Enkele
cabineAnderhalve
cabineDubbele
cabine
9 494 mm494 —
544 mm
546 mm(3)
494 —
534 mm
505 —
536 mm
(4)
10 895 mm 1.010 mm 1.010 mm
11 1.367 mm 1.482 mm 1.482 mm
12 502,5 mm 502,5 mm 502,5 mm
13 541 mm 541 mm 541 mm
(3) Voertuigen met banden van 17 inch
(4) 2WD-voertuigen met 245/70R16-banden,
4WD-voertuigen met banden van 17 inch
Onderdeel 9: bij totale onbeladen
massa.
Opmerking De waarden onder
onderdeel 9 zijn van toepassing op
onbeladen voertuigen. De waarde kan
variëren, afhankelijk van de
bandenmaat, optionele uitrustingen en
ophangingsomstandigheden.
Adviezen voor de besturing
Laat voordat u een zware
aanhangwagen trekt, onderhoud aan
uw voertuig verrichten en let daarbij
vooral op de toestand van de
afstemming van de motor, de toestand
van de remmen, het stuur en de
banden. Pas de bandenspanning aan
volgens de specificaties voor hettrekken van een aanhangwagen
(raadpleeg "bandenspanning").
Controleer de banden, bedrading en
remmen (indien aanwezig) van de
aanhangwagen.
Bewaar genoeg afstand vanaf de
voorkant van uw voertuig tot uw
voorligger. Als de aanhangwagen begint
te slingeren of lastig te hanteren is,
verlaag dan voorzichtig uw snelheid of
gebruik de onafhankelijke
aanhangerremmen (indien aanwezig) en
NIET de remmen van het voertuig. Zet
het voertuig en de aanhangwagen op
een veilige plaats stil. Eén oorzaak van
slingeren is een slecht uitgebalanceerde
aanhangwagen en zolang dit probleem
niet wordt verholpen, zal de
aanhangwagen blijven slingeren.
Verplaats de lading in de
aanhangwagen en beoordeel het
probleem nogmaals.
Zorg ervoor dat u niet sneller rijdt dan
100 km/u voor het rijden met een
aanhangwagen.
Het wordt ook aanbevolen om de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen, als de rijsnelheid is begrensd
tot 100 km/u bij het rijden met een
aanhanger.
Maak tijdens het optrekken geen
hogere toeren met de motor dan nodig
is, om te voorkomen dat de koppeling
slipt (alleen voor voertuigen met eenhandgeschakelde versnellingsbak).
Trap het rempedaal eerst zachtjes in
en daarna harder, om schokken van de
mechanische oplooprem te voorkomen.
Schakel naar een lagere versnelling
voordat u een helling afrijdt, om de
motorrem volledig te benutten.
De carrosserie, remmen, koppeling
en het chassis worden extra belast
tijdens het trekken van een
aanhangwagen.
Hoe groter het gewicht en hoe hoger
de rol- en luchtweerstand, hoe hoger
het brandstofverbruik.
Extra voorzorgsmaatregelen voor
voertuigen met een automatische
versnellingsbak
Het wordt aanbevolen een lagere
versnelling te gebruiken in de
sportmodus op hellingen of een lagere
snelheid, om het motortoerental onder
de rode zone te houden.
BELANGRIJK
89)Gevaar voor ongelukken! Er moet een
trekstang worden aangebracht volgens de
richtlijnen van het Fiat Servicenetwerk.
84
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
INDICATIE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
1. Indicatielampje mistkoplampen* 2. Indicatielampjes richtingaanwijzers/alarmknipperlichten 3. Indicatielampje grootlicht
4. Indicatielampje Start&Stop* 5. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW) stand-by waarschuwingslampje (groen)* —
Rijstrookwaarschuwing (LDW) lamp (geel)* 6. Indicatielampje positielichten* 7. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW)
AAN* 8. Indicatielampje mistachterlichten* 9. Indicatielampje cruise control* 10. Waarschuwingslampje dieselroetfilter (DPF)*
11. Indicatielampje dieselvoorverwarming 12. Waarschuwingslampje lading 13. Waarschuwingslampje motor controleren
14. Indicatielampje brandstoffilter 15. Waarschuwingslampje vloeistoftemperatuur automatische versnellingsbak (voertuigen
met automatische versnellingsbak). 16. Waarschuwingslampje oliedruk 17. Indicatielampje Start&Stop OFF*
18. Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof* 19. Multi-informatiedisplay 20. Raadpleeg voor nadere informatie
"Activering waarschuwingen" (indien aanwezig) 21. Raadpleeg voor nadere informatie "Activering waarschuwingen" (indien
aanwezig) 22. Waarschuwingslampje portier open 23. Herinnering/waarschuwingslampje veiligheidsgordel
24. Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem (ABS) 25. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
26. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) UIT 27. Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
28. Waarschuwingslampje rem 29. Indicatielampje achterste differentieelslot* 30. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing*
31. Indicatielampje lage gearing* 32. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing* 33. Indicatielampje lage gearing*
* - Indien aanwezig
196AH1100948
106
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Indicatielampjes Wat het betekent
Indicatielampje ESC
Indicatielampje ESC OFF
Deze indicatielampjes moeten gaan branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet en moeten na een paar seconden weer uitgaan.
Als deze indicatielampjes blijven branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" is gezet,
raden we u aan uw voertuig zo spoedig mogelijk na te laten kijken.
knippert als de elektronische stabiliteitscontrole of actieve tractiecontrole werkzaam is.brandt als de elektronische stabiliteitscontrole is uitgeschakeld door een van de volgende handelingen:
De schakelaar "ESC OFF" is ingedrukt om het systeem uit te schakelen.
De rijmodusschakelaar is in de stand "4L" (Easy Select 4WD) of "4LLc" (Super Select 4WD II) gezet.
53) 54)
109
Elektronische stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling is
ontworpen om de bestuurder te helpen
de controle over het voertuig te
behouden op gladde wegen of tijdens
snelle stuurmanoeuvres. De regeling
werkt door de vermogensafgifte en de
rem op ieder wiel te regelen.
Opmerking De elektronische
stabiliteitscontrole werkt niet als de
rijmodusschakelaar op de stand "4L”
(Easy Select 4WD) of "4LLc" (Super
Select 4WD II) staat. Als de actieve
stabiliteitsregeling werkt terwijl de
rijmodusschakelaar in de stand "2H" of
"4H" (Easy Select 4WD), "2H", "4H" of
"4HLc" (Super Select 4WD II) staat,
wordt de actieve stabiliteitsregeling
automatisch uitgeschakeld doordat de
rijmodusschakelaar in de stand "4L"
(Easy Select 4WD) of "4LLc" (Super
Select 4WD II) is gezet.
Opmerking De elektronische
stabiliteitsregeling werkt bij snelheden
van ongeveer 15 km/u of hoger.
Opmerking Op voertuigen met een
differentieelslot aan de achterkant werkt
de elektronische stabiliteitsregeling niet
als het achterste differentieelslot is
ingeschakeld.
Schakelaar "ESC OFF"
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt de elektronische
stabiliteitsregeling automatisch
ingeschakeld. Het systeem kan wordenuitgeschakeld door de schakelaar "ESC
OFF" 3 seconden of langer ingedrukt te
houden.
Het indicatielampje
gaat aan, als de
elektronische stabiliteitsregeling wordt
uitgeschakeld. Druk de schakelaar
"ESC OFF" kort in, om de ESC opnieuw
in te schakelen; het indicatielampje
gaat uit.
221) 222)
Adviezen voor het rijden
Als het voertuig met de
rijmodusschakelaar in de stand “2H”of
“4H” (Easy Select 4WD) of “2H”, “4H”
of “4HLc” (Super Select 4WD II) uit
modder, zand of verse sneeuw wordt
getrokken, zou de ESC kunnen
voorkomen dat het motortoerental
oploopt door het intrappen van het
gaspedaal. Zet de rijmodusschakelaar
in de stand “4L” (Easy Select 4WD),
“4LLc” (Super Select 4WD II) of zet deschakelaar van de actieve
stabiliteitsregeling op "OFF", als dit
gebeurt en het voertuig daardoor vast
blijft zitten. Het voertuig is dan
gemakkelijker weg te krijgen. (De
remwerking van de actieve
tractieregeling werkt nog om te
voorkomen dat de wielen gaan spinnen,
als de schakelaar "ESC OFF" op “OFF”
staat, en de stand “4L” (Easy Select
4WD) of “4LLc” (Super Select 4WD II) is
geselecteerd.)
Opmerking Als u constant de
schakelaar "ESC OFF" indrukt nadat de
elektronische stabiliteitsregeling is
uitgeschakeld, wordt de functie
"bescherming tegen abusievelijk
gebruik" geactiveerd en wordt de
elektronische stabiliteitsregeling weer
ingeschakeld.
Opmerking De elektronische
stabiliteitsregeling kan, afhankelijk van
de bewegingen van het voertuig, zelfs
worden geactiveerd als deze is
uitgeschakeld.
Actieve tractieregeling
Op gladde ondergronden voorkomt de
actieve tractieregeling dat de
aandrijfwielen teveel gaan spinnen, en
helpt het voertuig dus in beweging te
brengen als het stilstaat. De regeling
biedt ook voldoende aandrijfkracht en
stuurwerking als het gaspedaal in een
bocht wordt ingetrapt.
223)
244AHA106085
149
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.ZUINIG RIJDEN.............154
RIJDEN, ALCOHOL EN DRUGS . . .155
VEILIGE RIJTECHNIEKEN.......155
AANBEVELINGEN VOOR HET
INRIJDEN.................156
PARKEERREM..............158
PARKEREN................159
DE MOTOR STARTEN EN
AFZETTEN................160
WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR........164
START&STOP-SYSTEEM.......164
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........168
AUTOMATIC TRANSMISSION SPORTS
MODE 5A/T...............170
EASY SELECT 4WD..........176
SUPER SELECT 4WD II........181
ACHTERSTE
DIFFERENTIEELSLOT.........188
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING.......192
WAARSCHUWINGEN VOOR GEBRUIK
VAN VOERTUIGEN MET
VIERWIELAANDRIJVING.......195
REMSYSTEEM..............196
CRUISE CONTROL...........197
SNELHEIDSBEGRENZER.......203
RIJSTROOKWAARSCHUWING . . .210
ACHTERUITKIJKCAMERA......213
153
ZUINIG RIJDEN
Om zuinig te rijden, moet aan een
aantal technische vereisten worden
voldaan. Een eerste vereiste voor een
laag brandstofverbruik is een juist
afgestelde motor. Voor een langere
levensduur van het voertuig en de
zuinigste werking, raden we u aan het
voertuig regelmatig te laten controleren,
volgens de onderhoudsnormen.
De zuinigheid en de generatie van
uitlaatgassen en geluid worden enorm
beïnvloed door de persoonlijke
rijgewoonten en het specifieke gebruik.
De volgende zaken moeten in de gaten
gehouden worden om de slijtage van
de remmen, banden en de motor,
evenals de milieuvervuiling, tot een
minimum terug te brengen.
Versnellen en afremmen
Pas uw rijstijl aan het verkeer aan.
Vermijd plotseling starten en abrupt
optrekken en afremmen, omdat het
brandstofverbruik daardoor toeneemt.
Schakelen
Schakel alleen op de juiste snelheid en
het juiste motortoerental. Gebruik altijd
een zo hoog mogelijke versnelling.
Als met voertuigen met 4WD over
normale wegen en snelwegen wordt
gereden, moet de tussenbakpook of de
rijmodusschakelaar altijd op "2H"
worden gezet, voor het laagst mogelijke
brandstofverbruik.Stadsverkeer
Regelmatig starten en stoppen
verhoogt het gemiddelde
brandstofverbruik. Gebruik zoveel
mogelijk wegen met een soepele
verkeersdoorstroming. Vermijd gebruik
van lage versnellingen met hoge
motortoeren als u op drukke wegen
rijdt.
Stationair draaien
Het voertuig verbruikt zelfs brandstof
als de motor stationair draait. Vermijd
stationair draaien zoveel mogelijk.
Snelheid
Bij hogere voertuigsnelheden wordt
meer brandstof verbruikt. Vermijd op
volle snelheid rijden. Zelfs als het
gaspedaal maar iets wordt losgelaten,
scheelt dit al een enorme hoeveelheid
brandstof.
Bandenspanning
Controleer regelmatig de
bandenspanning. Een lage
bandenspanning, verhoogt de
rolweerstand en het brandstofverbruik.
Bovendien heeft een lage
bandenspanning nadelige gevolgen
voor de slijtage van de banden en de
stabiliteit tijdens het rijden.Belading
Rijd niet met onnodige voorwerpen in
de bagageruimte. Vooral in
stadsverkeer waarbij regelmatig moet
worden gestart en gestopt, heeft het
extra gewicht een enorme invloed op
het brandstofverbruik. Vermijd ook
onnodige bagage of dragers, enz. op
het dak; de grotere luchtweerstand
verhoogt het brandstofverbruik.
Starten met een koude motor
Het starten van een koude motor kost
meer brandstof. Een warme motor laten
draaien, kost ook onnodig brandstof.
Begin zo snel mogelijk met rijden, nadat
de motor is gestart.
Verkoeling of airconditioning
Door gebruik van de airconditioning
loopt het brandstofverbruik op.
154
STARTEN EN RIJDEN
AANBEVELINGEN VOOR HET INRIJDEN
Tijdens de inrijperiode, de eerste 1.000 km, wordt aanbevolen tijdens het rijden met uw nieuwe voertuig de volgende
voorzorgsmaatregelen te treffen, om de levensduur, het brandstofverbruik en de prestaties te bevorderen.
Laat de motor nooit op hoge toeren razen.
Vermijd snel optrekken, versnellen, remmen en langdurig met hoge snelheid rijden.
Houd u aan de onderstaande inrijsnelheid. Denk erom dat u zich aan de weergegeven wettelijke maximumsnelheid moet
houden.
Overschrijd niet het maximaal toelaatbare laadvermogen.
Vermijd het trekken van een aanhangwagen.
Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak
Schakelpunt Maximumsnelheid
Voertuigen met 2WD Voertuigen met Easy Select 4WD Voertuigen met Super Select 4WD
2H, 4H 4L 2H, 4H, 4HLc
1e versnelling 20 km/u 20 km/u 5 km/u 20 km/u 5 km/u
2e versnelling 40 km/u 40 km/u 15 km/u 40 km/u 15 km/u
3e versnelling 65 km/u 65 km/u 25 km/u 65 km/u 25 km/u
4e versnelling 95 km/u 95 km/u 35 km/u 95 km/u 35 km/u
5e versnelling 110 km/u 110 km/u 45 km/u 115 km/u 45 km/u
6e versnelling 110 km/u 110 km/u 55 km/u 115 km/u 55 km/u
156
STARTEN EN RIJDEN
4LLc
Voertuigen met automatische versnellingsbak
Schakelpunt Maximumsnelheid
Voertuigen met
2WDVoertuigen met Easy Select 4WD Voertuigen met Super Select 4WD
2H, 4H 4L 2H, 4H, 4HLc
1e versnelling 15 km/u 15 km/u 5 km/u 20 km/u 5 km/u
2e versnelling 35 km/u 35 km/u 15 km/u 40 km/u 15 km/u
3e versnelling 55 km/u 55 km/u 20 km/u 60 km/u 20 km/u
4e versnelling 85 km/u 85 km/u 30 km/u 85 km/u 30 km/u
5e versnelling 110 km/u 110 km/u 45 km/u 115 km/u 45 km/u
89)
BELANGRIJK
89)Op 4WD-voertuigen verhogen de gearings “4L” (Easy Select 4WD), “4LLc” (Super Select 4WD II) het maximumkoppel om langzaam
heuvelopwaarts of over zanderige, modderige of andere lastige ondergronden te rijden. Overschrijd op voertuigen met automatische
versnellingsbak niet de snelheid van ongeveer 70 km/u in de gearing “4L” (Easy Select 4WD), “4LLc” (Super Select 4WD II).
157
4LLc