De RESET-procedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de reset niet wordt uitgevoerd in alle
bovenstaande gevallen, kan het
waarschuwingslampje
verkeerde
aanduidingen over een of meer banden
geven.
Om de RESET uit te voeren, met
stilstaand voertuig en de motor aan, de
Resetknop
ingedrukt houden op het
linker bedieningspaneel
fig. 66 gedurende tenminste
2 seconden.
Wanneer de RESET procedure
uitgevoerd is, en afhankelijk van het
type instrumentenpaneel, klinkt er alleen
een zoemer of het bericht "reset
opgeslagen" verschijnt samen met dezoemer om aan te duiden dat het
zelfleren is gestart.
BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de "Fix&Go Automatic"
bandenreparatiekit, gebruik van
sneeuwkettingen, verschillende bandenop de assen gemonteerd) kan het
systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld worden.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden.
In het geval van abnormale signalen,
wordt het aanbevolen om de
RESET-procedure uit te voeren. Als de
signalen opnieuw verschijnen wanneer
de RESET-procedure al is begonnen,
controleer dan of het type banden dat
wordt gebruikt hetzelfde is op alle vier
de wielen en of de banden niet
beschadigd zijn; als het
ruimtebesparende wiel wordt gebruikt,
plaats dan zo snel mogelijk een band
met normale afmetingen in plaats van
het ruimtebesparende wiel, indien
mogelijk verwijder de sneeuwkettingen,
zorg ervoor dat de lading correct
verspreid is en herhaal de
RESET-procedure, en rijd op een
schoon en verhard wegdek.
6606056J0001EM
77
32)Bij het trekken van een trailer (met
modules geïnstalleerd na het aanschaffen
van het voertuig), slepen van een voertuig
of tijdens uit- en inladen op een
voertuigtransport moet het systeem
worden uitgeschakeld via het
Uconnect™5" systeem.
33)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
34)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Fiat Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
Tot de belangrijkste
veiligheidsvoorzieningen van de auto
behoren de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
Airbags voorin, zij-airbags (indien
aanwezig) en omlaag komende airbags
(indien aanwezig).
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op de
juiste manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven
en kan hij zich aanpassen aan het
lichaam van de inzittende. In het geval
van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van het
voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
79
SBR-SYSTEEM
(SEAT BELT
REMINDER)
(voor bepaalde versies/markten)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en symbolen op
het display) en een geluidssignaal (zie
de volgende paragrafen).
Opmerking Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk om dit
geluidssignaal permanent te laten
uitschakelen. Het geluidssignaal kan te
allen tijde via het Menu van het display
opnieuw worden ingeschakeld (zie
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).GEDRAG WAAR-
SCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
VOOR
Wanneer de startinrichting op MAR
wordt gezet, gaat het
waarschuwingslampje
(zie
fig. 71 voor versies met multifunctioneel
display of fig. 72 voor versies met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display) een paar seconden branden,
ongeacht de status van de voorste
veiligheidsgordels.
Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (voor bepaalde
versies/markten) niet is vastgemaakt
(met de inzittende op de stoel), blijft het
waarschuwingslampje permanent
branden.Zodra de drempel van 8 km/h
gedurende enkele seconden wordt
overschreden terwijl de
veiligheidsgordel aan bestuurderszijde
of passagierszijde niet is vastgemaakt
(voor bepaalde versies/markten), klinkt
er een geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden knipperen.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen
in werking treedt dan blijft hij actief voor
de gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
De passagierszijde-indicatie (voor
bepaalde versies/markten) wordt ook
onderbroken wanneer de passagier het
voertuig verlaat.
7106066J0001EM
72P2000037-000-000
82
VEILIGHEID
Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen,
wordt ingeschakeld, wordt het
geluidssignaal uitgeschakeld en gaat
het waarschuwingslampje
permanent branden. De cyclus
waarschuwingssignalen wordt hervat
zodra de snelheid van 8 km/h weer
overschreden wordt.
WERKING VAN DE
SYMBOLEN VOOR DE
VEILIGHEIDSGORDELS
ACHTER
De pictogrammen worden
weergegeven op het display
(fig. 73 versies met multifunctioneel
display of fig. 74 versies met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display) enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid.
De symbolen geven aan om welke
gordel het gaat en worden minstens
30 seconden weergegeven nadat de
portieren zijn gesloten of nadat de
status van het vastmaken van de
veiligheidsgordels is gewijzigd.
voor versies met multifunctioneel
display:
veiligheidsgordel niet vastgemaakt
veiligheidsgordel vastgemaakt
voor versies met herconfigureerbaar
multifunctioneel display:
veiligheidsgordel niet vastgemaakt
veiligheidsgordel vastgemaakt.
De symbolen op het display geven het
volgende aan:
A: veiligheidsgordel linksachter;
B: veiligheidsgordel middenachter;
C: veiligheidsgordel rechtsachter.
73P6J2000140
83
Als een veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een
waarschuwingsgeluidssignaal (3
"piepjes") en gaat het bijbehorende
symbool op het display branden.
Bovendien gaan de symbolen weer
30 seconden branden, elke keer als
een van de achterportieren wordt
gesloten.
Het symbool verandert van status nadat
de bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.Ongeveer 30 seconden na de laatste
waarschuwing gaan de symbolen voor
de veiligheidsgordels achter uit, ook als
de gordels niet zijn vastgemaakt.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het
SBR-systeem alleen aangeven of de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt
of wel vastgemaakt, niet de
aanwezigheid van passagiers.
De waarschuwingslampjes/symbolen
zijn allemaal uit als alle
veiligheidsgordels (voor en achter) zijn
vastgemaakt wanneer de contactsleutel
in de stand MAR staat.
Voor de achterbank gaan de symbolen
enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid branden, ongeacht de status
van de veiligheidsgordels (zelfs als de
gordels allemaal zijn vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/symbolen
gaan branden als de status van
minstens één gordel verandert van
vastgemaakt naar losgemaakt of
andersom.
VOORAANSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op
hun plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners
hebben gewerkt als de veiligheidsgordel
niet meer opgerold wordt.
Dit voertuig is ook uitgerust met een
tweede gordelspanner (in de zone van
de dorpellijst). De in werkingtreding
ervan wordt aangegeven door het
korter worden van de metalen kabel en
het oprollen van de beschermhuls.
Tijdens de werking van de
gordelspanner kan er wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.
Als de gordelspanner door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven enz.)
met water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om hem te laten
vervangen.
74P6J2000156
84
VEILIGHEID
Frontairbag passagier (waar
aanwezig) en kinderzitjes
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het label op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 89 in acht.
Uitschakeling frontairbag passagier
(waar aanwezig) en airbag (waar
aanwezig) ter bescherming van
bekken, borst en schouders
Als een kind in een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel moet
worden geplaatst, deactiveer dan de
frontairbag (indien aanwezig) en de
zij-airbag aan de voorzijde van de
passagier.Gebruik het displaymenu voor het
uitschakelen van de airbags (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
De LED
bevindt zich in het midden
van het instrumentenpaneel fig. 90.
Als de startinrichting op MAR wordt
gezet, gaat de LED gedurende
ongeveer 8 seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Tijdens de
eerste seconden geeft het branden van
de led niet de werkelijke toestand van
de passagiersbescherming aan, maar
heeft alleen tot doel om de correcte
werking ervan te controleren. Na een
test van enkele seconden zal de LED
de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven.Passagiersbescherming
ingeschakeld:de
LED is uit.
Passagiersbescherming
uitgeschakeld:de
LED gaat vast
branden.
De LED kan met verschillende
lichtsterkte branden, afhankelijk van de
voertuigcondities. De lichtsterkte kan
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
8906106J0003EM
9006106J0006EM
101
102)Storing van hetwaarschuwingslampje wordt aangeduid
door de inschakeling van het symbool
storing airbag en een speciaal bericht op
het display van het instrumentenpaneel (of,
bij bepaalde versies, door de inschakeling
van een knipperend waarschuwingslampje
voor een algemene storing). De
pyrotechnische ladingen zijn niet
uitgeschakeld. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
103)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
104)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
105
DE MOTOR STARTEN
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
PROCEDURE MOTOR
STARTEN
105) 106) 107) 108)
36) 37) 38) 39)
Versies met mechanische
versnellingsbak
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel naar MAR,
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden -
wacht tot het waarschuwingslampje
uitgaat;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de startinrichting naar AVV en
laat deze los zodra de motor start;
als de motor niet binnen
10 seconden start, de contactsleutel
weer naar STOP draaien en
10-15 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Versies met automatische
versnellingsbak
(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in P (Parkeren) of N
(Vrijstand);
trap het rempedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de startinrichting naar AVV;
als de motor niet start, de
startinrichting weer naar STOP draaien
en 10-15 seconden wachten alvorens
de startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
STARTPROBLEMEN
105)
Belangrijke opmerkingen
Probeer de motor niet te starten door
het voertuig te slepen of te duwen.
Door de manoeuvre zou onverbrande
brandstof de katalysator binnen kunnen
dringen. Wanneer de motor gestart is,
zou dit in brand vliegen, waardoor de
katalysator oververhit en beschadigd
raakt.
Als de accu leeg is, kunt u het voertuig
starten door de accu te verbinden met
een hulpaccu of met die op een ander
voertuig met behulp van geschikte
kabels. Deze manoeuvre kan echter
gevaarlijk zijn indien ze niet correct
wordt uitgevoerd. Zie de aanwijzingen
in de paragraaf "Noodstart" in het
hoofdstuk "Noodgevallen".
BELANGRIJK
105)Probeer de motor niet te starten door
brandstof of andere brandbare vloeistof in
de luchtinlaat van het gasklephuis te
gieten: dit kan de motor beschadigen en
mensen in de buurt verwonden.
106)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
107