6-14
Wat te doen in een noodgeval
TPMS beschermen
Het aanpassen, wijzigen of
uitschakelen van onderdelen
van het controlesysteem lagebandenspanning (TPMS)
verhindert mogelijk dat de
bestuurder door het systeem
wordt gewaarschuwd over een
te lage bandenspanning en/of
storingen in het TPMS. Door het
aanpassen, wijzigen of
uitschakelen van onderdelen
van het TPMS vervalt mogelijk
de garantie voor dat deel van deauto.
WAARSCHUWING
EUROPA
•Voer geen wijzigingen door
aan de auto; deze kunnen de
TPMS-functie beïnvloeden.
•Universele wielen hebben
geen TPMS-sensor.
Voor uw veiligheid adviseren we u vervangende onderdelen
te gebruiken die zijn geleverddoor een officiële Hyundai-
dealer.
•Als u universele wielen onder
uw auto monteert, moet u
TPMS-sensoren gebruiken die
goedgekeurd zijn door een
Hyundai-dealer.
Als uw auto niet voorzien is
van TPMS-sensoren of als het
TPMS niet goed werkt, kunt u
problemen krijgen bij de APK.
❈Alle gedurende de
onderstaande periode op de
EUROPESE markt verkochte
auto's moeten zijn voorzien
van het TPMS.
- Nieuwe modellen: 1 november 2012 -
- Bestaande modellen: 1 november 2014 - (op basis
van voertuigregistratie)WAARSCHUWING
6-15
Wat te doen in een noodgeval
6
(1) Waarschuwingslampje lagebandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) W aarschuwingslampje positie lage
bandenspanning en aanduiding
bandenspanning (aangegeven op
LCD-display)
Controleer de bandenspanning
• U kunt de bandenspanning
controleren in de assistentiemodus
op het instrumentenpaneel.
Zie “Instellingen LCD-display” in hoofdstuk 3.
• De bandenspanning wordt na enkele minuten rijden weergegeven.
• Als de bandenspanning bij stilstaande auto niet wordt
weergegeven, zal de melding
“Drive to display” worden
weergegeven. Controleer na het
rijden de bandenspanning. • De weergegeven waarden voor de
bandenspanning verschillen
mogelijk van de met eenbandenspanningsmeter gemeten
waarden.
• U kunt de eenheid waarin de bandenspanning wordt
weergegeven wijzigen in de modus
Gebruikersinstellingen in het
instrumentenpaneel.
- psi, kPa, bar (zie “LCD-modi" in
hoofdstuk 3).
CONTROLESYSTEEM LAGE BANDENSPANNING (TPMS) (INDIEN VAN TOEPASSING) (TYPE B)
OOS047119L
OOS047115L
OOS067005
6-16
Wat te doen in een noodgeval
Bandenspanningscontrolesyst eem
Controleer iedere maand bij koude
banden of de bandenspanning van
alle banden, inclusief het reservewiel
(indien van toepassing),
overeenkomt met de aanbevolen
spanning op het voertuigplaatje of
het bandenspanningslabel. (Als de
bandenmaat van uw auto niet
overeenkomt met de bandenmaat op
het voertuigplaatje of hetbandenspanningslabel, dient u de
juiste spanning voor deze banden tebepalen.)Voor extra beveiliging is uw auto
uitgerust met eenbandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat ervoor zorgt dat een
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
wanneer de bandenspanning vaneen of meerdere banden
aanmerkelijk te laag is. Wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning brandt, dient u de
auto dus stil te zetten, de banden zo
snel mogelijk te controleren en ze op
de juiste spanning te brengen. Rijden
op banden waarvan de
bandenspanning te laag is, heeft
oververhitte en mogelijk
beschadigde banden tot gevolg.
Een te lage bandenspanning zorgt
ook voor een hoger
brandstofverbruik en een kortere
levensduur van het loopvlak en heeft
mogelijk een negatief effect op de
handling en de remkwaliteiten van
uw auto.
Het TPMS dient niet ter vervanging
van onderhoud van de banden te
worden gebruikt.Het is de verantwoordelijkheid vande bestuurder dat de banden op dejuiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden.
Uw auto is tevens uitgerust met een
controlelampje storing TPMS dat
aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het controlelampje
storing TPMS is gecombineerd met
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning. Wanneer het
systeem een storing signaleert,
knippert het waarschuwingslampje
gedurende ongeveer een minuut en
blijft het daarna continu branden.
Zolang de storing blijft bestaan, blijft
dit zo doorgaan, ook wanneer de
auto weer wordt gestart.
Wanneer het controlelampje storing
brandt, kan het systeem mogelijkniet naar behoren een te lagebandenspanning signaleren of
aangeven. Storingen in het TPMS
kunnen verschillende oorzaken
hebben, waaronder het plaatsen,
vervangen of wisselen van banden
of velgen waardoor het TPMS niet
goed werkt.
Een te hoge of een te lage
bandenspanning reduceert de
levensduur van de banden,
beïnvloedt de handling van de
auto in negatieve zin en kan tot
onverwachte bandproblemen
leiden, waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen met
een ongeval tot gevolg.
WAARSCHUWING
6-17
Wat te doen in een noodgeval
6
In de volgende situaties raden we u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer na telaten kijken.
1. Het waarschuwingslampje lagebandenspanning/controlelampj
e storing TPMS gaat niet
gedurende 3 seconden brandennadat het contact in stand ON is
gezet of de motor is gestart.
2. Het controlelampje storing TPMS blijft branden nadat het
gedurende ongeveer 1 minuut
heeft geknipperd.
3. Het waarschuwingslampje positie lage bandenspanning
blijft branden.
Waarschuwings-
lampje lage bandenspanning
Waarschuwings
-
lampje
positie lage bandenspanning en aanduiding bandenspanning
Wanneer de waarschuwingslampjes
van het bandenspanningscontrole
systeem branden en er een
waarschuwingsmelding op het LCD-
scherm in het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, is de
bandenspanning van een of
meerdere band(en) aanmerkelijk te
laag. Het waarschuwingslampjepositie lage bandenspanning geeft
aan welke band een te lagebandenspanning heeft doordat het
bijbehorende lampje gaat branden. Wanneer een van deze
waarschuwingslampjes gaat
branden, verminder dan
onmiddellijksnelheid, vermijd scherp
aansnijden van bochten en
anticipeer op een langere remweg.
Zet de auto zo snel mogelijk stil en
controleer de banden. Breng de
banden op de juiste spanning zoals
aangegeven op het voertuigplaatje ofhet bandenspanningslabel op de
middenstijl aan bestuurderszijde.
Vervang de band met een te lage bandenspanning door het
reservewiel als u geen tankstation
kunt bereiken of als de band lek is.
Wanneer u ongeveer 10 minuten rijdt met een snelheid hoger dan 25 km/h
na het vervangen van de band meteen te lage bandenspanning door
het reservewiel, doet zich het
volgende voor:
• Het controlelampje storing TPMS
knippert mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden omdat de TPMS-sensor niet
op het reservewiel is gemonteerd.
AANWIJZING
OOS047115L
6-18
Wat te doen in een noodgeval
Het reservewiel is niet uitgerust
met een bandenspanningssensor.
Controlelampje storing TPMS (bandenspanningsco
ntrolesysteem)
Het controlelampje storing TPMS
gaat branden nadat het ongeveer 1
minuut heeft geknipperd wanneer
er een probleem is met hetbandenspanningscontrolesysteem(TPMS).
We raden u aan het systeem door
een officiële HYUNDAI-dealer na te
laten kijken om het probleem te laten
vaststellen.
In het geval van een storing
in het TPMS gaat het
waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning mogelijk
niet branden, ook al is de
spanning van een band te laag.
AANWIJZING
AANWIJZING
Mogelijk gaat het
waarschuwingslampje lagebandenspanning in de winter of
bij koud weer branden als debanden bij warm weer op de
aanbevolen spanning zijn
gebracht. Het betekent niet dat
het TPMS defect is, omdat de
lagere temperatuur een
evenredig lagere
bandenspanning tot gevolgheeft.
Controleer de bandenspanning
en stel deze af op de
aanbevolen spanning wanneer
u van een warm gebied naar een
koud gebied of vice versa
rijdt, of wanneer de
buitentemperatuur aanmerkelijktoe- of afneemt.
OPMERKING
Schade door lage bandenspanning
Een te lage bandenspanning
zorgt ervoor dat de auto
instabiel wordt en kan ervoor
zorgen dat u de controle overde auto verliest en dat de
remweg wordt verlengd. Doorrijden op banden met een
te lage spanning heeft
oververhitte en defecte banden
tot gevolg.
WAARSCHUWING
6-19
Wat te doen in een noodgeval
6
Een wiel wisselen met TPMS
Bij een lekke band gaan de
waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning branden. Weadviseren u het systeem te latencontroleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Ieder wiel is uitgerust met een bandenspanningssensor achter het
ventiel in het wiel. Gebruik wielen die
speciaal geschikt zijn voor TPMS. Wij
raden u aan uw banden door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
nakijken.Wanneer u ongeveer 10 minuten rijdtmet een snelheid hoger dan 25 km/h
na het vervangen van de band meteen te lage bandenspanning door
het reservewiel, doet zich het
volgende voor:
• Het controlelampje storing TPMS
knippert mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden omdat de TPMS-sensor
niet op het reservewiel isgemonteerd.
•Het controlelampje storing
TPMS gaat mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut knipperen
en blijft daarna branden als de
auto in de buurt rijdt van
elektriciteitskabels of zenders
zoals in de nabijheid van
politiebureaus, overheidsen
publieke gebouwen,
zendstations, militaire
installaties, luchthavens,
zendmasten, enz. Dit kan de
normale werking van het TPMSstoren.
•Het controlelampje storing
TPMS gaat mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut knipperen
en blijft daarna branden als er
sneeuwkettingen gebruikt
worden of als er in de auto
bepaalde elektronische
apparatuur wordt gebruikt,
zoals een notebook, een lader
voor een mobiele telefoon, een
externe starthulp of een
navigatiesysteem, enz. Dit kan
de normale werking van hetTPMS storen.
OPMERKING
Gebruik NOOIT
bandenreparatiemiddel om de
band met een te lage spanningte repareren.
Het afdichtingsmiddel kan debandenspanningssensoren
beschadigen. In dat geval moet u de bandenspanningssensor
vervangen.
OPMERKING
6-20
Wat te doen in een noodgeval
U kunt de bandenspanning niet beoordelen door alleen naar de
banden te kijken. Gebruik altijd een
bandenspanningsmeter van een
goede kwaliteit om de
bandenspanning te meten. Houd er
rekening mee dat een band die warm
is (door het rijden) een hogerebandenspanning heeft dan een band
die koud is (doordat deze gedurendeten minste 3 uur heeft stilgestaan ofniet meer dan 1,6 km heeft gereden
gedurende deze periode).
Laat de band afkoelen alvorens de
bandenspanning te meten. Zorg er
altijd voor dat de band koud is
alvorens deze op de aanbevolenspanning te brengen.
Een koude band houdt in dat de auto gedurende 3 uur heeft stilgestaan ofniet meer dan 1,6 km heeft gereden
gedurende deze periode.
•Het TPMS waarschuwt niet
voor ernstige en plotselinge
schade aan de banden
veroorzaakt door externe
factoren, zoals spijkers en
dergelijke.
•Als de auto instabiel aanvoelt,
haal dan onmiddellijk uw voet
van het gaspedaal, trap het
rempedaal geleidelijk en lichtin en breng uw auto op een
veilige plaats naast de weg totstilstand.
WAARSCHUWING
Het aanpassen, wijzigen of
uitschakelen van onderdelen
van het bandenspan-
ningscontrolesyste em (TPMS)
verhindert mogelijk dat de
bestuurder door het systeem
wordt gewaarschuwd over een
te lage bandenspanning en/of
storingen in het TPMS. Door het
aanpassen, wijzigen of
uitschakelen van onderdelen
van het TPMS vervalt mogelijk
de garantie voor dat deel van deauto.
WAARSCHUWING
6-26
Wat te doen in een noodgeval
13. Draai de wielmoeren in deaangegeven volgorde vast met
de wielmoersleutel. Controleernogmaals of alle wielmoeren
vastgedraaid zijn. Laat na het
verwisselen van een band zosnel mogelijk een officiële
HYUNDAI-dealer de wielmoerenmet het juiste aanhaalmoment
vastzetten. De wielmoeren
moeten vastgedraaid wordenmet 11 - 13 Kgf·m (79 - 94lbf·ft). Controleer de bandenspanning als u
over een bandenspanningsmeter
beschikt (zie voor de juiste
bandenspanning “Banden en velgen”
in hoofdstuk 8). Rijd langzaam naarhet dichtstbijzijnde tankstation enbreng de band op de juiste spanningals de bandenspanning te laag of te
hoog is. Plaats na het controleren
van de bandenspanning of het opspanning brengen altijd het
ventieldopje. Als het ventieldopje niet
teruggeplaatst wordt, kan er lekkage
ontstaan. Koop zo snel mogelijk een
nieuw ventieldopje en plaats dit als u
een dopje verloren bent. Berg na het
verwisselen van een band de lekke
band en de krik en het gereedschap
op de juiste plaats op.
• Controleer na het plaatsen van
het reservewiel zo spoedig
mogelijk de bandenspanning.Breng de band op de juistespanning. • Wanneer de banden zijn
vervangen, controleer dewielmoeren dan opnieuw nadat u
ongeveer 50 km hebt gereden en
draai ze vast. Controleer na 1.000km nogmaals of de wielmoeren
vastzitten.
AANWIJZING
OOS067019L De tapeinden en de wielmoeren
van uw auto zijn voorzien van
metrische draad. Zorg er bij het
verwisselen van een band voor
dat dezelfde moeren gebruikt
worden voor het plaatsen.
Wanneer de wielmoeren
vervangen moeten worden,
moeten moeren met dezelfde
metrische draad gebruikt
worden om beschadiging van
de tapeinden te voorkomen en
om het wiel goed vast te kunnen
zetten in de naaf. We adviseren
u voor hulp contact op tenemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
OPMERKING