de resultaten biedt de adviseur meer ondersteu‐ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐ gegevens naar OnStar. U en uw
garage ontvangen maandelijks per e- mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, ABS, en andere
grote systemen. Ook bevat het infor‐
matie over mogelijke onderhouds‐
punten en de bandenspanning
(alleen als er een bandenspannings‐
controlesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.
Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en beschrijf de bestemming of het markante punt.
De adviseur kan elk adres en elke
nuttige plaats opzoeken en deze naar
het ingebouwde navigatiesysteem
verzenden.
Page 114 of 271

112Instrumenten en bedieningsorganenOnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreek
met een adviseur of log in bij uw account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Eenbericht op het Info-Display geeft door
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer
beschikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie
altijd geïnformeerd over de voertuig‐ locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.Software-updates
OnStar kan op afstand software-
updates uitvoeren, zonder dat zij u
daarover van tevoren inlichten of om
uw toestemming vragen. Deze upda‐
tes verbeteren of behouden de veilig‐ heid en beveiliging of de werking vanuw voertuig.
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
Page 115 of 271

Verlichting113VerlichtingRijverlichting.............................. 113
Lichtschakelaar .......................113
Automatische verlichting .........114
Grootlicht ................................. 115
Grootlichtassistentie ................115
Lichtsignaal ............................. 116
Koplampverstelling ..................116
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 116
Dagrijlicht ................................. 117
Adaptief rijlicht (AFL) ...............117
Alarmknipperlichten .................121
Richtingaanwijzers ..................121
Mistlampen voor ......................122
Mistachterlicht ......................... 122
Parkeerlichten ......................... 122
Achteruitrijlichten .....................123
Beslagen lampglazen ..............123
Binnenverlichting .......................123
Regelbare instrumentenverlichting .........123
Leeslampen ............................. 124
Verlichting zonneklep ..............124
Verlichtingsfuncties ....................124
Instapverlichting ......................124Uitstapverlichting .....................125
Ontlaadbeveiliging accu ..........125Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of grootlicht
Controlelamp 8 3 94.
Page 116 of 271

114VerlichtingLichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting:
De koplampen worden auto‐ matisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het
omgevingslicht.m:activering of deactivering
van de automatische
verlichting. Schakelaar
keert terug naar AUTO.8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of grootlichtEen statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center geeft de huidige status van de automatische verlichting aan.
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8. Controlelamp 8 3 94.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Extra verlichting in het frame van het kofferdeksel
De extra achterlichtgroepen,
bestaande uit achterlichten en alarm‐
knipperlichten, zitten in het kofferdek‐
selframe. Ze branden wanneer de
verlichting wordt geactiveerd en het
kofferdeksel open staat. De extra
achterlichten zijn uitsluitend bedoeld
als contourverlichting wanneer het
kofferdeksel open staat. Gebruik
deze onderweg niet.Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er afhankelijk van het omge‐
vingslicht automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting.
Dagrijlicht 3 117.
Page 117 of 271

Verlichting115Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 117.
GrootlichtOm van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Grootlichtassistentie
Beschrijving voor versie met halo‐
geenkoplampen. Grootlichtassisten‐
tie met adaptief rijlicht 3 117.
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 40 km/u als de hoofd‐ rijverlichting kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt naar dimlicht
als:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● De snelheid lager dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.Inschakelen
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 94.
Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Page 118 of 271

116VerlichtingWanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het grootlicht uit staat,
blijft de grootlichtassistentie geacti‐
veerd.
De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐ schakeld.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Dynamische automatische koplamp‐
verstelling 3 117.
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto’s met halogeenkoplampen De koplampen moeten niet worden
afgesteld.
Page 119 of 271

Verlichting117Auto's met xenonkoplampen
1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe en houd deze vast
(lichtsignaal).
3. Contact inschakelen.
4. Na ca. 5 seconden gaat controle‐ lampje f knipperen en klinkt er
een geluidssignaal.
Controlelamp f 3 94.
Telkens wanneer u de ontsteking
inschakelt, knippert f ter herinnering
ca. 4 seconden lang.
Ga voor het deactiveren op dezelfde
wijze te werk als bovenstaand
omschreven. Controlelamp f knip‐
pert bij het deactiveren van de functie niet.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het contact automatisch branden.
Als de auto is uitgevoerd met de func‐
tie automatische verlichting, wordt er
automatisch gewisseld tussen dagrij‐
licht en dim-/grootlicht afhankelijk van
het omgevingslicht en de informatie
afkomstig van het regensensorsys‐
teem. Automatische verlichting
3 114.
Adaptief rijlicht (AFL) De functies voor adaptief rijlicht (AFL)
zijn alleen aanwezig in combinatie
met bi-xenonkoplampen. De reik‐
wijdte, lichtverdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld, afhankelijk van het omgevingslicht, het weer en
het soort weg.Met de lichtschakelaar in stand
AUTO werken alle lichtfuncties.
De volgende functies zijn ook
beschikbaar als de lichtschakelaar in
de stand 9 staat:
● dynamische afslagverlichting
● bochtlicht
● achteruitrijfunctie
● dynamische automatische koplampverstelling
Woonerfverlichting
Automatisch geactiveerd bij lage
snelheden tot ca. 30 km/u. De licht‐
bundel wordt onder een hoek van 8° naar de rand van de weg gericht.
Stadsverlichting Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 40 en 55 km/u en
wanneer de lichtsensor straatverlich‐
ting herkent. De reikwijdte wordt
beperkt door een brede lichtverde‐
ling.
Page 120 of 271

118VerlichtingBuitenwegverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 55 en 115 km/u. De
lichtbundel en de lichtsterkte zijn links en rechts verschillend.
Snelwegverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den hoger dan ca. 115 km/u en mini‐
male stuurbewegingen. Wordt na een
pauze of direct ingeschakeld
wanneer de auto krachtig optrekt. De lichtbundel is langer en sterker.
Slecht weer-verlichting
Automatisch geactiveerd tot snelhe‐
den van ca. 70 km/u, wanneer de
regensensor condens herkent of
wanneer de ruitenwisser continu wist. De reikwijdte, verdeling en licht‐
sterkte worden variabel geregeld
afhankelijk van het zicht.Dynamische afslagverlichting
De lichtbundel draait, afhankelijk van
de stuuruitslag en de rijsnelheid,
waardoor bochten beter worden
verlicht.
Controlelamp f 3 94.
Afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt er een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in een rechte hoek in de
rijrichting verlicht. Wordt geactiveerd
tot een snelheid van 40 km/u.
Controlelamp f 3 94.
Achteruitrijfunctie Wanneer u de achteruit inschakelt
terwijl de koplampen aanstaan,
worden beide afslaglichten geacti‐
veerd. Deze blijven 20 seconden
branden nadat u de auto uit de achter‐ uitversnelling hebt gezet of totdat u
sneller dan 17 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie Deze functie maakt dat het
grootlicht ’s avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 40 km/u als hoofdrij‐ verlichting kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt naar dimlicht
als:
● De camera in de voorruit de lich‐ ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● De snelheid lager dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.