Beschrijving
Bedieningselementen
A - aan-/uitknop klimaatregeling;
B - aan/uit-knop compressor
klimaatregeling;
C - knop voor verhoging gewenste
temperatuur (bestuurderszijde);
D - knop voor verhoging gewenste
temperatuur (passagierszijde);
E - aan/uit-knop snelontdooi-/
snelontwasemingsfunctie voorruit
(werking MAX-DEF);
F - inschakelknop AUTO-functie
(automatische werking);
G - aan/uit-knop achterruitverwarming;
H - knop voor verlaging gewenste
temperatuur (passagierszijde);
I - luchtverdeelknoppen;
L - knop voor verlaging gewenste
temperatuur (bestuurderszijde);
M - aan/uit knop interne
luchtrecirculatie;
N - aan/uit-knop maximale koeling
(werking MAX AC);
O - regelknop ventilatorsnelheid;
P - knop voor verlaging
ventilatorsnelheid;
Q - knop voor verhoging
ventilatorsnelheid;R - luchtverdeelknoppen (dashboard/
dashboard + voeten/voeten/voorruit +
voeten/voorruit);
S - knop voor uitlijning temperatuur
passagier en bestuurder.
Werking
De automatische dual-zone
klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones:
bestuurderszijde en passagierszijde.
Het systeem zorgt voor comfortbehoud in
het interieur en compenseert eventuele
schommelingen in de externe
weersomstandigheden.
De automatisch gecontroleerde
parameters en functies zijn:
luchttemperatuur uit de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
luchtverdeling naar de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
ventilatorsnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
inschakeling van de compressor (voor
koelen/ontvochtigen van de lucht);
luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig
worden versteld door het systeem te
gebruiken en door een of meer functies
te kiezen en de betreffende parameters
te wijzigen.De temperatuur van de toegevoerde lucht
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de op het display ingestelde
temperatuur (behalve wanneer het
systeem is uitgeschakeld of onder
bepaalde omstandigheden waarin de
compressor is uitgeschakeld).
Opmerkingen
Plak geen stickers op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging te
voorkomen hetgeen ertoe kan leiden dat
de verwarming niet meer goed werkt.
Met de interne luchtcirculatie kan de
gewenste toestand ("verwarming" of
"koeling", afhankelijk van de keuze)
sneller bereikt worden. Het wordt echter
afgeraden de luchtrecirculatie in te
schakelen op regenachtige of koude
dagen omdat dit de mogelijkheid dat de
ruiten beslaan aanzienlijk doet
toenemen.
De dual-zone automatische
klimaatregeling beheert het
Start&Stop-systeem (motor uit en
stilstaande auto) om voldoende comfort
in de auto te garanderen.
Wanneer de Stop&Start-functie actief is
(motor uit en stilstaande auto), wordt de
luchtstroom zo veel mogelijk beperkt, om
de comfortabele toestand in het interieur
langer te handhaven.
45
INITIALISATIEPROCEDURE
Bij een storing van de automatische
beweging bij het openen/sluiten of een
noodsituatie (zie beschrijving in de vorige
paragraaf), moet de automatische
bediening van het schuifdak opnieuw
worden geïnitialiseerd.
Ga als volgt te werk:
breng het dak naar de volledig
gesloten stand;
zet de startinrichting in STOP en
houdt hem daar gedurende 10 seconden;
zet de startinrichting naar MAR;druk de knop A fig. 42 in de
“gesloten” stand;
houd de knop minstens 10 seconden
ingedrukt, daarna zou het mechanisch
stoppen van de motor van het dak
hoorbaar moeten zijn;
druk binnen 5 seconden de knop A
opnieuw in de “gesloten” stand;
houd knop A ingedrukt: in deze stand
zal het dak automatisch een cyclus
openen en sluiten uitvoeren. Als dat niet
zo is, de handelingen vanaf het begin
herhalen;
houd knop A ingedrukt tot het dak
helemaal gesloten is: de
initialisatieprocedure is afgerond.
BELANGRIJK
12)Open het schuifdak niet als er een
imperiaal gemonteerd is. Open het
schuifdak niet als er sneeuw of ijs op ligt:
risico op beschadiging.
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:trek hendel A fig. 51 in de richting
van de pijl;
verplaats hendel B fig. 52, in de
richting van de pijl en til de motorkap op;
51J0A0364C
53
Pictogram SHIFT UP (SHIFT) op het
display: geeft het advies een hogere
versnelling in te schakelen.
Pictogram SHIFT DOWN (
SHIFT) op
het display: geeft het advies een lagere
versnelling in te schakelen.
De aanduiding op het display blijft
branden tot er een versnelling wordt
ingeschakeld of de rijomstandigheden
terugkeren naar een situatie waarin
schakelen niet nodig is om het verbruik
te optimaliseren.
BEDIENINGSKNOPPEN
Deze bevinden zich aan de linkerkant van
het stuurwiel fig. 67.Hiermee kan de bestuurder de opties in
het Hoofdmenu van het display
selecteren (zie paragraaf "Hoofdmenu").
/: druk de knoppen in en laat
ze los om omhoog en omlaag door het
hoofdmenu en de submenu's te bladeren.
/: druk op de knoppen en laat
ze los om toegang te krijgen tot de
infoschermen of de submenu's van een
optie van het hoofdmenu. Met knop
kan het Hoofdmenu verlaten worden.OK: druk op deze knop om toegang te
krijgen tot de infoschermen of de
submenu's van een optie van het
hoofdmenu of om deze te selecteren.
Houd de knop gedurende een seconde
ingedrukt om de weergegeven/
geselecteerde functies te resetten.
HOOFDMENU
Menuopties
Het menu biedt de volgende functies:
SNELHEIDSMETERVOERTUIGINFODRIVER ASSISTBRANDSTOF ECOTRIPSTOP/STARTAUDIOWAARSCHUWINGENSET-UP DISPLAYSET-UP VOERTUIG
De weergavemodus van het Menu
(hoofdletters of kleine letters) wijzigt
afhankelijk van het type display.
Sommige opties hebben een submenu.
OPMERKING Bij hetUconnect™systeem
worden sommige Menuopties
weergegeven en beheerd op het display
van dat systeem en niet op het display
van het instrumentenpaneel (zie de
paragrafen op hetUconnect™).
Voertuiginst. (Voertuiginstellingen wijzigen)
Door middel van deze functie kunnen de
instellingen gewijzigd worden voor:
“Voertuig uit” (indien voorzien);“Scherm”;"Eenheden";“Klok & Datum”;"Veiligheid";
67J0A0189C
68
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampje Wat het betekent
STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, werkt het inspuitsysteem niet goed.
Het continu brandende waarschuwingslampjeduidt op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die
zou kunnen leiden tot overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen
en een hoog brandstofverbruik.
Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
Het lampje dooft nadat de storing is verdwenen, maar de storing wordt toch door het systeem in het
geheugen opgeslagen.
Onder deze omstandigheden kan met gematigde snelheid verder gereden worden, maar niet op hoge
snelheid en zonder te veel van de motor te eisen. Het langdurig rijden met continu brandend lampje
kan tot schade leiden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Jeep Servicenetwerk.
Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat de katalysator beschadigd kan zijn. Laat het
gaspedaal los om het motortoerental te verlagen tot het lampje stopt met knipperen.
Rijd verder met gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het opnieuw
gaan knipperen van het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Jeep Servicenetwerk.
24)
BELANGRIJK
24)Als, wanneer de startinrichting op MAR wordt gedraaid, het waarschuwingslampjeniet gaat branden of tijdens het rijden continu
blijft branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op
met het Jeep Servicenetwerk.
78
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Groene controlelampjes
Waarschuwingslampje Wat het betekent
STADSLICHT EN DIMLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht of het dimlicht worden ingeschakeld.
Met deze functie kunnen de koplampen gedurende 30, 60 of 90 seconden blijven branden nadat de
startinrichting in de stand STOP werd gezet (functie "Follow me").
AUTOMATISCHE INSCHAKELING GROOTLICHT KOPLAMPEN
Dit lampje gaat branden wanneer het grootlicht automatisch wordt ingeschakeld.
MISTLAMPEN
Dit lampje gaat branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld.
81
Waarschuwingslampje Wat het betekent
LINKER RICHTINGAANWIJZER
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, samen met de
rechter richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
RECHTER RICHTINGAANWIJZER
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met
de linker richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
TUSSENKOMST STOP/START-SYSTEEM
Het waarschuwingslampje gaat branden in het geval van een ingreep van het stop/start-systeem (motor
slaat af). Het waarschuwingslampje gaat uit zodra de motor opnieuw wordt gestart.
82
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Symbool Wat het betekent
STORING FORWARD COLLISION WARNING PLUS-SYSTEEM
De symbolen gaan branden (en er wordt een bericht weergegeven) in geval van storing van het Forward
Collision Warning Plus-systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Jeep Servicenetwerk.
UITSCHAKELING FORWARD COLLISION WARNING PLUS-SYSTEEM
Het symbool (of het waarschuwingslampje op het dashboard) gaat branden als het Forward Collision
Warning Plus-systeem uitgeschakeld of geblokkeerd/vuil/niet beschikbaar is. Op het display verschijnt
een speciaal bericht.
STORING REGENSENSOR
Het symbool gaat branden (en er verschijnt een bericht op het display) indien er een storing van de
regensensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Jeep Servicenetwerk.
STORING STOP/START-SYSTEEM
Het symbool gaat branden om een storing van het Stop/Start-systeem aan te geven. Er wordt een
speciaal bericht weergegeven op het display. Neem zo snel mogelijk contact op met het Jeep
Servicenetwerk.
STORING KEYLESS ENTER-N-GO-SYSTEEM
Het symbool gaat branden en er wordt een bericht weergegeven, in geval van een storing van het
Keyless Enter-N-Go-systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Jeep Servicenetwerk.
89
FORWARD COLLISION WARNING
PLUS SYSTEEM
69) 70) 71) 72)
33) 34) 35) 36) 37) 38) 39) 40) 41)
Dit systeem bestaat uit een radar die zich
achter de voorbumper fig. 72 bevindt en
een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 73 bevindt.
In het geval van een dreigende botsing
grijpt het systeem in door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Het systeem kan licht remmen om de
bestuurder te waarschuwen wanneer een
potentiële frontale aanrijding
gedetecteerd wordt. De meldingen en het
lichte remmen zijn bedoeld om de
bestuurder tijdig te laten reageren, om
een mogelijke aanrijding te voorkomen of
de gevolgen daarvan te beperken.
Versies uitgerust met Start&Stop-systeem:
na afloop van de automatische
remingreep zal het Start&Stop-systeemgaan werken zoals beschreven in
paragraaf "Start&Stop-systeem " van dit
hoofdstuk.
Versies uitgerust met handgeschakelde
versnellingsbak: na afloop van de
automatische remingreep kan de motor
haperen en afslaan, tenzij het
koppelingspedaal wordt ingetrapt.
Versies uitgerust met automatische
versnellingsbak: na afloop van de
remingreep wordt de laatst opgeslagen
versnelling ingeschakeld. Het voertuig
kan enkele seconden na de automatisch
stop herstarten.
BELANGRIJK Nadat het voertuig
gestopt is, kunnen de remklauwen
gedurende ongeveer 2 seconden
geblokkeerd worden om
veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u
het rempedaal intrapt als de auto iets
vooruit mocht rijden.
Inschakelen/uitschakelen
Het Forward Collision Warning
Plus-systeem kan worden uitgeschakeld
(en weer worden ingeschakeld) via het
Uconnect™-systeem. Het systeem kan
ook gedeactiveerd worden door de
startinrichting in stand MAR te plaatsen.72J0A0334C
73J0A0241C
113