126)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in
het voertuig bevinden. Verlaat het voertuig
alleen na de contactsleutel te hebben
uitgenomen of in de stand STOP te
hebben gedraaid. Controleer bij het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
BELANGRIJK
46)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
PARKEERSENSOREN
127)47)
SENSOREN
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 89 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
de auto en waarschuwen de bestuurder
met een intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De geluidssignalen worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto dichterbij komt.WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen op
het oppervlak van de sensor kunnen
leiden tot verminderde gevoeligheid van
de sensor en afname van de prestaties
van het systeem.
89F1D0045
110
STARTEN EN RIJDEN
mechanisch contact (bijv. tijdens het
wassen van de auto, regen, sterke
wind, hagel) kan ertoe leiden dat de
sensor een niet-bestaand voorwerp
detecteert ("echo-interferentie");
de aanwezigheid van
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig kan van invloed zijn op de
door de sensor uitgezonden signalen;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door wijziging van de
positie van de sensor veroorzaakt
door een verandering in de geometrie
(door slijtage van de wielophanging
of schokdempers), als de banden
verwisseld zijn, overbelast voertuig, of
afstellingen waardoor de auto lager
komt te liggen.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de juiste
werking van de parkeersensoren. Als
een vaste trekhaak is gemonteerd,
kunnen de sensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een afneembare
trekhaak monteert, moet die altijd
van het subframe zijn losgekoppeld
wanneer de aanhanger niet wordt
getrokken om inschakeling van de
sensoren te voorkomen.
BELANGRIJK
127)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
TANKEN
128) 129) 130)
Zet altijd de motor af alvorens te
tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangehalte (R.O.N.)
van 95. Om beschadiging aan de
katalysator te voorkomen, de tank nooit
bijvullen, niet in noodgevallen en
evenmin met een minimale hoeveelheid,
met loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
111
ZEKERINGENKAST MOTORRUIMTE
fig. 112
GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
knooppunt boordcomputer F01 60
Ventilator interieur F08 40
Mistvoorlichten F09 15
ClaxonsF10 15
GrootlichtF14 15
Verwarmde voorruit F15 70
Aircocompressor F19 7,5
Stopcontact voor (met of zonder aansteker) F20 15
Brandstofpomp F21 15
Blow-byF30 5
+15
(*) achteruitrijlichtenF87 5
Spiegelontwaseming F88 7,5
Achterruitverwarming F89 30
Sensor laadtoestand accu F90 5
(*)+15 = pluspool via ingeschakeld contact
125
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en
leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (hoezen, slangen, bussen enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/
achter controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen
Koppelingspedaal controleren en afstellen (alleen 0.9
TwinAir 60pk/65 pk en 1.2 8V 69 pk versies)
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter
visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren (alleen Panda Cross 4x4
Panda 4x4 versies)
Visueel de conditie en slijtage van de achterste
trommelremvoeringen controleren (Panda Cross 4x4 en
Panda 4x4 versies uitgesloten)
141
km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en
leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (hoezen, slangen, bussen enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/
achter controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter
visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren (alleen Panda Cross 4x4
Panda 4x4 versies)
Visueel de conditie en slijtage van de achterste
trommelremvoeringen controleren (Panda Cross 4x4 en
Panda 4x4 versies uitgesloten)
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren
147
ACCU OPLADEN
157) 158)
OPMERKING Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op
het deksel van de accu. De
accuklemmen moeten ook corrosievrij
zijn.BELANGRIJK Als een acculader van
het "snelle" type wordt gebruikt terwijl
de accu in het is voertuig gemonteerd,
moeten eerst beide kabels van de
accu losgemaakt worden alvorens de
acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
OPMERKING De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
VERSIES ZONDER
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.VERSIES MET
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 128 van de
accusensor C, de accu-condities
controlerend, op de minklem D van de
accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E van de accu
en de minkabel op de klem van de
sensor D;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer op
sensor C aan.
149
ALFABETISCH
REGISTER
A
anhangers trekken...............115
Aanvullend veiligheidssysteem
(SRS) - Airbags...................93
ABS (systeem)......................66
Accu
opladen........................149
Achterlichtunits (lamp vervangen).................................122
Achterruitsproeier..................157
Achteruitkijkspiegels.................16
Achteruitrijlicht/Mistachterlicht......123
Actieve veiligheidssystemen..........66
Afmetingen........................177
Airbags.............................93
Alarmknipperlichten................118
ASR (systeem)......................67
Bagageruimte......................29
Bedieningspaneel en
boordinstrumenten................39
Beschermingssystemen
inzittenden.......................77
Brandstofafsluitsysteem............135
Brandstofverbruik..................195
Buitenverlichting....................17
CBC-systeem......................73
CO2-emissie.......................197
Contactslot.........................10
D.R.L. (dagrijverlichting).............17Dagrijlichten (DRL)
“Dagrijlichten”...................17
Dashboard...........................8
De motor starten...................101
Derde remlicht (lamp vervangen).................................123
Dimlicht
bediening.......................18
Display.............................40
Dualogic versnellingsbak...........104
ECO-functie.......................109
Een lamp vervangen................118
Elektrische ruitbediening.............27
Elektrische stuurbekrachtiging
"Dualdrive"......................108
ESC (systeem)......................66
Fiat CODE (systeem)................11
Fix&Go-kit.........................131
Follow me home (systeem)...........18
Frontairbags........................93
Geprogrammeerd onderhoud......139
Gewichten.........................180
Grootlicht
bediening.......................18
Handgeschakelde
versnellingsbak..................103
Handrem..........................103
HBA (systeem)......................68
Hendels op het stuurwiel
linkerhendel.....................17rechterhendel...................21
Het voertuig opkrikken.............158
HH (-systeem).......................66
Hoofdsteunen.......................15
Interieur (reiniging).................160
Interieurverlichting...................20
iTPMS..............................74
Kentekenverlichting (lamp
vervangen)......................123
Kinderzitjes.........................83
Klimaatregeling......................23
Koplampen dimlicht/grootlicht
(lamp vervangen)................120
Lampjes op instrumentenpaneel
....43
Mistachterlichten...................19
Mistlampen (lamp vervangen).......121
Mistlampen/mistachterlicht...........19
Modusselectiesysteem.............106
Motor.............................163
Motorkap...........................27
Motorruimte.......................151
Niveaus controleren...............151
Officiële typegoedkeuringen........225
Parkeerlichten......................18
Parkeersensoren...................110
Plafondverlichting voor...............20
Portieren............................11
centrale portiervergrendeling. . . . . . .11