86)Voor maximale bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten
en moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als
achterin! Rijden zonder veiligheidsgordels
doet bij een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
87)Als de gordel zwaar is belast,
bijvoorbeeld bij een ongeval, moet deze
volledig worden vervangen, samen met de
verankeringen, de bevestigingsschroeven
van de verankeringen en de
gordelspanner; ook als er namelijk geen
zichtbare defecten zijn, kan de gordel zijn
sterkte-eigenschappen zijn verloren.
BELANGRIJK
43)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de
zone rondom de gordelspanners (meer dan
100 °C / 212 °F gedurende ten hoogste
zes uur) kunnen de gordelspanners
beschadigen of in werking doen treden.
Neem contact op met het Jeep
Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
KINDERZITJES
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
88) 89) 90) 91)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde beveiligingssystemen,
ook pasgeborenen en kinderen! Dit is een
wettelijke verplichting in alle EU-landen,
conform de Europese richtlijn
2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder dan
1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar
moeten beschermd worden door
geschikte kinderzitjes en moeten op de
achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte
beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel mogelijk
te beperken.Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de eigenschappen
van de gebruikte kinderzitjes, wordt
geadviseerd om kinderzitjes zo lang
mogelijk tegen de rijrichting in te
monteren (tot het kind minstens 3–4 jaar
oud is), omdat die stand bij een ongeval
de meeste bescherming biedt.
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes, die in de
auto bevestigd kunnen worden met
behulp van de veiligheidsgordels of met
de ISOFIX/i-Size-bevestigingspunten.
Het wordt geadviseerd altijd het voor het
kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het kinderzitje
geleverd is, om er zeker van te zijn dat
dit het juiste type is voor de kinderen
waarvoor het is bedoeld.
126
VEILIGHEID
Belangrijke aanbevelingen voor het veilig
vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting in
gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Indien een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel is
gemonteerd, aan passagierszijde, dan
wordt geadviseerd de hoofdsteun te
verwijderen (zie de procedure beschreven
in de paragraaf "Hoofdsteun", hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig"). De
hoofdsteun moet weer goed op zijn plaats
gezet worden als er geen kinderzitje
gemonteerd is.
Als de passagiersairbag buiten werking
is gesteld, controleer dan of het speciale
lampje op het paneel op het dashboard
brandt om er zeker van te zijn dat deze
airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Volg de aanwijzingen die de producent
bij het kinderzitje geleverd heeft
zorgvuldig op. Bewaar deze aanwijzingen
samen met de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts
één kind: vervoer nooit twee kinderen in
één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit de het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot, ook
geen pasgeborenen. Niemand is in staat
om een kind vast te houden bij een
ongeval.
Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
BELANGRIJK
88)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te
vervoeren: bij een ongeval biedt de
achterbank de meeste bescherming.89)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
90)Mocht het toch nodig zijn om een kind
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de aanwijzingen in de
paragraaf ‘Display’, in het hoofdstuk
‘Kennismaking met het
instrumentenpaneel’), de uitschakeling
moet geverifieerd worden door te
controleren of de ledOFF op het
dashboard brandt. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
91)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje
zit.
140
VEILIGHEID
92)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt.
Bij een ongeval kan het kinderzitje
loskomen en kan het kind zelfs dodelijk
gewond raken. Houd u, bij het monteren
van kinderzitjes voor pasgeborenen of
kinderen, strikt aan de aanwijzingen van
de Fabrikant.
93)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de
ISOFIX-bevestigingen, of verwijder het uit
het voertuig. Laat het kinderzitje niet los
in het interieur liggen. Zo kan het in geval
van abrupt remmen of een ongeval geen
letsel bij de inzittenden veroorzaken.
94)Verplaats de stoel niet als er een
kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd
eerst het kinderzitje alvorens de stoel
anders in te stellen.
95)Zorg er altijd voor dat het
borstgedeelte van de veiligheidsgordel niet
onder de armen door of achter de rug van
het kind langs loopt. Bij een ongeval zal
de veiligheidsgordel het kind niet vast
kunnen houden, met het risico van zelfs
dodelijk letsel. Daarom moet het kind de
veiligheidsgordel altijd correct omleggen.96)Gebruik één onderste
verankeringspunt niet voor de installatie
van meer dan één kinderzitje.
97)Als een universeel ISOFIX-kinderzitje
niet aan alle drie de verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een aanrijding zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.
98)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd als
de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het
kinderzitje is verplicht deze instructies bij
het kinderzitje te leveren.
99)Als het voertuig bij een ongeluk van
een zekere ernst betrokken is geweest,
moeten de ISOFIX verankeringen en het
kinderzitje vervangen worden.
100)Als het voertuig bij een ongeluk van
een zekere ernst betrokken is geweest,
moeten het kinderzitje en de
veiligheidsgordel waarmee deze vastzat,
vervangen worden.AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM
(SRS) - AIRBAGS
Het voertuig is voorzien van:frontairbag bestuurderszijde;frontairbag passagierszijde;airbags aan passagiers- en
bestuurderszijde ter bescherming van
bekken, borst en schouders (zijairbags);
zijairbags die het hoofd van de
inzittenden voor- en achterin beschermen
(hoofdairbags).
FRONTAIRBAGS
De frontairbags voor bestuurder/passagier
en de knie-airbag voor de bestuurder
(indien aanwezig) beschermen de
inzittenden op de voorstoelen in geval
van middelzware/zware frontale
botsingen, door de airbag tussen de
inzittende en het stuurwiel of het
dashboard op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen bij
andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan enz.),
wijst dit niet op een storing van het
systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling
hierop. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
141
De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van het voertuig (bijv.
botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt
er een kleine hoeveelheid poeder: dit
poeder is niet schadelijk en duidt niet op
het begin van een brand. Dit poeder kan
echter de huid en ogen irriteren: was ze
in dit geval met neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging van
de airbags moeten door het Jeep
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem door het Jeep
Servicenetwerk buiten werking worden
gesteld.
Gordelspanners en airbags worden op
verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als een
of meerdere van deze voorzieningen niet
in werking treden, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
BELANGRIJK
101)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
102)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met het lichaam naar
voren gebogen, maar houd de rugleuning
in een rechte stand en steun er goed
tegen met uw rug.103)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen
de rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
104)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
105)Steun niet met het hoofd, de armen
of de ellebogen tegen het portier, de
ruiten of in het gebied van de Hoofdairbag
om mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
106)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
146
VEILIGHEID
107)Als het startsysteem op MAR wordt
gezet en hetlampje niet gaat branden
of tijdens het rijden blijft branden, dan is
er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet in
werking treden bij een ongeval of, in een
zeer beperkt aantal gevallen, onbedoeld in
werking treden. Neem, alvorens verder te
rijden, onmiddellijk contact op met het
Jeep Servicenetwerk om het systeem te
laten controleren.
108)In sommige versies gaat in het geval
van een storing van de led
OFF(op de
plaat van het instrumentenpaneel) het
lampje
op het instrumentenpaneel
branden en worden de airbags aan de
passagierszijde uitgeschakeld. In sommige
versies gaat in het geval van een storing
van de led
ON(op de plaat van het
instrumentenpaneel) het lampjeop de
console branden.
109)Bedek bij voertuigen met zijairbags
de rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
110)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig
letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.111)Laat na diefstal of poging tot
diefstal, vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Jeep
Servicenetwerk controleren.112)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is afgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook
al staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen, kan
dit leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de
dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud ten slotte dat als het
startsysteem in de STOP-stand staat, bij
een botsing geen enkel veiligheidssysteem
(airbag of gordelspanners) wordt
geactiveerd; het is dus geen
systeemstoring als deze systemen in deze
gevallen niet worden ingeschakeld.
147
gezet worden voordat de sleutel uit het
contactslot wordt genomen.
Als de accu van het voertuig leeg is en de
contactsleutel wordt ingeschakeld, is de
sleutel in het contact geblokkeerd. Zie,
om de sleutel handmatig te verwijderen,
paragraaf "Ontgrendeling pook
automatische versnellingsbak" in
hoofdstuk "Noodgevallen".
UITSCHAKELINGSSYSTEEM
VERSNELLING INSCHAKELEN
ZONDER INGETRAPT
REMPEDAAL
Het systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) te verplaatsen als het
rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Om de versnellingspook in een andere
stand dan P (Parkeren) te zetten, moet
de contactsleutel in stand AVV (motor
aan of uit) staan en moet het rempedaal
zijn ingetrapt.
BELANGRIJK
123)Gebruik stand P nooit in plaats van
de elektrische parkeerrem. Schakel de
elektrische parkeerrem altijd in als het
voertuig geparkeerd wordt om onverwachte
beweging van het voertuig te voorkomen.124)Als de stand P niet is ingeschakeld,
kan het voertuig gaan bewegen en mensen
letsel toebrengen. Zorg ervoor dat de
versnellingspook in stand P staat en dat
de elektrische parkeerrem is ingeschakeld,
voordat u het voertuig verlaat.
125)Verplaats de versnellingspook niet
naar N en zet de motor niet af als u van
een helling omlaag rijdt. Deze manier van
rijden is gevaarlijk en beperkt de
mogelijkheid om in te grijpen in geval van
wijziging van de verkeerssituatie of het
wegdek. U loopt het risico de controle over
het voertuig te verliezen en ongevallen te
veroorzaken.
126)Alvorens de versnellingspook uit de
stand P te verplaatsen, de startinrichting
naar stand MAR zetten en het rempedaal
intrappen. Anders kan de versnellingspook
beschadigd raken.
127)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stil staat, de
motor op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING
VERSNELLINGSPOOK
128)
49) 50)
De pook fig. 103 heeft de volgende
standen:
P= ParkerenR= AchteruitversnellingN= VrijstandD= Drive, (automatische
vooruitversnelling)
"AutoStick": "+" naar een hogere
versnelling schakelen in sequentiële
rijmodus; "–" naar een lagere versnelling
schakelen in sequentiële rijmodus.
158
STARTEN EN RIJDEN
GAS GEVEN BIJ INHALEN
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het
helling-op en helling-af rijden. Een
geringe variatie in de snelheid op
lichte hellingen is volledig normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Versies met automatische versnellingsbak
(werking in Drive-modus - automatisch):
druk op de knop RES en laat hem los.
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentieel)
modus: om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door de knop CANC in te drukken of het
rempedaal in te trappen terwijl het
voertuig snelheid mindert, wordt de
elektronische Cruise-Control
uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen
snelheid gewist wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld als de elektrischeparkeerrem (EPB) is ingeschakeld of als
het remsysteem ingrijpt (bijv. het
ESC-systeem).
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld door
het indrukken van de knopof door de
contactsleutel naar STOP te draaien.
BELANGRIJK
131)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
132)Neem, in geval van een defect of
storing van het systeem, contact op met
het Jeep Servicenetwerk.
133)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
134) 135) 136) 137) 138) 139)
54) 55) 56) 57) 58) 59) 60)
BESCHRIJVING
Adaptive Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij de
functies van een gewone cruisecontrol
worden gecombineerd met functies om
een bepaalde afstand te houden tot de
voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 113 bevindt
en een camera die zich op het middelste
deel van de voorruit fig. 114 bevindt,
voor de detectie van een voertuig op
korte afstand.
168
STARTEN EN RIJDEN
146)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening,
om geen schadelijke dampen in te
ademen.
147)Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de benzinepomp:
brandgevaar.
BELANGRIJK
75)Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselbrandstof voor motorvoertuigen
conform de Europese norm EN 590. Het
gebruik van andere producten of mengsels
kan de motor onherstelbaar beschadigen
en derhalve de garantie, door de
veroorzaakte schade, ongeldig maken. Als
per ongeluk andere brandstofsoorten
worden getankt, mag de motor niet gestart
worden. Ledig de tank. Als de motor ook
maar heel kort heeft gewerkt, moet
behalve de tank het complete
brandstoftoevoercircuit geledigd worden.
AANHANGERS TREKKEN
MONTAGE TREKHAAK
148) 149)
Aanwijzingen voor het gebruik van de
verwijderbare trekstang met kogelkop
BELANGRIJKControleer, vóór het
wegrijden, als volgt of de verwijderbare
trekstang met kogelkop correct
vergrendeldis:
het groene merkteken van de knop
moet samenvallen met het groene
merkteken op de trekstang.
de knop staat in de stopstand op de
trekhaak (zonder opening);
vergrendeld slot en sleutel verwijderd.
De knop kan niet verwijderd worden.
kogelkop stevig bevestigd in de
zittingbuis. Controleer dit door er met de
hand aan te schudden.
De montageprocedure moet herhaald
worden als aan een van de vereisten niet
is voldaan.
Zelfs als maar aan één van de vereisten
niet is voldaan, danmag de trekhaak niet
gebruikt worden, aangezien er risico
bestaat van het veroorzaken van
ongevallen. Neem contact op met het
Jeep Servicenetwerk.De trekstang met kogelkop kan met de
hand gemonteerd/verwijderd worden, er
zijn geen gereedschappen nodig.
BELANGRIJK Gebruik nooit voertuigen
of gereedschappen: het mechanisme
kan beschadigd raken.
BELANGRIJK Nooit ontgrendelen
indien er een aanhanger is
aangekoppeld of als er een rek
gemonteerd is.
BELANGRIJK Wanneer gereden wordt
zonder aanhanger (of zonder rek), moet
de trekstang met kogelkop verwijderd
worden en moet de afsluitplug altijd in
de zittingbuis geplaatst zijn. Dit is met
name van toepassing als, vanwege de
trekstang, de gegevens op de
kentekenplaat of onderdelen van het
verlichtingssysteem minder goed
zichtbaar zijn.
192
STARTEN EN RIJDEN