de "Hill Start Assist" functie beschikbaar
te houden (die alleen bij draaiende motor
werkt).
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor werd
uitgeschakeld.
Herstartmodus van de motor
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap op het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Als het voertuig niet start door het
intrappen van het koppelingspedaal, de
versnellingspook in de vrijstand zetten en
de procedure herhalen. Neem, als het
probleem aanhoudt, contact op met het
Jeep Servicenetwerk.
Versies met automatische versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor weer
te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische modus
- D (Drive) staat - kan de motor weer
gestart worden door de pook naar R
(Achteruit) of N (Vrijstand) of "AutoStick"
te verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart wordendoor de pook naar "+" of "–", of R
(Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is afgezet
kan, door het rempedaal ingetrapt te
houden, de rem gelost worden terwijl de
motor uit blijft, door de versnellingspook
snel naar P (Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook uit
stand P halen.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Om het systeem handmatig in/uit te
schakelen, op de knopdrukken op de
tunnelconsole fig. 110.
Led uit: systeem uitgeschakeld;
Led aan: systeem ingeschakeld.
BELANGRIJK
129)Neem voor het vervangen van de
accu altijd contact op met het Jeep
Servicenetwerk. Vervang de accu door een
exemplaar van hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met dezelfde specificaties.
130)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
startinrichting in de stand STOP staat.
Volg de aanwijzingen op die op het plaatje
onder de motorkap staan. Wij adviseren
om de contactsleutel te verwijderen als er
zich nog inzittenden in het voertuig
bevinden. Alle inzittenden moeten uit het
voertuig stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer tijdens het tanken of
de motor uitgeschakeld is (startinrichting
in de stand STOP).
BELANGRIJK
53)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Stop/Start-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.110J0A0134C
165
GAS GEVEN BIJ INHALEN
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het
helling-op en helling-af rijden. Een
geringe variatie in de snelheid op
lichte hellingen is volledig normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Versies met automatische versnellingsbak
(werking in Drive-modus - automatisch):
druk op de knop RES en laat hem los.
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentieel)
modus: om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door de knop CANC in te drukken of het
rempedaal in te trappen terwijl het
voertuig snelheid mindert, wordt de
elektronische Cruise-Control
uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen
snelheid gewist wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld als de elektrischeparkeerrem (EPB) is ingeschakeld of als
het remsysteem ingrijpt (bijv. het
ESC-systeem).
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld door
het indrukken van de knopof door de
contactsleutel naar STOP te draaien.
BELANGRIJK
131)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
132)Neem, in geval van een defect of
storing van het systeem, contact op met
het Jeep Servicenetwerk.
133)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
134) 135) 136) 137) 138) 139)
54) 55) 56) 57) 58) 59) 60)
BESCHRIJVING
Adaptive Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij de
functies van een gewone cruisecontrol
worden gecombineerd met functies om
een bepaalde afstand te houden tot de
voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 113 bevindt
en een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 114 bevindt,
voor de detectie van een voertuig op
korte afstand.
168
STARTEN EN RIJDEN
bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Wanneer het systeem
voorziet dat de toegepaste remkracht
niet voldoende is voor het handhaven
van de ingestelde afstand, wordt op
het display, tijdens het benaderen van
het voorgaande voertuig, het
waarschuwingsbericht “REM!”
knipperend weergegeven. Er klinkt ook
een geluidssignaal. In dit geval is het
raadzaam om direct het rempedaal in
te trappen om een veilige afstand tot
de voorligger te behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van het voertuig
bevinden. Het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de functie
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
geannuleerd:
de knopvan de adaptive
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de Speed Limiter wordt
ingedrukt;
de startinrichting bevindt zich in de
stand STOP;
de modus 4WD LOW is geactiveerd.
In de volgende gevallen wordt de functie
geannuleerd (de ingestelde snelheid en
afstand worden opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).
Als deze voorwaarden optreden terwijl het
systeem de auto langzamer laat tijden om
afstand te houden met een voorganger,
bestaat de kans dat de auto indien nodig
verder wordt afgeremd, ook nadat het
systeem is geannuleerd of uitgeschakeld
vanwege het bereiken van de minimale
snelheid voor de cruisecontrol.
ELEKTRONISCHE CRUISE
CONTROL-MODUS
Naast de Adaptive Cruise Controlmodus
(ACC) is de elektronische Cruise
Control-modus beschikbaar voor het
rijden met een constant snelheid.
Als op het voertuig de Adaptive Cruise
Control (ACC) aanwezig is, werkt de
elektronische Cruise Control op dezelfde
manier als de ACC (door op de knop
van de Cruise Control te drukken) met
het verschil dat:
het geen afstand houdt van het
voertuig dat zich voor de auto bevindt;
bij belemmerde radarsensor blijft het
systeem voortdurend werken.
Alvorens de eerder ingestelde snelheid op
te roepen, benader deze voordat u de
RES-knop indrukt en loslaat.
BELANGRIJK
134)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.
172
STARTEN EN RIJDEN
PARKSENSE SYSTEEM
(indien aanwezig)
VERSIES MET 4 SENSOREN
140)61) 62)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 117 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
De sensoren waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal en, waar
aanwezig, met visuele signalen op het
display van het instrumentenpaneel.Aan/Uit
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 118 drukken.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
Systeem ingeschakeld:Led uit.
Systeem uitgeschakeld: Led brandt
permanent.Het ledlampje gaat ook branden als het
ParkSense®-systeem defect is. Als er op
de knop wordt gedrukt terwijl er een
storing in het systeem is, knippert de led
ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.BELANGRIJK Nadat hetParkSense®
systeem is uitgeschakeld, blijft dat zo
totdat het weer ingeschakeld wordt,
ook als de startinrichting van de stand
MAR naar STOP wordt gezet en dan
weer naar MAR.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
met afmetingen die verschillen van die
van de wielen die ten tijde van de
aanschaf van de auto waren
gemonteerd, kan van invloed zijn op
het systeem, waardoor het niet goed
kan werken.
Systeem in-/uitschakelen
Als het systeem correct werd
ingeschakeld, wordt het in werking
gesteld door de versnellingspook in de
achteruitversnelling te zetten terwijl het
buiten werking wordt gesteld als de
versnellingspook in een andere stand dan
achteruit wordt gezet.
117J0A0926C
118J0A0927C
174
STARTEN EN RIJDEN
Het ledlampje gaat ook branden als het
ParkSense®-systeem defect is. Als er op
de knop wordt gedrukt terwijl er een
storing in het systeem is, knippert de led
ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
BELANGRIJK Nadat hetParkSense®
systeem is uitgeschakeld, blijft dat zo
totdat het weer ingeschakeld wordt,
ook als de startinrichting van de stand
MAR naar STOP wordt gezet en dan
weer naar MAR.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld en het systeem geactiveerd
is, worden zowel de sensoren aan de
voorkant als aan de achterkant
geactiveerd. Als een andere versnelling is
ingeschakeld, worden de sensoren aan de
achterkant uitgeschakeld, terwijl de
sensoren aan de voorkant actief blijven
tot een snelheid van 15 km/h wordt
overschreden.Werking met een aanhanger
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken, terwijl de sensoren
aan de voorkant ingeschakeld blijven en
akoestische en visuele waarschuwingen
kunnen geven. De sensoren achter
worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op het oppervlak van de
sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatischremsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed
worden door de plaats van de sensoren,
bijvoorbeeld wegens een verandering in
de geometrie (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of als de
banden verwisseld worden, de auto te
zwaar beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
ParkSense®systeem te gebruiken wordt
geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
176
STARTEN EN RIJDEN
een parkeerplaats die loodrecht op de
rijrichting ligt.
Zoekzijde selecteren
Om de zoekzijde te selecteren en de
juiste manoeuvre uit te voeren, als volgt
te werk gaan:
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
passagierskant door de richtingaanwijzer
in de middelste stand te zetten
(uitgeschakeld) of omhoog geduwd.
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
bestuurderszijde door de
richtingaanwijzer omlaag te zetten.
Zoeken naar een parkeerplaats
Via de zijsensoren zoekt het systeem
voortdurend naar een vrije parkeerplaats
die geschikt is voor de afmetingen van de
auto.
Tijdens de zoekfase moet het voertuig
zijn route volgen met een snelheid van
minder dan 30 km/h en op een afstand
van 50 cm tot 1,5 m van geparkeerde
voertuigen.
Een parkeerplaats wordt geschikt geacht
als er ongeveer 80 cm meer ruimte is
dan de afmetingen van het voertuig voor
parkeerplaatsenparallelaan de
rijrichting en ongeveer 1 m voor
parkeerplaatsenloodrechtop derijrichting, in vergelijking met de
afmetingen van het voertuig.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag
de snelheid niet meer dan 30 km/h
bedragen; wanneer 25 km/h wordt
bereikt, wordt de bestuurder gevraagd
langzamer te rijden; als de snelheid
van 30 km/h wordt overschreden,
wordt het systeem uitgeschakeld; in dit
geval moet het systeem weer gestart
worden door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Manoeuvre
Tijdens de manoeuvre kan de bestuurder
de voertuigbewegingen regelen met
behulp van het gaspedaal, rempedaal en
het koppelingspedaal (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) of met
het gas- en het rempedaal (versies met
automatische versnellingsbak). Zodra er
een parkeerplaats is gevonden, wordt
gevraagd de achteruit in te schakelen,
het stuurwiel los te laten en de pedalen
te bedienen, terwijl het systeem de
besturing automatisch regelt om de
parkeermanoeuvre in de aangegeven zone
uit te voeren.
Tijdens de manoeuvre kan gebruik
gemaakt worden van de informatie
afkomstig van de parkeersensoren
(tijdens het achteruitrijden wordtgeadviseerd de zone te bereiken waar de
achterste sensoren een ononderbroken
toon produceren), maar het is altijd aan
te raden de omliggende zone in de gaten
te houden.
De auto kan tijdens de manoeuvre
gestopt worden en men kan, terwijl de
auto stil staat, de achteruitversnelling
tijdelijk uitschakelen (bijvoorbeeld om
een voetganger in de manoeuvreruimte te
laten passeren).
Het inparkeren wordt in de volgende
gevallen afgebroken:voertuigsnelheid is hoger dan 7 km/h;het stuurwiel wordt (vrijwillig of
onbedoeld) verplaatst (door het te grijpen
of de beweging ervan te hinderen);
oneffen wegdek of obstakels voor de
wielen beïnvloeden de
voertuigbewegingen, waardoor het volgen
van het juiste pad wordt voorkomen.
BELANGRIJK De manoeuvrefase wordt
uitgeschakeld als het parkeren binnen
3 minuten niet voltooid is.
Einde van de manoeuvre
De halfautomatische manoeuvre eindigt
wanneer op het display het bericht
verschijnt dat de manoeuvre voltooid is.
Na afloop van de manoeuvre neemt de
bestuurder de controle over de auto over
180
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Sommige berichten
worden van een geluidssignaal
vergezeld.
BELANGRIJK
141)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
142)Het zoeken en inparkeren moet altijd
in overeenstemming met de geldende
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving worden verricht.
143)Als men tijdens een manoeuvre het
stuurwiel met de handen wil stoppen,
wordt geadviseerd het stevig aan de
buitenste rand vast te houden. Steek de
handen niet door het stuurwiel of houd
niet de spaken vast.
BELANGRIJK
64)De werking van het systeem is op
verschillende onderdelen gebaseerd:
parkeersensoren voor en achter, sensoren
aan de zijkant, stuurinrichting, wielen,
remsysteem en instrumentenpaneel. Een
storing van een van deze onderdelen kan
de werking van het systeem in gevaar kan
brengen.
65)Laat het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren uitsluitend
uitvoeren door het Jeep Servicenetwerk.
Het verkeerd opbrengen van de lak kan de
werking van de parkeersensoren negatief
beïnvloeden.
182
STARTEN EN RIJDEN
WERKING MET EEN AANHANGER
BELANGRIJKE INFORMATIE
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het Side Distance
Warning-systeem:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op het oppervlak van de
sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed
worden door de plaats van de sensoren,
bijvoorbeeld wegens een verandering in
de geometrie (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of als de
banden verwisseld worden, de auto te
zwaar beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
ParkSense-systeem te gebruiken wordt
geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Jeep Servicenetwerk te wenden om
het ParkSense-systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door de
middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
De aanwezigheid van stickers op de
sensoren het correct functioneren van het
systeem hinderen. Zorg er dus voor dat er
geen stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
66)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
er tijdens het reinigen van de sensoren
voor dat ze niet gekrast of beschadigd
worden; vermijd het gebruik van droge,
harde of ruwe doeken. De sensoren
moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
67)Laat het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren uitsluitend
uitvoeren door het Jeep Servicenetwerk.
Het verkeerd opbrengen van de lak kan de
werking van de parkeersensoren negatief
beïnvloeden.
184
STARTEN EN RIJDEN
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische
stekker van de aanhanger in het
stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken. De sensoren
achter worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.