Rijden en bediening193omdat opspattend water als een
obstakel kan worden geïnterpreteerd.
Anders kan F vanwege vangrails,
verkeersborden, bomen, struikgewas
of andere onbeweeglijke objecten
oplichten. Dit behoort bij de normale
werking; het systeem behoeft geen
onderhoud.
Het systeem werkt wellicht niet goed
wanneer:
● als sensoren door ijs, sneeuw, modder of iets anders bedekt zijn
● rijden in zware regenbuien
● de auto bij een aanrijding betrok‐
ken is geweest
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.Panoramazichtsysteem
Het panoramazichtsysteem in het
middenconsole het gebied rond de
auto zien en tevens de beelden van
de voor- of achtercamera.
Het systeem gebruikt vier camera's: ● achtercamera, boven het kente‐ ken geplaatst
● voorcamera, boven de grille of bij
het embleem geplaatst
● zijcamera's, aan de onderkant van beide buitenspiegels9Waarschuwing
De surroundcamera's hebben
dode hoeken en geven niet alle
obstakels nabij de hoeken van de
auto weer. Bij inklapbare buiten‐
spiegels die niet in de juiste stand
staan wordt de surround-view niet goed weergegeven. Controleeraltijd rond de auto bij het parkeren
of achteruit rijden.
1. Gebied getoond door het panora‐ mazichtsysteem
2. Niet-getoond gebied
Rijden en bediening215● Geen lichtsignaal (na indicatievan de groene of gele oplaadsta‐tusindicator) - Geen claxonpiep‐
jes: Controleer de aansluiting van
de oplaadkabel. Als de aanslui‐
ting in orde is, kan dit te maken
hebben met een elektriciteits‐ netstoring en begint het laden op een later tijdstip. Dit kan ook
gebeuren als de auto een storing in het hoogspanningslaadsys‐
teem heeft waargenomen.
● Geen lichtsignaal - drie claxon‐ signalen: De oplaadklep staat
open.
● Geen lichtsignaal - meerdere claxonsignalen: De voeding werdonderbroken, voordat de oplaad‐
procedure kon worden voltooid.
De claxonsignalen stoppen
wanneer de voeding binnen
90 seconden wordt hersteld.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Gedurende een van de boven‐
staande situaties kan het systeem de
hoogspanningsaccu thermisch condi‐ tioneren. Dan moet er elektrische
energie naar de auto worden overge‐ bracht.Als de auto is ingestoken en is inge‐
schakeld, knippert de oplaadstatusin‐
dicator of deze brandt continue
groen, afhankelijk van het laadni‐
veau. Dit gebeurt ook tijdens Moto‐
rondersteunde verwarming als de
auto is ingeschakeld.
Als de auto op het stopcontact aange‐
sloten is en de lamp oplaadstatus uit
staat, is er een oplaadstoring gede‐
tecteerd.
Oplaadkabel9 Gevaar
Er is een kans op elektrische
schokken met mogelijk letsel of de dood als gevolg.
Gebruik de oplaadkabel niet als deze ook maar enigszins bescha‐
digd is.
De klep van de oplaadkabel niet openen of verwijderen.
Onderhoud alleen door geschoold personeel. Sluit de oplaadkabel
met onbeschadigde kabels op een
goed geaard stopcontact aan.
Onder de achterste vloerafdekking in
de bagageruimte ligt een draagbare
oplaadkabel voor het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto
3 203.
Belangrijke informatie over het
opladen van de auto met een
draagbaar oplaadapparaat
● Het opladen van een elektrisch voertuig kan het elektrische
systeem van een gebouw meer
belasten dan bij een gewoon huishoudelijk apparaat.
● Laat het elektrische systeem (wandcontactdoos, bekabeling,
aansluitingen en beveiligingen)
voordat u de auto op een wand‐
contactdoos aansluit door een
deskundige monteur inspecteren
en controleren op geschiktheid
voor zwaar gebruik bij een conti‐
nue belasting van 10 A.
● Bij normaal gebruik en mettertijd kunnen stopcontacten versleten
of beschadigd raken. In dat geval zijn ze niet geschikt voor het
opladen van een elektrisch voer‐ tuig.
Verzorging van de auto223●Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Indien nodig kentekenplaat monteren.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Gevaar
Probeer niet zelf onderhouds‐
werkzaamheden aan hoogspan‐
ningscomponenten te verrichten.
U kunt letsel oplopen en de auto
kan beschadigd raken. Laat deze
hoogspanningscomponenten
uitsluitend door geschoolde
onderhoudsmonteurs met de
juiste kennis en gereedschappen
onderhouden en repareren. Bloot‐
stelling aan hoogspanning kan
elektrische schokken, brandwon‐
den en zelfs de dood tot gevolg
hebben. Laat de hoogspannings‐
componenten in de auto uitslui‐
tend door specifiek opgeleide
monteurs onderhouden.
Hoogspanningscomponenten zijn
voorzien van labels. U mag deze
componenten niet uitbouwen,
openen, uiteen nemen of modifi‐
ceren. Hoogspanningskabels of -
bedrading heeft een oranje
mantel. U mag hoogspanningska‐
bels of -bedrading niet doormeten, manipuleren, doorknippen of
modificeren.9 Waarschuwing
Voer de motorruimtecontroles
alleen uit wanneer de auto is uitge‐ schakeld.
De koelventilator kan ook starten
als de auto is uitgeschakeld.
226Verzorging van de autoGa na of u koelvloeistof in het koel‐
vloeistofreservoir van de hoogspan‐
ningsaccu ziet. Als er koelvloeistof
zichtbaar is maar het koelvloeistof
onder het vulmerkje voor koud blijft,
lekt het koelsysteem wellicht.
Raadpleeg een werkplaats als het
koelvloeistofpeil te laag is.
Koelsysteem
vermogenselektronica en
opladermodules9 Gevaar
Laat de elektronica van het
oplaadsysteem en de oplaadmo‐
dules uitsluitend door een erkende monteur onderhouden.
Ondeskundig werken kan ernstig
letsel of de dood tot gevolg
hebben.
De vermogenselektronica en de opla‐
dermodules worden gekoeld met
hetzelfde koelvloeistofcircuit.
Het koelvloeistofreservoir van de
vermogenselektronica en de oplader‐ modules bevindt zich aan de voorkant
van de motorruimte.
Ga na of er koelvloeistof zichtbaar is
in het koelvloeistofreservoir van de
vermogenselektronica en de oplader‐ modules. Als er koelvloeistof zicht‐baar is maar het koelvloeistof onder
het vulmerkje voor koud blijft, lekt het
koelsysteem wellicht.
Raadpleeg een werkplaats als het
koelvloeistofpeil te laag is.
Sproeiervloeistof
Schoon water bijvullen, vermengd
met een passende hoeveelheid goed‐ gekeurde sproeiervloeistof die anti‐
vries bevat.
Lees bij het bijvullen van ruitensproei‐
ervloeistof vóór gebruik altijd eerst de
instructies van de fabrikant.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met
voldoende antivries biedt
voldoende bescherming bij lage
temperaturen of een plotselinge
daling van de temperatuur.
228Verzorging van de autoAccu9Gevaar
Alleen een geschoolde onder‐
houdsmonteur met de juiste
kennis en gereedschappen mag
de hoogspanningsaccu inspecte‐
ren, testen of vervangen.
Raadpleeg een werkplaats als de
hoogspanningsaccu onderhoud
vergt.
Deze auto heeft een hoogspannings‐
accu en een standaard 12 V-auto‐
accu.
Na een botsing kan het sensorsys‐
teem het hoogspanningssysteem
afsluiten. In dit geval wordt de hoog‐
spanningsaccu ontkoppeld en start
de auto niet.
Er verschijnt een servicebericht op
het Driver Information Center
verschijnen.
Bied de auto bij een werkplaats aan
voor onderhoud voordat u deze weer
gebruikt.
Airbagsysteem 3 46.
Voor minder direct zonlicht op uw
auto en een langere levensduur van
de hoogspanningsaccu is er een
dekzeil bij uw Opel Ampera Service
Partner verkrijgbaar.
Uw erkende Opel Ampera reparatie‐
werkplaats kan u vertellen hoe u de
hoogspanningsaccu kunt recyclen.
Laat de auto op het stopcontact
aangesloten, ook na het volledig
opladen, om de hoogspanningsaccu
voor de volgende rit op temperatuur
te houden. Dit is met name bij
extreem hoge of lage temperaturen
van belang.
Vermeld het vervangingsnummer op
het label van de originele 12 V-auto‐
accu als u een nieuwe 12 V -autoaccu
nodig hebt. De auto heeft een Absor‐
bed Glass Mat (AGM) 12 V -autoaccu.
Als er een standaard 12 V-autoaccu wordt ingebouwd, is de levensduur
van de 12 V-autoaccu korter. Let op:
bij het gebruik van een 12 V-oplaad‐
apparaat op de 12 V-AGM-accu,
heeft het oplaadapparaat wellicht een stand voor AGM-accu's. Gebruik een
eventueel beschikbare AGM-standop het oplaadapparaat, om de
oplaadspanning te beperken tot
14,8 V.
Ga te werk volgens de instructies van
de fabrikant van de oplader.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
In de motorruimten zijn aansluitpun‐
ten aangebracht voor het starten met
hulpstartkabels.
Starthulp gebruiken 3 248.
Koppel de zwarte minkabel (-) van de
12 V-autoaccu los van de 12 V-auto‐
accu om te voorkomen dat de 12 V-
autoaccu wordt ontladen of sluit een
accudruppellader aan.
Sluit de 12 V-autoaccu alleen aan en
ontkoppel deze alleen wanneer de
auto is uitgeschakeld.
Auto stallen 3 222.
234Verzorging van de autoKoplampkabelbomen
Bij een elektrische overbelasting kan
de verlichting aan en uit gaan en in
sommige situaties uitblijven. Laat in
dat geval de koplampkabelbomen
onmiddellijk door een werkplaats
inspecteren.
VoorruitwissersBij oververhitting van de ruitenwisser‐
motor als gevolg van verstopping
door zware sneeuwval of ijsvorming, stoppen de voorruitwissers tot demotor is afgekoeld en de ruitenwis‐
sers zijn uitgeschakeld. Na het
wegnemen van de blokkering start de
ruitenwissermotor opnieuw als u de
wisserknop in de gewenste modus
zet.
Hoewel de stroomkring tegen elektri‐
sche overbelasting en mechanische
overbelasting als gevolg van zware
sneeuwval of ijsvorming beveiligd is,
kan het stangenstelsel van de ruiten‐
wissers schade oplopen.
Ontdoe de voorruit vóór gebruik van
de voorruitenwissers altijd van ijs en
dikke sneeuwlagen. Als de overlast isveroorzaakt door een elektrisch
probleem en niet sneeuw of ijs, is er onderhoud vereist.
Zekeringen
Controleren of het opschrift op de
vervangende zekering overeenkomt
met dat op de defecte zekering.
Er zitten twee zekeringendozen in de
auto:
● linksvoor in de motorruimte
● aan de linkerkant van het instru‐ mentenpaneel
Voordat u een zekering vervangt, moeten de betreffende schakelaar en de auto worden uitgeschakeld.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is.Voorzichtig
Vervang de zekering niet totdat de oorzaak van de storing is verhol‐
pen.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
244Verzorging van de autoDe druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center.U opent de bandenspanningspagina
door het auto-infomenu te kiezen met de knoppen rechts op het stuurwiel en
op { of } te drukken om banden‐
spanning te selecteren.
Reset het systeem als volgt: ● Houd 9 ingedrukt tot het
bandenspanningscontrolesys‐
teem om een controle vraagt.
● Druk opnieuw op 9 om te beves‐
tigen. De claxon gaat twee keer
af.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 243.
Service en onderhoud255Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................255
Service-informatie ...................255
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............256
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................256Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide en actuele service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Europese service-intervallen Aan de auto moet om de 30.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt
wellicht een korter onderhoudsinter‐
val.
De Europese service-intervallen
gelden voor de volgende landen:
Andorra, België, Bosnië-Herzego‐ vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië,
Malta, Monaco, Montenegro, Neder‐
land, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, San Marino,
Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden,
Zwitserland.
Internationale service-intervallen
Aan de auto moet om de 15.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden in de bergen, rijden op slechte en rulle wegdekken,
ernstige luchtvervuiling, zand en veel