INITIALISATIE
BAGAGERUIMTE
BELANGRIJK Als de accu is
losgekoppeld of als de zekering
doorbrandt, moet het openen/sluiten
van de achterklep opnieuw
geïnitialiseerd worden. Ga als volgt te
werk: sluit alle portieren en de
achterklep, druk op de
toets op de
afstandsbediening, druk dan op de
knop.
27) 28) 29)
BELANGRIJK
25)Let op dat er geen voorwerpen op de
hoedenplank worden geraakt wanneer
de achterklep wordt geopend.
26)Met de motor aan moet u er altijd voor
zorgen dat de achterklep gesloten is:
uitlaatgassen zouden de laadruimte
ingezogen kunnen worden.
27)Aan elke bevestiging mag een lading
van maximaal 100 kg worden vastgezet.
28)Een zware lading die niet is vastgezet
kan ernstig letsel aan passagiers
veroorzaken in geval van een aanrijding.29)Als in een gebied wordt gereden waar
weinig tankstations aanwezig zijn en men
benzine in een tankje wil meenemen, moet
dit overeenkomstig de geldende
voorschriften en in een goedgekeurd tankje
gebeuren dat op passende wijze met de
bevestigingen is verankerd. Bedenk echter
wel dat op deze manier het risico op brand
bij een ongeval toeneemt.
USB-AANSLUITINGEN
EN AUX-INPUT
(voor bepaalde versies/markten)
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
kan het voertuig zijn uitgerust met:
een USB-aansluiting/hoofd
AUX-input fig. 31. De AUX-input voor
het aansluiten van externe apparatuur
(iPod, muziekafspelers, etc.) en de
USB-aansluiting voor het overbrengen
van gegevens van een USB Pen Drive
of andere bronnen (smartphone etc.) en
langzaam opladen;
een extra USB-aansluiting op het
dashboard fig. 32 met de enige functie
de externe apparatuur op te laden
(smartphone etc.).
31F1D0698
30
KENNISMAKING MET DE AUTO
BELANGRIJK Na gebruik van een
USB-oplaadstation, bevelen wij aan het
apparaat (smartphone) af te sluiten en
altijd eerst de kabel uit het contact
van het voertuig te halen, nooit uit het
apparaat. Zie fig. 33 bijvoorbeeld.
Kabels die blijven rondslingeren
of aangesloten blijven, zouden correct
bijladen kunnen beperken en/of de
conditie van de USB-aansluiting.
SMARTPHONE
DOCK
(voor bepaalde versies/markten)
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
kan de auto zijn uitgerust met een
docking station voor smartphones dat
op het dashboard wordt geinstalleerd.
Het installeren/
de-installeren van het
station
Installeer het smartphone docking
station door het in de speciale zetel van
het dashboard in te brengen,
geïllustreerd in fig. 34 (vastklikken).
Om het docking station te verwijderen
op beide knoppen fig. 35tegelijk
drukken.OPMERKING Wanneer het smartphone
docking station niet in gebruik is, wordt
aanbevolen om het te verwijderen uit
zijn zetel om geluiden en/of trillingen te
vermijden.
Inbrengen/verwijderen
van de smartphone
Om een smartphone in het docking
station in te brengen:
zorg ervoor dat ringmoer A fig. 36
gedraaid is in stand
;
32F1D0697
33F1D0801
34F1D0702
35F1D0700
36F1D0703
31
DISPLAY
Op het display fig. 47 wordt de
volgende informatie weergegeven:
ADatum
BAanduiding inschakeling Dualdrive
elektrische stuurbekrachtiging (CITY
opschrift)
CStand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
DAanduiding Start&Stop-functie (voor
bepaalde versies/markten)
ETijd
FKilometerteller (weergave aantal
gereden kilometers/mijlen)
GAanduiding veiligheidsgordels
HBuitentemperatuur (voor bepaalde
versies/markten)
IAanduiding ingeschakelde versnelling
(alleen Dualogic versies)
LSchakelindicator (voor bepaalde
versies/markten)
MKoelvloeistoftemperatuurmeter.
NBrandstofmeter.
SCHAKELINDICATOR
De GSI (Gear Shift Indicator) adviseert
de bestuurder een andere versnelling in
te schakelen via een speciale melding
op het instrumentenpaneel. Via de
GSI wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat een andere
versnelling brandstofbesparing kan
opleveren.
Wanneer het pictogram SHIFT UP (
SHIFT) op de display wordt getoond,
geeft de GSI het advies om een hogere
versnelling in te schakelen, terwijl
wanneer het pictogram SHIFT DOWN (
SHIFT) wordt getoond, adviseert
de GSI de bestuurder een lagere
versnelling in te schakelen.
De aanduiding blijft op het display
branden tot er een versnelling wordt
ingeschakeld of de rijomstandigheden
terugkeren naar een situatie waarin
schakelen niet nodig is om het verbruik
te optimaliseren.BEDIENINGSKNOPPEN
Deze bevinden zich op het dashboard
fig. 48.
OPMERKING Het symbool op de
knoppen is afhankelijk van de versie:
enofen.
/: druk de knoppen in en
laat ze los om omhoog of omlaag
door de menuopties te bladeren, of om
de weergegeven waarde te verhogen/
verlagen.
: kort indrukken om het menu te
openen en/of naar de volgende
schermpagina te gaan of de gewenste
keuze te bevestigen. Ingedrukt houden
om terug te keren naar het
standaardscherm.
47F1D0002
48F1D0003
40
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Gele lampjes
Waarschuwingslampje Wat het betekent
STORING ABS
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet
even later doven.
Het lampje gaat branden, bij sommige versies verschijnen er een bericht en een symbool op het display, als
het systeem niet doeltreffend is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van
het ABS-systeem.
Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
PASSAGIERSAIRBAG/ZIJAIRBAGS UITGESCHAKELD
Het waarschuwingslampje bevindt zich in het midden op het dashboard en gaat aan als de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Wanneer bij ingeschakelde frontairbag aan
passagierszijde de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje eerst enkele seconden
continu branden, waarna het moet doven.
42)
BELANGRIJK
42)Een storing van hetlampje wordt aangegeven door het aangaan van hetlampje. Ook zorgt het airbagsysteem voor de
automatische uitschakeling van de airbags aan passagierszijde (frontairbag en passagiersairbag, voor bepaalde versies/markten). Laat het
systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
51
Symbool of bericht Wat het betekent
STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR
Het symbool verschijnt en alle tuiten verdwijnen in het geval van een storing in de brandstofmetersensor.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
START&STOP
(Voor bepaalde versies/markten)Het bericht wordt weergegeven wanneer het Start&Stopsysteem wordt in-/uitgeschakeld door het
indrukken van de knop
in het midden van het dashboard.
Als het Start&Stopsysteem is ingeschakeld, is de led op de knop uit; als het systeem is uitgeschakeld gaat
de led branden.
GRAVITY CONTROL
(Panda Cross 4x4 versies)De in werking treding, de niet toegestane inwerking treding en de uitschakeling van het Gravity Control-
systeem worden getoond op het display.
SERVICEWanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen, verschijnt het woord “Service” op het scherm, gevolgd
door het aantal resterende kilometers of mijlen. Dit wordt automatisch weergegeven, met de contactsleutel
op MAR, 2000 km (of het equivalent in mijlen) vóór de onderhoudsbeurt of, indien aanwezig, 30 dagen
vóór de onderhoudsbeurt. Het wordt ook elke keer weergegeven wanneer de sleutel op MAR wordt
gedraaid of, voor bepaalde versies/markten, om de 200 km (of het equivalent in mijlen).
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de werkzaamheden van het "Geprogrammeerd
onderhoudsschema" te laten verrichten en het bericht te resetten.
63
Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting
in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Indien een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de achterbank is
gemonteerd, dan is het raadzaam om
het kinderzitje zo dicht mogelijk tegen
de voorstoel aan te monteren.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of
het
lampje op het dashboard brandt
om er zeker van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Als de auto betrokken is geweest bij
een ernstige aanrijding, vervang het
kinderzitje dan door een nieuwe.
Bovendien, en afhankelijk van het type
kinderzitje dat geïnstalleerd is, moeten
de isofix-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Voor het installeren van een
kinderzitje van wat voor type dan ook
op de achterbank in de rijrichting van
het voertuig, is het noodzakelijk de
hoofdsteun van de achterbankpositie te
verwijderen waarop het kinderzitje
geïnstalleerd moet worden. Aan de
andere kant is het noodzakelijk ervoor
te zorgen dat de hoofdsteun van de
achterbankpositie waarop het
kinderzitje geinstalleerd moet worden,
correct geplaatst wordt, alvorens het
installeren van een kinderzitje dat alleen
bestaat uit een stoelkussen (zonder
rugleuning).
BELANGRIJK
88)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te vervoeren:
bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
92
VEILIGHEID
89)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
- Airbag").
90)Mocht het nodig zijn een kind
achterstevoren in een kinderzitje op de
passagiersstoel te vervoeren, moeten de
front- en zijairbags aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld via het hoofdmenu
op het display. Uitschakeling moet worden
gecontroleerd via het
waarschuwingslampje
dat op het
centrale deel van het dashboard is gaan
branden. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
91)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
92)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de
Fabrikant.93)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de ISOFIX-
bevestigingen, of verwijder het uit het
voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het
interieur liggen. Zo kan het in geval van
abrupt remmen of een ongeval geen letsel
bij de inzittenden veroorzaken.
94)Verplaats de stoel niet als er een
kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd eerst
het kinderzitje alvorens de stoel anders in
te stellen.
95)Zorg er altijd voor dat het borstgedeelte
van de veiligheidsgordel niet onder de
armen door of achter de rug van het kind
langs loopt. Bij een ongeval zal de
veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen
houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de
veiligheidsgordel altijd correct omleggen.
96)Gebruik één onderste verankeringspunt
niet voor de installatie van meer dan één
kinderzitje.
97)Als een universeel ISOFIX-kinderzitje
niet aan alle drie de verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een aanrijding zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.
98)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd
als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje
is verplicht deze instructies bij het
kinderzitje te leveren.
AANVULLEND
VEILIGHEIDS-
SYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
De auto is uitgerust met:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagierszijde;
frontairbags ter bescherming van
bekken, borst en schouders van
bestuurder en passagier (voor bepaalde
versies/markten);
zijairbags ter bescherming van het
hoofd van passagiers op de voorstoel
en op de achterbank (gordijnairbag).
FRONTAIRBAGS
99)
De frontairbags (bestuurder en
passagier) beschermen de inzittenden
voorin bij middelzware en zware frontale
botsingen, door de airbag tussen de
inzittende en het stuurwiel of het
dashboard op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan
enz.), wijst dit niet op een storing van
het systeem.
93
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling
hierop. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing worden degenen die
geen veiligheidsgordel dragen naar
voren geworpen en kunnen zo in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.
De frontairbags kunnen niet worden
geactiveerd in het geval van een
frontale botsing tegen sterk
vervormbare voorwerpen waarbij de
voorkant van de auto niet betrokken is
(bijv. flankbotsing tegen de vangrail)
of indien de auto onder een andere
auto of veiligheidsbarrières schuift (bijv.
onder een vrachtwagen of de
vangrails).Als de airbags onder de hierboven
beschreven omstandigheden niet
opgeblazen worden, dan bieden ze
geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft. In
deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn ontworpen en afgesteld
om inzittenden voorin met omgelegde
veiligheidsgordels te beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder en tussen het dashboard
en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. Om die reden moeten
veiligheidsgordels steeds worden
omgelegd.
Frontairbag bestuurderszijde
100)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 74.Frontairbag passagierszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 75 is
opgeborgen, deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.
74F1D0063
75F1D0064
94
VEILIGHEID