Page 161 of 327

Klimaatregeling159verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 170.
Systeem aan of uit ON/OFF
De koeling, ventilator en automati‐
sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken. Wanneer het systeem gedeacti‐ veerd is, is de led in de toets
ON/OFF uit.
Activering door indrukken van
ON/OFF , A/C of AUTO . De LED in de
knop brandt om activering aan te
geven.Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand
beschreven manier met de toetsen en
draaiknoppen wijzigen. Wanneer u
een instelling wijzigt, wordt de auto‐
matische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Druk op de linkertoets om de ventila‐
torsnelheid te verlagen of op de rech‐
tertoets om deze te verhogen. De
ventilatorsnelheid wordt aangegeven
door het aantal leds in de toets.
Wanneer u de linker toets langer
indrukt, worden de aanjager en de
koeling uitgeschakeld.
Wanneer u de rechtse toets langer
indrukt: de aanjager draait op maxi‐
mumsnelheid.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste afstelling. De LED in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Page 162 of 327

160Klimaatregelingl:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Stop/Start-systeem 3 170.
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C
OFF wanneer de koeling uitstaat.Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De LED in de knop brandt om activering aan te geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
Page 163 of 327

Klimaatregeling161kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Automatische luchtrecirculatie
Een luchtvochtigheidssensor scha‐ kelt automatisch over op buitenlucht
als de luchtvochtigheid in het interieur te hoog is.
Basisinstellingen U kunt instellingen wijzigen in hetmenu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 130.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is, moet er minimaal een luchtroosteropen staan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel naar het grotere symbool W te
draaien. Stel de hoeveelheid lucht bij de roosteruitlaat met het stelwiel af.
Page 164 of 327
162Klimaatregeling
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel naar het kleinere symbool W te
draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Page 165 of 327
Klimaatregeling163Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐ keld. Bij te lage buitentemperaturenkan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service
Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐ ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 166 of 327

164Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 165
Controle over de auto ..............165
Sturen ...................................... 165
Starten en bediening .................165
Nieuwe auto inrijden ................165
Contactslotstanden ..................165
Aan/Uit-knop ............................ 166
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 168
Motor starten ........................... 168
Uitrol-brandstofafsluiter ...........170
Stop/Start-systeem ..................170
Parkeren .................................. 173
Uitlaatgassen ............................. 175
Roetfilter .................................. 176
Katalysator .............................. 176
Automatische versnellingsbak ...177
Versnellingsbakdisplay ............177
Keuzehendel ........................... 178
Handmatige modus .................179
Elektronische rijprogramma's ..179
Storing ..................................... 179
Stroomonderbreking ................180
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 181Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 181
Versnellingsbakdisplay ............182
Keuzehendel ........................... 182
Handgeschakelde modus ........183
Elektronische rijprogramma's ..184
Storing ..................................... 184
Remmen .................................... 185
Antiblokkeersysteem ...............185
Handrem .................................. 185
Remassistentie ........................187
Hellingrem ............................... 187
Rijregelsystemen .......................188
Traction Control .......................188
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 189
Sportmodus ............................. 190
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 191
Cruise control .......................... 191
Snelheidsbegrenzer ................193
Adaptieve cruise control ..........194
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 202
Indicatie afstand tot voorligger 205
Actieve noodrem .....................206
Parkeerhulp ............................. 209
Blindehoeksysteem .................217
Achteruitkijkcamera .................219Verkeersbordherkenning .........221
Lane Keep Assist ....................225
Brandstof ................................... 227
Brandstof voor benzinemotoren .....................227
Brandstof voor dieselmotoren . 228
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 229
Tanken .................................... 230
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 232
Trekhaak .................................... 233
Algemene informatie ...............233
Rijgedrag en aanhangertips ....233
Aanhanger trekken ..................233
Aanhangerstabilisatie ..............237
Page 167 of 327

Rijden en bediening165Rijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 170.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op teladen wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het roetfilter wellicht vaker
geregenereerd.
Roetfilter 3 176.
Autostop is wellicht niet mogelijk wanneer de accu wordt opgeladen.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:
Page 168 of 327

166Rijden en bediening0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampen branden en de
meeste elektrische functies
werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. De gele led in de toetsbrandt. Het stuurslot wordt losgezet
en sommige elektrische functies
werken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop zes secon‐
den ingedrukt zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. De groeneled in de toets brandt, de dieselmotor
gloeit voor. De controlelampjes bran‐
den en de meeste elektrische functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐ schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische of geauto‐
matiseerde versnellingsbak) in en
druk nog een keer op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.Ontsteking uit
Druk in elke modus kort op
Engine Start/Stop of wanneer de
motor draait en de auto stilstaat. Sommige functies blijven actief totdat