6-19
Wat te doen in een noodgeval
6
Een wiel wisselen met TPMS
Bij een lekke band gaan de
waarschuwingslampjes lagebandenspanning en positie lage
bandenspanning branden. Weadviseren u het systeem te latencontroleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Ieder wiel is uitgerust met een bandenspanningssensor achter het
ventiel in het wiel. Gebruik wielen die
speciaal geschikt zijn voor TPMS. Wij
raden u aan uw banden door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
nakijken.Wanneer u ongeveer 10 minuten rijdtmet een snelheid hoger dan 25 km/h
na het vervangen van de band meteen te lage bandenspanning door
het reservewiel, doet zich het
volgende voor:
• Het controlelampje storing TPMS
knippert mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden omdat de TPMS-sensor
niet op het reservewiel isgemonteerd.
•Het controlelampje storing
TPMS gaat mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut knipperen
en blijft daarna branden als de
auto in de buurt rijdt van
elektriciteitskabels of zenders
zoals in de nabijheid van
politiebureaus, overheidsen
publieke gebouwen,
zendstations, militaire
installaties, luchthavens,
zendmasten, enz. Dit kan de
normale werking van het TPMSstoren.
•Het controlelampje storing
TPMS gaat mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut knipperen
en blijft daarna branden als er
sneeuwkettingen gebruikt
worden of als er in de auto
bepaalde elektronische
apparatuur wordt gebruikt,
zoals een notebook, een lader
voor een mobiele telefoon, een
externe starthulp of een
navigatiesysteem, enz. Dit kan
de normale werking van hetTPMS storen.
OPMERKING
Gebruik NOOIT
bandenreparatiemiddel om de
band met een te lage spanningte repareren.
Het afdichtingsmiddel kan debandenspanningssensoren
beschadigen. In dat geval moet u de bandenspanningssensor
vervangen.
OPMERKING
6-22
Wat te doen in een noodgeval
Krik en gereedschap
(1) Krikslinger
(2) Krik(3) Wielmoersleutel
De krik, de krikslinger en de wielmoersleutel zijn opgeborgen in
de bagageruimte onder hetafdekpaneel.
De krik is uitsluitend bedoeld voor
het verwisselen van een wiel.Draai de vleugelbout waarmee het
reservewiel bevestigd is linksom om
het reservewiel te kunnen
verwijderen.
Berg het reservewiel in dezelfde
ruimte op en zet het vast door de
vleugelbout rechtsom te draaien.
Om te voorkomen dat het
reservewiel en gereedschap
rammelende bijgeluiden gaat
veroorzaken, moeten ze op de juiste
locatie worden opgeborgen.
LEKKE BAND (MET RESERVEWIEL, INDIEN VAN TOEPASSING)
Het verwisselen van een band
kan gevaarlijk zijn. Volg deinstructies in dit hoofdstuk bij
het verwisselen van een bandom de kans op ernstig letsel tebeperken.
WAARSCHUWING
Pak de krikslinger niet vast bij
het vlakke gedeelte. Het vlakke
gedeelte heeft scherpe randen
die snijwonden kunnen
veroorzaken.
OPMERKINGOOS067036L
OOS067035L
6-24
Wat te doen in een noodgeval
Volg deze stappen bij het
verwisselen van een band van uwauto:
1. Zet de auto op een stevige envlakke ondergrond.
2. Zet de selectiehendel in stand P (parkeren, Double clutch-
transmissie) of de vrijstand
(handgeschakelde transmissie),
activeer de parkeerrem en zet het
contact in stand LOCK/OFF.
3. Druk op de schakelaar van de alarmknipperlichten.
4. Neem de wielmoersleutel, de krik, de krikslinger en het reservewiel
uit de auto. [A] : Block
5. Plaats blokken voor en achter het
wiel dat zich diagonaal tegenover
het te verwisselen wiel bevindt. 6. Draai de wielmoeren linksom
één slag los in de volgorde
die hierboven is aangegeven.
Verwijder de wielmoeren niet
voordat het wiel los van de grond
is.
OOS067016LOOS067017
6-25
Wat te doen in een noodgeval
6
7. Plaats de krik onder het specialekriksteunpunt onder het chassis dat zich het dichtst bij het te
verwisselen wiel bevindt. De
kriksteunpunten zijn op het
chassis gelaste platen met twee
inkepingen en twee deukjes.
Plaats de krik nooit onder een
ander onderdeel van de auto.Anders kan er schade aan de
dorpellijst ontstaan. 8. Steek de krikslinger in de krik en
draai de slinger rechtsom en krik
de auto op totdat het wiel van de
grond loskomt. Controleer of de
auto stabiel op de krik staat. 9. Draai de wielmoeren los met de
wielmoersleutel en verwijder ze
met de hand. Verwijder het wiel
van de tapeinden en leg het wiel
plat neer op een plaats waar het
niet in de weg ligt. Verwijder vuil
en andere verontreinigingen van
de tapeinden, de pasvlakken enhet wiel.
10. Plaats het reservewiel op de tapeinden in de naaf.
11. Draai de wielmoeren met de hand vast op de tapeinden metde afgeschuinde zijde naar het
wiel toe.
12. Laat de auto zakken door de krikslinger linksom te draaien.
OOS067020OOS067018
■voorzijde■achterkant
6-26
Wat te doen in een noodgeval
13. Draai de wielmoeren in deaangegeven volgorde vast met
de wielmoersleutel. Controleernogmaals of alle wielmoeren
vastgedraaid zijn. Laat na het
verwisselen van een band zosnel mogelijk een officiële
HYUNDAI-dealer de wielmoerenmet het juiste aanhaalmoment
vastzetten. De wielmoeren
moeten vastgedraaid wordenmet 11 - 13 Kgf·m (79 - 94lbf·ft). Controleer de bandenspanning als u
over een bandenspanningsmeter
beschikt (zie voor de juiste
bandenspanning “Banden en velgen”
in hoofdstuk 8). Rijd langzaam naarhet dichtstbijzijnde tankstation enbreng de band op de juiste spanningals de bandenspanning te laag of te
hoog is. Plaats na het controleren
van de bandenspanning of het opspanning brengen altijd het
ventieldopje. Als het ventieldopje niet
teruggeplaatst wordt, kan er lekkage
ontstaan. Koop zo snel mogelijk een
nieuw ventieldopje en plaats dit als u
een dopje verloren bent. Berg na het
verwisselen van een band de lekke
band en de krik en het gereedschap
op de juiste plaats op.
• Controleer na het plaatsen van
het reservewiel zo spoedig
mogelijk de bandenspanning.Breng de band op de juistespanning. • Wanneer de banden zijn
vervangen, controleer dewielmoeren dan opnieuw nadat u
ongeveer 50 km hebt gereden en
draai ze vast. Controleer na 1.000km nogmaals of de wielmoeren
vastzitten.
AANWIJZING
OOS067019L De tapeinden en de wielmoeren
van uw auto zijn voorzien van
metrische draad. Zorg er bij het
verwisselen van een band voor
dat dezelfde moeren gebruikt
worden voor het plaatsen.
Wanneer de wielmoeren
vervangen moeten worden,
moeten moeren met dezelfde
metrische draad gebruikt
worden om beschadiging van
de tapeinden te voorkomen en
om het wiel goed vast te kunnen
zetten in de naaf. We adviseren
u voor hulp contact op tenemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
6-27
Wat te doen in een noodgeval
6
Bel de wegenwacht en probeer niet
zelf de band te verwisselen als de
krik, de wielmoeren, de tapeinden of
andere uitrusting beschadigd of inslechte conditie zijn.
Gebruik van compact reservewiel(indien van toepassing)
Een compact reservewiel is alleen
bedoeld voor gebruik in
noodgevallen. Rijd voorzichtig met
een compact reservewiel en volg
altijd de veiligheidsvoorzorgs-maatregelen.
Bij het rijden met een op de auto
gemonteerd compact reservewiel:
• Controleer de bandenspanningnadat het compacte reservewiel
gemonteerd is. De juiste
bandenspanning van het
compacte reservewiel is 420 kPa(60 psi).
• Maak geen gebruik van een wasstraat als het reservewiel
gemonteerd is. • Gebruik dit reservewiel niet onder
een andere auto omdat het
speciaal ontworpen is voor uw
auto.
• De levensduur van de reserveband is korter dan die van een
conventionele band. Controleer uw
reserveband regelmatig en
vervang een versleten
reserveband door een band met
dezelfde maat, gemonteerd op
dezelfde velg.
• Gebruik niet meer dan één compact reservewiel tegelijk.
• Trek geen aanhanger als het compacte reservewiel isgemonteerd.
Als de originele band en velg
gerepareerd zijn en weer onder de
auto gemonteerd zijn, moeten dewielmoeren met het juiste
aanhaalmoment worden
vastgedraaid. Het juiste
aanhaalmoment voor dewielmoeren is 11 - 13 Kgf·m (79 -94 lbf·ft).
AANWIJZINGVoorkom het defect raken van
het compacte reservewiel en
verlies van controle over de
auto, waardoor mogelijk een
ongeval kan ontstaan:
•Gebruik het compacte
reservewiel alleen in een
noodgeval.
•Rijd NOOIT harder dan 80 km/h.
WAARSCHUWING
•Overschrijd het laadvermogen
van de auto niet en
overschrijd ook het
draagvermogen van de
reserveband dat op de zijkant
van de band is aangegevenniet.
•Rijd niet continu met het
compacte reservewiel.
Repareer of vervang deoriginele band zo spoedig
mogelijk om defect raken van
het reservewiel te voorkomen.
6-28
Wat te doen in een noodgeval
Om beschadiging aan het
compacte reservewiel en uw
auto te voorkomen:
•Rijd langzaam genoeg gezien
de wegcondities om gevaren,
zoals putdeksels en afval, tekunnen ontwijken.
•Rijd niet over objecten heen.
De diameter van het compacte
reservewiel is kleiner dan die
van een conventioneel wiel,
waardoor de grondspeling
ongeveer 25 mm kleiner
wordt.
•Monteer geen sneeuwketting
op het reservewiel. Vanwege
de kleinere afmetingen zal een sneeuwketting niet goedpassen.
•De compacte reserveband
mag niet gebruikt worden op
andere velgen en er mogen
geen standaardbanden,
winterbanden, wieldoppen of
velgringen op de velg van het
compacte reservewiel worden
gemonteerd.
OPMERKING
1. Modelnaam.
2. Maximaal toegestane belasting.
3. Activeer de parkeerrem wanneer ude krik gebruikt.
4. Zet de motor uit wanneer u de krik gebruikt.
5. Ga nooit onder een auto liggen die op een krik staat.
6. De aangegeven plaatsen onder de dorpel.
7. Bij het ondersteunen van de auto moet de voetplaat van de krik
verticaal onder het opkrikpunt
worden geplaatst. 8. Zet de versnellingspook in de
achteruitversnelling (handgescha
-
kelde transmissie) of zet de selectiehendel in stand P
(parkeren) (Double clutch-
transmissie).
9. Plaats de krik op een stevige, vlakke ondergrond.
10. Fabrikant krik.
11. Productiedatum.
12. Vertegenwoordiger van het bedrijf en het adres.
Het werkelijke label op de krik in de auto kan afwijken van de afbeelding.
Meer informatie vindt u op het label op de krik.
Kriklabel
■
Voorbeeld
OOS067043
7-6
Onderhoud
Schema voor door de eigenaar
uit te voerenonderhoudswerk
-
zaamheden
Bij het tanken:
• Controleer het motoroliepeil.
• Controleer het koelvloeistofpeil inhet koelvloeistofreservoir.
• Controleer het niveau van de ruitensproeiervloeistof.
• Controleer of de bandenspanning in orde is.
Tijdens het rijden:
• Let op veranderingen in hetuitlaatgeluid en let erop dat u in het
interieur geen uitlaatgassen ruikt.
• Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen
niet zwaarder gaat, of het stuurwiel
geen speling vertoont en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
• Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte
weg.
• Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant
trekken, een grotere slag van hetrempedaal of een moeilijk in te
trappen rempedaal.
• Controleer als de transmissie slipt of niet normaal werkt, het niveau
van de automatische-
transmissievloeistof.
• Controleer de werking van stand P (parkeren) van de Double clutch-
transmissie.
• Controleer de werking van de parkeerrem. • Controleer onder uw auto op
lekkage (tijdens of na het gebruik
van de airconditioning kan er een
plasje water onder uw auto
ontstaan; dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet oplekkage).
Ten minste maandelijks:
• Controleer het koelvloeistofniveauin het expansievat.
• Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief
de remlichten, richtingaanwijzers
en alarmknipperlichten.
• Controleer de bandenspanning van alle banden inclusief het
reservewiel, controleer de
profieldiepte van de banden encontroleer de banden opongelijkmatige slijtage enbeschadigingen.
• Controleer of de wielmoeren vastzitten.
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil wanneer de
motor warm is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten
spuiten en kunt u ernstige
brandwonden of ander letseloplopen.
WAARSCHUWING