de stand START of ON/RUN staat. Als het
contactslot in de stand OFF of ACC staat, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld en zul-
len de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook ge-
activeerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest ge-
durende vier tot acht seconden, wanneer de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem uit. Als de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden een storing in
het systeem detecteert, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssig-
naal klinkt om u te waarschuwen wanneer het
lampje weer gaat branden na de eerste keer
starten.De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem in het instrumentenpaneel laten
branden wanneer een storing wordt geconsta-
teerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect. Omdat het airbagsysteem
zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud
vergt, raden wij u aan onmiddellijk een er-
kende dealer te raadplegen wanneer een van
de volgende problemen zich voordoet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat niet vier tot acht seconden
branden nadat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden na de periode van
vier tot acht seconden.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat af en toe branden of blijft
branden tijdens het rijden.OPMERKING:
Als de snelheidsmeter, toerenteller of andere
meters voor motorfuncties niet werken, is het
mogelijk dat ook de controller van het bevei-
ligingssysteem voor inzittenden niet werkt. In
deze toestand zijn de airbags mogelijk niet
gereed om u te beschermen. Laat het airbag-
systeem onmiddellijk controleren door een
erkende dealer.
WAARSCHUWING!
Wanneer u het waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem op het instrumentenpa-
neel negeert, kan dat betekenen dat het
airbagsysteem u bij een aanrijding niet
beschermt. Als het lampje niet gaat bran-
den tijdens de gloeilampcontrole wanneer
u de contactsleutel omdraait, blijft bran-
den nadat u de auto hebt gestart of gaat
branden tijdens het rijden, dient u het
defect onmiddellijk door uw erkende dea-
ler te laten repareren.
VEILIGHEID
116
WAARSCHUWING!
Eenmaal geactiveerde airbags en gor-
delspanners hebben geen enkel effect bij
een volgende aanrijding. Laat de airbags,
gordelspanners en het oprolmechanisme
van de veiligheidsgordels onmiddellijk ver-
vangen door een erkende dealer. U dient
ook de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden te laten nakijken.
OPMERKING:
• De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk
naar een erkende dealer te worden
gebracht.
Uitgebreid ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing zal de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden, als het
communicatienetwerk en de voeding intact
blijven en afhankelijk van de aard van de
botsing, bepalen of het uitgebreide ongeluk-
kenresponssysteem de volgende functies uit-
voert:• De brandstoftoevoer naar de motor afslui-
ten (indien aanwezig)
• De accuvoeding naar de elektromotor af-
sluiten (indien aanwezig)
• De waarschuwingsknipperlichten inschake-
len zo lang de accu energie heeft
• De interieurverlichting inschakelen zolang
de accu werkt of gedurende 15 minuten na
interventie van het uitgebreid ongelukken-
responssysteem.
• De centrale portiervergrendeling ontgren-
delen.
Uw voertuig is mogelijk ook ontworpen om
een van deze andere of andere functies uit te
voeren naar aanleiding van het uitgebreide
ongelukkenresponssysteem:
• De verwarming van het brandstoffilter uit-
schakelen, de aanjagermotor van de kli-
maatregeling uitschakelen, de circulatie-
klep van de klimaatregeling sluiten
• De accuvoeding afsluiten naar de:
– Motor
– Elektromotor (indien aanwezig)
– Elektrische stuurbekrachtiging
– Rembekrachtiging– Elektrische parkeerrem
– Automatische schakelhendel
– Claxon
– Ruitenwissers vóór
– Koplampsproeierpomp
OPMERKING:
Vergeet niet om na een ongeval het contact in
de stand STOP (OFF/LOCK) te zetten en de
sleutel uit de contactschakelaar te verwijde-
ren om te voorkomen dat de accu leegloopt.
Controleer zorgvuldig de auto op brandstof-
lekkage in de motorruimte en op de grond in
de buurt van de motorruimte en de brandstof-
tank voordat u het systeem reset en de motor
te star. Als er na een ongeval geen brandstof-
lekkage of schade aan de elektrische appara-
ten van het voertuig (bijv. koplampen) is,
reset u het systeem door de hierna beschre-
ven procedure te volgen.Resetprocedure uitgebreid ongelukkenres-
ponssysteem
Na het incident, wanneer het systeem actief
is, wordt er een bericht weergegeven over
brandstofonderbreking. Zet de contactscha-
kelaar van AVV/START of MAR/ACC/ON/RUN
op STOP/OFF/LOCK. Controleer zorgvuldig de
129
tact naar de stand OFF (uit) (waarin de con-
tactsleutel kan worden verwijderd) kan wor-
den geschakeld. De sleutel kan alleen uit het
contact worden verwijderd wanneer het con-
tact in de stand OFF (uit) staat, en de trans-
missie wordt vergrendeld in de stand PARK
wanneer het contact in de stand OFF (uit)
staat.
Als de accu leeg raakt, zit de sleutel vast in
het contact, zelfs wanneer de schakelhendel
op PARK staat. Laad de accu weer op zodat
sleutel kan worden verwijderd.
Blokkeersysteem rem/transmissie
Deze auto is voorzien van rem-/
schakelblokkering (BTSI) die ervoor zorgt dat
de schakelknop in de stand PARK blijft tenzij
het rempedaal wordt ingetrapt. Om de scha-
kelhendel uit de stand PARK te zetten, moet
de contactschakelaar op ON/RUN worden ge-
zet (met draaiende motor of niet) en moet het
rempedaal zijn ingetrapt. Het rempedaal
moet ook worden ingetrapt om van de neu-
traalstand naar de rij- of achteruitrijstand te
schakelen wanneer het voertuig stilstaat of
met lage snelheid rijdt.
Negentraps automatische versnellingsbak
OPMERKING:
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een zes-
traps of negentraps automatische transmis-
sie, afhankelijk van het model. In dit hoofd-
stuk wordt de werking van zowel de
transmissie met zes als met negen versnellin-
gen beschreven.
De schakelgroep (PRND) wordt weergegeven
naast de versnellingshendel en in de instru-
mentengroep. Om te schakelen, drukt u op de
ontgrendelknop op de schakelhendel en be-
weegt u de schakelhendel naar voren of ach-
teren. U moet ook het rempedaal intrappen
om de schakelhendel uit de stand PARK te
halen (of uit NEUTRAL, als het voertuig stil-
staat of bij lage snelheid rijdt). Kies de stand
DRIVE voor normaal rijden.
OPMERKING:
Ingeval van een conflict van de stand van de
keuzehendel en de werkelijke versnelling (bij-
voorbeeld de bestuurder selecteert REVERSE
terwijl voorwaarts wordt gereden), knippert het
positielampje continu totdat de keuzehendel
in de juiste stand wordt gezet of de gevraagde
versnelling kan worden gekozen.
De elektronisch geregelde transmissie past
het schakelschema aan op basis van hande-
lingen van de bestuurder, samen met
omgevings- en wegomstandigheden. Het
elektronisch systeem van de versnellingsbak
is zelf-kalibrerend. Hierdoor kunnen de eer-
ste schakelingen bij een nieuwe auto in het
begin wat abrupt zijn. Dat is echter normaal.
Het nauwkeurige schakelpatroon ontwikkelt
zich binnen enkele honderden kilometers rij-
den.
De negentraps versnellingsbak is ontwikkeld
om te voldoen aan de eisen van huidige en
toekomstige FWD/AWD-voertuigen. Software
en kalibratie is verfijnd om de rijervaring van
de klant en het brandstofverbruik te optima-
liseren. Bij sommige combinaties van voer-
tuig en aandrijflijn wordt de 9e versnelling
alleen bij zeer specifieke rijsituaties en om-
standigheden gebruikt.
U mag uitsluitend van DRIVE naar PARK of
REVERSE schakelen nadat u het gaspedaal
hebt losgelaten en de auto tot stilstand is
gekomen. Houd altijd uw voet op het rempe-
daal als u naar deze standen schakelt.
STARTEN EN RIJDEN
168
•SNOW: deze modus biedt u grotere stabili-
teit onder omstandigheden met slecht
weer. Voor gebruik op de weg en in het
terrein als er weinig grip is, zoals wegen
bedekt met sneeuw. In de stand SNOW
(afhankelijk van bepaalde gebruiks-
omstandigheden) kan de transmissie de
tweede versnelling gebruiken (in plaats van
de eerste) bij het wegrijden om het slippen
van de wielen te minimaliseren.
•SAND: voor terreinrijden of rijden op opper-
vlakken met weinig grip, zoals droog zand.
De transmissie is ingesteld op maximale
grip.
•MUD: voor terreinrijden of rijden op opper-
vlakken met weinig grip, zoals wegen be-
dekt met modder of nat gras.
•ROCK(alleen Trailhawk): deze modus is
alleen beschikbaar in de gearing 4WD LOW.
Het voertuig wordt ingesteld op maximale
grip en de hoogste stuurcapaciteit voor ter-
reinen. Deze modus geeft u de beste pres-
taties bij terreinrijden. Gebruik voor het
rijden op obstakels zoals grote rotsen, diepe
sporen, enz.OPMERKING:
• De stand ROCK is alleen beschikbaar op
voertuigen die zijn uitgerust met het Off-
Road-pakket.
• Schakel de afdalingsregeling in voor het
afrijden van steile hellingen. Raadpleeg
voor meer informatie “Elektronische remre-
geling” in dit hoofdstuk.
STOP/START-SYSTEEM -
INDIEN AANWEZIG
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal of het koppelingspedaal los laten
of het gaspedaal in te trappen, zal de motor
automatisch opnieuw worden gestart.
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u de motorkap opent of
de motor is uitgeschakeld en het contact
op OFF staat. Volg de aanwijzingen op de
plaat onder de motorkap. Het verdient
WAARSCHUWING!
aanbeveling om de sleutelhouder te verwij-
deren als andere personen in het voertuig
achterblijven. Verlaat het voertuig alleen
als de sleutelhouder is verwijderd en het
contact op OFF staat. Controleer bij het
tanken of de motor is uitgeschakeld (con-
tact staat op OFF).
LET OP!
Neem bij het vervangen van de accu altijd
contact op met uw erkende dealer. Vervang
de accu door hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met dezelfde specificaties.
Bedrijfsmodi
Modus motor stoppen
Modellen met handgeschakelde versnellings-
bak:
Als het voertuig stilstaat, stopt de motor als
de transmissie in de neutraalstand staat en
het koppelingspedaal is losgelaten.
177
Melding in het display voor de waarschuwings-
functie voor afstand aan de zijkant:
"Wiper Sensors" (sensor ruitenwisser) — deze
melding wordt weergegeven als een van de
sensors van het waarschuwingssysteem voor
de afstand aan de zijkant een storing ver-
toont. Verwijder obstakels van de voor- en
achterbumper, maak ze vrij van sneeuw, ijs,
modder, stof en vuil om te zorgen dat het
ParkSense-systeem correct werkt.
"SDW not available" (SDW niet beschikbaar) —
deze melding wordt weergegeven als het waar-
schuwingssysteem voor de afstand aan de zij-
kant niet beschikbaar is. De storing in het sys-
teem kan het gevolg zijn van een te lage
accuspanning of andere storingen in het elek-
trisch systeem. Neem zo snel mogelijk contact
op met een erkende dealer om het elektrisch
systeem te laten controleren.
Rijden met aanhanger
De werking van de sensoren wordt automa-
tisch uitgeschakeld wanneer de elektrici-
teitsstekker van de aanhanger in de contact-
doos van de trekhaak van het voertuig wordt
gestoken. De sensoren worden automatisch
weer ingeschakeld wanneer de stekker van de
aanhangerkabel uit de contactdoos wordt ge-
haald.
Algemene waarschuwingen
Als de melding "PARKSENSE UNAVAILABLE
WIPE REAR SENSORS" (parkeerhulp niet
beschikbaar, achtersensoren reinigen) of
"PARKSENSE UNAVAILABLE WIPE FRONT
SENSORS" (parkeerhulp niet beschikbaar,
voorsensoren reinigen) verschijnt in het dis-
play van het instrumentenpaneel, reinigt u de
ParkSense sensoren met water, een schoon-
maakmiddel voor auto's en een zachte doek.
Gebruik geen ruwe of harde doeken. Maak de
sensoren voorzichtig schoon (niet hard druk-
ken of borstelen). Anders kunnen de senso-
ren beschadigd raken.
PARKSENSE ACTIEVE
PARKEERHULP
Actieve parkeerhulp ParkSense in- en
uitschakelen
Het actieve parkeerhulpsysteem ParkSense
kan worden in- en uitgeschakeld met de Park-
Sense schakelaar, die zich op het schakelpa-
neel onder het Uconnect scherm bevindt.
Schakelaar van actief
parkeerhulpsysteem ParkSense
STARTEN EN RIJDEN
190
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
Bediening
De schakelaar voor de waarschuwingsknipper-
lichten bevindt zich in het schakelaarpaneel
direct boven de klimaatregelknoppen.
Druk op de schakelaar om de alarmknipper-
lichten in te schakelen. Zodra u de schake-
laar indrukt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen om het verkeer achter u te waar-
schuwen voor een noodsituatie. Druk nog-
maals op de schakelaar om de waarschu-
wingsknipperlichten uit te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor nood-
situaties. Gebruik het systeem niet tijdens
het rijden. Gebruik het alleen bij autopech en
uw auto een gevaar vormt voor andere wegge-
bruikers.
Als u de auto moet verlaten om hulp op te
roepen, blijven de waarschuwingsknipper-
lichten ook werken wanneer de contactscha-
kelaar in de stand OFF is gezet.OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de waarschuwings-
knipperlichten kan de accu leegraken.
SOS-EMERGENCY CALL
(ALLEEN BESCHIKBAAR
VOOR EURAZIATISCHE
DOUANE-UNIE)
Uw voertuig is uitgerust met een ingebouwde
noodfunctie die is ontworpen om hulp te
bieden bij een ongeval en/of noodgeval. Deze
functie wordt automatisch ingeschakeld als
de airbag is geactiveerd, of kan handmatig
worden ingeschakeld door op de knop aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel te
drukken.
OPMERKING:
SOS-Emergency Call werkt alleen met een
actieve netwerkprovider.Het SOS-Emergency Call-systeem neemt au-
tomatisch contact op met de hulpdiensten bij
een ongeval waarbij de airbag is geactiveerd,
mits het contact in de stand RUN staat en de
airbags werken. De handmatige noodoproep
is ook mogelijk wanneer het contact is uitge-
schakeld tot de achtergrondverlichting blijft
branden door op de SOS-knop aan de onder-
kant van de spiegel te drukken. Als de verbin-
ding tussen het voertuig en de alarmcentrale
is gemaakt, stuurt uw voertuig automatisch
uw locatie en voertuiginformatie naar de me-
dewerker van de alarmcentrale.Knop SOS-Emergency Call
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
206
Alleen de medewerker van de alarmcentrale
kan op afstand het gesprek beëindigen en,
indien nodig, de auto terugbellen via het
Emergency Call-systeem. Zodra het gesprek
is beëindigd, kunt u nog steeds contact op-
nemen met de alarmcentrale om extra infor-
matie te geven door nogmaals op de knop te
drukken.
SOS-Emergency Call gebruiken
Houd de SOS-Emergency Call-knop enkele
seconden ingedrukt. De LED naast de SOS-
knop knippert één keer en blijft dan branden
om aan te geven dat de oproep is geplaatst.
OPMERKING:
Er is een vertraging van 10 seconden voordat
het gesprek wordt geplaatst, voor het geval
dat de SOS-Emergency Call-knop per onge-
luk wordt ingedrukt. Het systeem zal een
gesproken waarschuwing geven dat een
noodoproep wordt gedaan. Om de oproep te
annuleren, drukt u de SOS-Emergency Call-
knop nogmaals in.Zodra er verbinding is tussen het voertuig en de
alarmcentrale zal het SOS-Emergency Call-
systeem de volgende belangrijke voertuiginfor-
matie doorgeven aan de alarmcentrale:
• Indicatie dat de inzittende een SOS-
Emergency Call heeft gedaan.
• Het chassisnummer (VIN).
• De laatst bekende GPS-coördinaten van het
voertuig.
U kunt vervolgens met de alarmcentrale spre-
ken om te bepalen of extra hulp nodig is.
De SOS-Emergency Call heeft voorrang boven
andere geluidsbronnen. Deze worden ge-
dempt. Als u een telefoon hebt verbonden via
Bluetooth wordt deze losgekoppeld en weer
gekoppeld aan het einde van de SOS-
Emergency Call. Gesproken aanwijzingen be-
geleiden u tijdens de SOS-Emergency Call.
Als er verbinding wordt gemaakt tussen de
alarmcentrale en uw auto, kan de medewer-
ker van de alarmcentrale gesprekken en ge-
luiden in uw voertuig opnemen zodra er ver-
binding is. Door gebruik te maken van de
dienst gaat u ermee akkoord dat deze infor-
matie wordt gedeeld.Beperkingen van het SOS-Emergency Call sys-
teem
Als het contact in de stand RUN wordt gezet,
voert het Emergency Call-systeem een routi-
necontrole uit. Tijdens deze controle brandt
gedurende ongeveer drie seconden een rood
lampje. Dit signaal moet niet worden verward
met een foutmelding. In geval van een storing
blijft het rode lampje branden. Als het SOS-
Emergency Call-systeem een storing detec-
teert, kan het volgende gebeuren op het mo-
ment dat de storing wordt gedetecteerd:
• De LED naast de knop SOS-knop blijft rood
branden.
• Het Emergency Call-systeem wordt gevoed
door zijn eigen niet-oplaadbare batterij om
ervoor te zorgen dat het blijft werken, zelfs
als de accu leeg is of losgekoppeld is.
Wanneer de systeembatterij leeg is, geeft
het display in de instrumentengroep een
speciaal bericht weer, anders dan berichten
met betrekking tot andere soorten storin-
gen. In dit geval werkt het systeem alleen
als het wordt gevoed door de accu van het
voertuig.
207
• De instrumentengroep geeft een bericht
weer en een waarschuwingslampje om u
erop te attenderen contact op te nemen
met het servicenetwerk.
Zelfs als het SOS-Emergency Call-systeem
goed werkt, kunnen externe of onbeheersbare
factoren ervoor zorgen dat het systeem niet
werkt of stopt met werken. Dit kunnen de
volgende factoren zijn:
• De sleutelhouder is uit het voertuig verwij-
derd en de vertraagde accessoiremodus is
actief.
• De contactschakelaar staat in de stand
OFF.
• De elektrische systemen van het voertuig
zijn defect.
• De software en/of hardware van het SOS-
Emergency Call systeem is beschadigd tij-
dens een aanrijding.
• Er zijn netwerkproblemen die de werking
van het systeem kunnen beperken of be-
lemmeren (bijv. fout van de medewerker
van de alarmcentrale, druk netwerk, slecht
weer, enz.).Als de aansluiting van de accu niet werkt als
gevolg van een botsing of een ongeval, kan
het systeem gedurende een beperkte tijd een
SOS-Emergency Call ondersteunen. Als de
accu wordt losgekoppeld voor onderhoud,
wordt het systeem uitgeschakeld. In dit geval
kunt u alleen een SOS-Emergency Call plaat-
sen wanneer de accu opnieuw wordt aange-
sloten op het elektrische systeem van het
voertuig.
Systeemvereisten
• Deze functie is alleen beschikbaar voor
voertuigen die worden verkocht in de Eu-
raziatische douane-unie.
• Het voertuig moet een werkende 3G-
netwerkverbinding hebben.
• Het voertuig moet worden gevoed door een
goed functionerend elektrisch systeem.
• Het contact moet in de stand RUN of ACC
staan, of de stand OFF tot de achtergrond-
verlichting blijft branden.WAARSCHUWING!
• Plaats nooit voorwerpen op of in de
buurt van 3G- en GPS-antennes van het
voertuig. Dat zou de ontvangst van het
3G- en GPS-signaal kunnen verhinde-
ren, waardoor uw voertuig mogelijk geen
noodoproep meer kan plaatsen. Een wer-
kende 3G-netwerkverbinding en een
GPS-signaal zijn nodig voor de goede
werking van het SOS-Emergency Call-
systeem.
• Breng later geen elektrische apparatuur
aan in het elektrisch systeem van de
auto. Dit kan ertoe leiden dat uw auto
geen noodoproepsignaal meer kan uit-
zenden. Om storing te voorkomen die tot
uitval van het SOS-Emergency Call sys-
teem kan leiden, dient u nooit later
apparatuur (bijv. mobiele zend- en ont-
vangstapparatuur of CB-radio, datare-
corder, etc.) in het elektrisch systeem
van uw voertuig aan te brengen of de
antennes te veranderen. ALS UW VOER-
TUIG OM EEN OF ANDERE REDEN AC-
CUVOEDING VERLIEST (ZOALS ON-
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
208