ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de ECO-knop fig. 87 om de
functie in te schakelen.
Wanneer de ECO-functie is
ingeschakeld, is het voertuig ingesteld
voor een rijstijl die gekenmerkt wordt
door een lager brandstofverbruik.
Wanneer de functie actief is, brandt de
LED op de knop.
Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
START&STOP-
SYSTEEM
125)126)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden. Hierdoor neemt het verbruik, de
uitstoot van schadelijke gassen en
geluidsoverlast af.
BEDIENINGSWIJZE
Modus motor uitschakelen: bij
stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
De motor opnieuw starten: trap het
koppelingspedaal in om de motor
weer te starten.HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
fig. 88 op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
Led uit: systeem uitgeschakeld.
LED aan: systeem uitgeschakeld.
BELANGRIJK
125)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
87F1D0140
88F1D0040
109
126)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in
het voertuig bevinden. Verlaat het voertuig
alleen na de contactsleutel te hebben
uitgenomen of in de stand STOP te
hebben gedraaid. Controleer bij het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
BELANGRIJK
46)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
PARKEERSENSOREN
127)47)
SENSOREN
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 89 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
de auto en waarschuwen de bestuurder
met een intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De geluidssignalen worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto dichterbij komt.WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen op
het oppervlak van de sensor kunnen
leiden tot verminderde gevoeligheid van
de sensor en afname van de prestaties
van het systeem.
89F1D0045
110
STARTEN EN RIJDEN
verwijder de dop van het ventiel van
de lekke band en schroef de
transparante leiding voor de
afdichtingsvloeistof D fig. 119 op de
klep. Indien een busje van 250 mm
aanwezig is, is de behuizing van de
transparante leiding voorzien van een
verwijderbare ring om het uitnemen
te vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de
AAN-UIT-knop E fig. 121 in de
uit-stand staat (knop niet ingedrukt);
steek de stekker F fig. 120 in het
12V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
schakel de compressor in door te
drukken op de AAN-UIT-knop E fig.
121. Zodra de druk die vermeld wordt
in de paragraaf "Wielen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" of op
het daarvoor bestemde label op de
drukmeter G verschijnt, schakelt u de
compressor weer uit met de
ON/OFF-knop E
verwijder het busje A van de
compressor door op knop H te drukken
en het busje A voorzichtig omhoog te
trekken fig. 122.
Als de meter G fig. 121 een spanning
van minder dan 1,8 bar / 26 psi
weergeeft 15 minuten nadat de
compressor ingeschakeld werd,
schakel dan de compressor uit,
ontkoppel de vulleiding D van het
ventiel van de band en verwijder het
busje A van de compressor fig. 122.Verplaats het voertuig circa 10 m voor
een betere verdeling van het
afdichtmiddel; stop het voertuig op een
veilige wijze, schakel de handrem in
en herstel de spanning met de zwarte
vulleiding I fig. 124 tot de vereiste
waarde is bereikt. Als ook 15 minuten
na het starten de spanning minder dan
1,8 bar / 26 psi is, rij dan niet verder,
maar neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
120F1D0710
121F1D0711
122F1D0712
123F1D0713
132
NOODGEVALLEN
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met startkabels en de
accu van een ander voertuig, of met
een hulpaccu.
Als het waarschuwingslampje
constant aan blijft op het
instrumentenpaneel, neem onmiddellijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Bij gebruik van hulpaccu dient men zich
te houden aan de instructies voor
gebruik en de voorzorgsmaatregelen
die zijn aangegeven door de fabrikant.
Gebruik geen hulpaccu of enige andere
externe voedingsbron met een
spanning hoger dan 12 V: de accu, de
startmotor, de dynamo en het
elektrische systeem van het voertuig
kunnen hierdoor worden beschadigd.
Probeer niet te starten met een
hulpaccu als de accu bevroren is. De
accu kan kapot gaan en ontploffen!VOORBEREIDEN VAN
STARTEN MET
HULPACCU
149) 150)
56) 57)
BELANGRIJK De plusklem (+) van de
accu is voorzien van een beschermkap.
Til de afschermkap op om toegang te
krijgen tot de plusklem.
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de pook
van de Dualogic versnellingsbak in
stand P (Parkeren) of, voor versies met
handgeschakelde versnellingsbak, in
de vrijstand en draai de contactsleutel
naar STOP;
schakel alle andere elektrische
apparaten in de auto uit;
als een ander voertuig klaar is voor
een noodstart, parkeer dan het voertuig
binnen het bereik van de te gebruiken
startkabels, trek de handrem aan en
zorg ervoor dat het contactslot is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Vermijd contact tussen
beide voertuigen, dit kan immers een
massaverbinding veroorzaken wat
tot ernstig letsel aan mensen in
de buurt kan leiden.PROCEDURE VOOR
STARTEN MET
HULPACCU
BELANGRIJK Het verkeerd uitvoeren
van onderstaande procedure kan leiden
tot ernstige letsel bij mensen of schade
aan het laadsysteem van één of beide
voertuigen. Volg de onderstaande
instructies nauwkeurig op.
Kabels aansluiten
Ga als volgt te werk om de auto te
starten met een hulpaccu:
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) aan op de plusklem (+) van de auto
met de lege accu;
sluit het andere uiteinde van de
pluskabel (+) aan op de plusklem (+)
van de hulpaccu;
sluit een uiteinde van de minkabel (–)
aan op de minklem (–) van de
hulpaccu;
sluit het andere uiteinde van de
minkabel (–) aan op een massapunt van
de motor (het zichtbare metalen deel
van de motor van de auto met lege
accu) ver uit de buurt van de accu en
het inspuitsysteem;
start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien. Start de
motor van de auto met lege accu.
134
NOODGEVALLEN
Kabels loskoppelen
Neem, als de motor gestart is, de
kabels als volgt los:
ontkoppel het uiteinde van de
minkabel (–) van de massa op de motor
van de auto met de lege accu;
koppel het andere uiteinde van de
minkabel (–) los van de minklem (–) van
de hulpaccu;
koppel het uiteinde van de pluskabel
(+) los van de plusklem (+) van de
hulpaccu;
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) af van de plusklem (+) van de auto
met de lege accu.
Als het vaak nodig is om een
noodstart uit te voeren, laat de accu
en het laadsysteem van de auto dan
controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Alle accessoires (bijv.
mobiele telefoons, enz.) aangesloten op
de stopcontacten van het voertuig
verbruiken stroom, ook als ze niet
worden gebruikt. Als deze apparaten te
lang bij afgezette motor aangesloten
blijven, kan de accu leeglopen met
vermindering van de levensduur van de
accu en/of startproblemen tot gevolg.
BELANGRIJK
149)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open
vuur en brandende sigaretten uit de buurt
van de accu en veroorzaak geen vonken.
150)Verwijder alle metalen voorwerpen
(bijv. ringen, horloges, armbanden), die
zouden kunnen leiden tot een onbedoeld
elektrisch contact en daardoor ernstig
letsel.
BELANGRIJK
56)Verbind de startkabel niet met de
minpool (–) van de lege accu. De
afgegeven vonk kan explosie van de accu
tot gevolg hebben en ernstige schade
veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke
massapunt; gebruik geen andere
blootgestelde metalen onderdelen.
57)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
BRANDSTOF-
AFSLUITSYSTEEM
151)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de
binnenverlichting;
inschakeling van de
alarmknipperlichten.
OPMERKING Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de
tank. Draai na een botsing de
contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van het voertuig te herstellen:
draai de contactsleutel naar de
stand MAR;
schakel de richtingaanwijzer rechts in;
schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
135
met de voor (of achter) wielen
opgetild of staand op een noodvoertuig
en de achter (of voor) wielen op een
specifieke trolley;
geladen op de laadbak van het
reddingsvoertuig met alle wielen op de
laadbak.
BELANGRIJK Op Cross-versies,
kunnen haken A fig. 127, indien
aanwezig, worden gebruikt om de auto
te slepen in een noodgeval.
BELANGRIJK
152)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel op MAR en vervolgens op
STOP worden gezet, zonder de sleutel
uit het contactslot te nemen. Als de sleutel
uit het contactslot wordt genomen, wordt
automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden
bestuurd.153)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het sleepoog
volledig op de schroefdraadpen is gedraaid
alvorens de auto te slepen.
154)Houd er rekening mee dat tijdens het
slepen de rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging niet
beschikbaar zijn, waardoor voor het
bedienen van het rempedaal en het sturen
meer kracht is vereist. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Zorg tijdens het
slepen dat er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Tijdens het slepen van de
auto moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen
worden, zowel voor wat betreft de
sleepvoorziening als het gedrag op de weg.
Start de motor niet wanneer de auto wordt
gesleept.
155)Gebruik de sleepogen voor en achter
(in bepaalde versies/markten) alleen voor
noodgevallen op de weg. Het is toegestaan
de auto over korte afstanden te slepen
m.b.v. geschikte middelen conform de
verkeerswetgeving (starre stang), om de
auto over de weg te verplaatsen om hem
gebruiksklaar te maken voor het slepen
of voor transport met takelwagen.
Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt
om auto’s off-road (d.w.z. op het terrein)
te slepen of waar hindernissen zijn en/of
voor het slepen met kabels of andere
niet-starre hulpmiddelen. In
overeenstemming met bovengenoemde
voorwaarden, moeten er voor het slepen
twee voertuigen worden gebruikt (een
slepend en een gesleept voertuig), die zich
beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.156)Gebruik geen sleepogen om auto’s op
schepen te blokkeren.
127F1D0120
137
ACCU OPLADEN
157) 158)
OPMERKING Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op
het deksel van de accu. De
accuklemmen moeten ook corrosievrij
zijn.BELANGRIJK Als een acculader van
het "snelle" type wordt gebruikt terwijl
de accu in het is voertuig gemonteerd,
moeten eerst beide kabels van de
accu losgemaakt worden alvorens de
acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
OPMERKING De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
VERSIES ZONDER
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.VERSIES MET
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 128 van de
accusensor C, de accu-condities
controlerend, op de minklem D van de
accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E van de accu
en de minkabel op de klem van de
sensor D;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer op
sensor C aan.
149
RADIO (Tuner)
Druk, om de radio te kiezen wanneer
naar een andere audiobron wordt
geluisterd, kortstondig op de toets FM
AS of AM, afhankelijk van de gewenste
golfband.
Zodra de Radio is ingeschakeld, toont
de display de naam (alleen RDS-
stations), de frequentie van het gekozen
station, de gekozen golfband (bijv.
FM1) en het nummer van de
voorkeuzetoets (bijv. P1).
Keuze frequentieband
Druk bij ingeschakelde radio meerdere
malen kort op de toets FM AS of AM
om de gewenste golfband te kiezen.
Elke keer dat op de toets wordt
gedrukt, worden de AM en FM
golfbanden na elkaar gekozen:
Voorkeuzetoetsen
De toetsen met de nummer 1 t/m 6
worden voor het instellen van de
volgende voorkeuzestations gebruikt:
18 op de FM-golfband (6 op FM1, 6
op FM2, 6 op FMT of "FMA") (bij
sommige uitvoeringen);
12 op de MW-golfband (6 op MW1,
6 op MW2).Kies voor het luisteren naar een
voorkeuzestation, de gewenste
golfband en druk vervolgens kort op de
betreffende voorkeuzetoets (1 t/m 6).
Door langer dan 2 seconden op de
voorkeuzetoets te drukken, wordt het
station waarop is afgestemd
opgeslagen. De opslagfase wordt
bevestigd door een geluidssignaal.
Automatische afstemming
Druk kortstondig op de
oftoets
om automatisch te zoeken naar het
volgende station dat in de gekozen
richting ontvangen kan worden.
Handmatig afstemmen
Kies de gewenste golfband en druk
vervolgens herhaaldelijk kort op de
oftoets om het zoeken in de
gekozen richting te starten. Als de
of
toets langer ingedrukt wordt
gehouden, dan start het snel zoeken.
Dit stopt wanneer de toets wordt
losgelaten.
CD-SPELER
Ga voor het inschakelen van de
ingebouwde CD-speler als volgt te
werk:
breng een CD bij reeds ingeschakeld
apparaat in: het eerste nummer wordt
afgespeeld;
of
als er reeds een CD is ingebracht,
schakel dan de autoradio in en druk
vervolgens kort op de CD-toets om de
“CD” werking te kiezen: het laatst
beluisterde nummer zal afgespeeld
worden.
Voor een optimale weergave wordt het
gebruik van originele CD's aangeraden.
Als CD-R/RW's worden gebruikt, dan
adviseren wij exemplaren van goede
kwaliteit die met de laagst mogelijke
snelheid gebrand worden.
CD inbrengen/uitwerpen
Steek de CD voorzichtig in de sleuf,
zodat het automatische laadsysteem
ingeschakeld wordt dat de CD correct
zal plaatsen.
Druk op de
toets (EJECT) bij
ingeschakelde radio om het
automatisch uitwerpen van de CD te
activeren. Na het uitwerpen wordt
de audiobron ingeschakeld die
beluisterd werd voordat de CD werd
afgespeeld.
72)
Aanwijzingen op het display
Wanneer de CD-speler werkt, verschijnt
op de display de volgende informatie:
"CD Track 5": geeft het
tracknummer op de CD aan;
207