De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
56)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is,
dan kan de automatische remingreep
gestopt worden (bijv. om een eventuele
manoeuvre om het obstakel te vermijden
mogelijk te maken).
57)De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of met
optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand korter dan 10
cm: dit kan tot oogletsel leiden. De
laserstraal is ook aanwezig als de sleutel op
MAR staat, maar dan is zijn werking
uitgeschakeld, niet beschikbaar of
handmatig uitgeschakeld via het menu
Instellingen.
58)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine voertuigen
(bijv. fietsen of motorfietsen) of mensen,
dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen) en
meer in het algemeen alle obstakels die het
door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn
met modder) worden niet in aanmerking
genomen.
59)Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden (op een snelheid
van 5 tot 30 km/h) voor
onderhoudswerkzaamheden of als het
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een anderobstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het menu
Instellingen.
BELANGRIJK
12)De lasersensor kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw, vorming van ijslagen op de
voorruit.
13)De werking van de sensor kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid
van stof, condens, vuil of ijs op de voorruit,
door verkeersomstandigheden (bijv.
voertuigen die niet in lijn met uw voertuig
rijden, voertuigen die de weg oversteken of
in de andere richting op dezelfde rijbaan
rijden, in een krappe bocht), door
omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op
onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken
om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de sensor
kan ook beperkt of afwezig zijn in sommige
rij-, verkeers- en wegdekomstandigheden.
14)Uitstekende ladingen op het dak van
het voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de sensor. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed
geplaatst is en of het werkingsbereik van
de sensor niet afgedekt wordt.15)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze beschadigd is in de buurt van
de lasersensor.
16)Knoei niet me de sensor en voer er
geen werkzaamheden aan uit. Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval
van een storing van de sensor contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
17)Als op wegen met bomen met
uitstekende takken wordt gereden, wordt
geadviseerd om het systeem uit te
schakelen om te voorkomen dat takken ter
hoogte van de motorkap of de voorruit
interfereren met het systeem.
18)Dek het werkingsbereik van de sensor
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
van het voertuig (bijv. een laag sneeuw)
en zorg ervoor dat die niet interfereren met
het licht dat uitgezonden wordt door de
laser.
19)Als een aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het menu
Instellingen.
20)Als het systeem een drukafname van
een bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de druk van alle vier de
banden te controleren.
83
BELANGRIJK De “rode streep” op de
hendels A fig. 84 gebruikt voor het
inklappen van de zitting verschijnt niet
wanneer de rugleuning correct is
vergrendeld. Deze rode streep geeft
aan dat de rugleuning niet is
vergrendeld.
BELANGRIJK Na het terugzetten van
de achterstoelen (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien) in hun
normale stand, de veiligheidsgordels
correct plaatsen zodat ze onmiddellijk
klaar zijn voor gebruik.
62)
BELANGRIJK
60)Druk nooit op knop C fig. 81tijdens het
rijden.
61)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
heftige botsing blootgesteld worden aan
een groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
62)Controleer of de rugleuning aan beide
zijden goed is vergrendeld (rode strepen
onzichtbaar) om te voorkomen dat de
rugleuning bij bruusk remmen naar voren
kan klappen en zo de inzittenden kan
verwonden.
SBR-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Het voertuig is voorzien van een
systeem dat S.B.R. wordt genoemd.
(Seat Belt Reminder), dit waarschuwt
de bestuurder en de passagier op
de voorstoel wanneer hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd, als
volgt:
het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden en
de zoemer klinkt gedurende de eerste 6
seconden continu;
het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel knippert en de
zoemer klinkt met tussenpozen
gedurende de volgende 90 seconden.
Voor het permanent uitschakelen van
dit systeem, contact opnemen met het
Fiat Servicenetwerk.
Het SBR-systeem kan ook via het
set-up menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld.
84F0T0921
86
VEILIGHEID
BELANGRIJK Zorg dat de gordelband
nooit gedraaid is. Het bovenste
gordelgedeelte moet over de schouder
en schuin over de borst liggen. Het
onderste gedeelte moet over het
bekken en dus niet over de buik liggen
(zoals weergegeven in fig. 86) . Gebruik
nooit voorwerpen (clips, klemmen
enz.) die een goede aansluiting van de
gordel op het lichaam verhinderen.
65) 66)
BELANGRIJK Elke gordel mag slechts
door één iemand gebruikt worden.
Vervoer nooit kinderen op de schoot
van inzittenden met één
veiligheidsgordel voor beiden fig. 87.
Steek geen enkel voorwerp tussen de
gordel en het lichaam van een
inzittende.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
zorg altijd dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd.
Vervang de gordels ook altijd als de
gordelspanners in werking zijn
getreden;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze
droog blijven;
vervang de gordels als ze sporen
van slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
63)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Nadat ze in werking zijn
getreden moeten ze bij het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
64)Voor maximale bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
65)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Neem altijd contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
85F0T0003
86F0T0004
87F0T0005
88
VEILIGHEID
66)Nadat een gordel aan een zware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet
met de verankeringen, bevestigingsbouten
en de gordelspanner worden vervangen.
Ook als er geen zichtbare schade is, kan
de gordel toch verzwakt zijn.
BELANGRIJK
21)Werkzaamheden waarbij stoten,
trillingen of plaatselijke verhittingen
(maximum 100°C gedurende ten hoogste
6 uur) vrijkomen, kunnen de
gordelspanners beschadigen of doen
activeren. Onder deze omstandigheden
behoren niet trillingen die voortgebracht
worden door een slecht wegdek of door
contact met kleine obstakels zoals
trottoirbanden. Wendt u zich hiervoor
steeds tot het Fiat Servicenetwerk.
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese
richtlijn 2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder
dan 1,50 meter en tot de leeftijd van 12
jaar moeten beschermd worden door
geschikte kinderzitjes en moeten op de
achterbank zitten. Statistieken over
ongevallen tonen aan dat de
achterbank een betere bescherming
biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken.Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de
eigenschappen van de gebruikte
kinderzitjes, wordt geadviseerd om
kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de
rijrichting in te monteren (tot het kind
minstens 3–4 jaar oud is), omdat die
stand bij een ongeval de meeste
bescherming biedt.
Het wordt geadviseerd altijd het voor
het kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor
de kinderen waarvoor het is bedoeld.
In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44,
die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep0 tot10kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22-36 kg
89
Handmatige
deactivering van
frontairbag
passagierszijde en
zijairbag borst-bekken
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden, dan
kunnen de frontairbag en de zijairbag
borst-bekken aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontairbag en de
zijairbag borst-bekken aan de
passagierszijde (voor bepaalde
versies/markten) wordt verwezen naar
de paragraaf “Display” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
Wanneer de frontairbag en zijairbag
borst-bekken aan de passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten) weer
worden ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje uit.
Het controlelampje
op het middelste
dashboard fig. 99 geeft de status van
de passagiersbescherming aan.Wanneer het voertuig wordt gestart
(sleutel in stand MAR), brandt het
waarschuwingslampje ongeveer 8
seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn
verstreken. Als dit niet het geval is,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als het voertuig binnen 5 seconden
opnieuw wordt in-/uitgeschakeld, kan
het waarschuwingslampje gedoofd
blijven. Controleer in dit geval de
correcte werking van het lampjes:
schakel het voertuig uit, wacht
minstens 5 seconden en schakel weer
in.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het lampje niet de
werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
wordt alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd.Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren.
Passagiersbescherming
ingeschakeld:de
LED is uit.
Passagiersbescherming
uitgeschakeld:de
LED gaat vast
branden.
99F0T0505
99
BELANGRIJK Reinig de stoelen niet
met water of stoom onder druk (met de
hand of in een automatisch
wasapparaat).
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zijairbags (voor
bepaalde versies/markten, waar
aanwezig) kunnen in werking treden bij
krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie, bijv. heftige botsing
tegen drempels, stoepranden of lage
obstakels, of als het voertuig in grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
rijdt.
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn
voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags mogen uitsluitend door het
Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet
men het airbagsysteem onwerkzaam
laten maken door het Fiat
Servicenetwerk. Bij verkoop van de
auto moet de nieuwe eigenaar op de
hoogte worden gebracht van de
gebruiksmethode van de airbags en
bovenstaande waarschuwingen, en
moet dit instructieboek worden
overhandigd aan de nieuwe eigenaar.
Gordelspanners, front- en zijairbags
worden op verschillende manieren
geactiveerd, afhankelijk van het type
botsing. Als een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
80) 81) 82) 83) 84) 85) 86) 87) 88) 89)
BELANGRIJK
80)Er kan sprake zijn van een afwijking van
het veiligheidssysteem zitten wanneer het
waarschuwingslampje
niet gaat
branden wanneer de sleutel naar MAR
wordt gedraaid of aanblijft tijdens het rijden
(op sommige versies met een bericht op
het display). In dat geval kunnen de
airbags of gordelspanners niet geactiveerd
worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze
geactiveerd worden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
81)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
82)Bij sommige versies gaat, in het geval
van een storing van de led
(bevindt zich
op het dashboard), de controlelampop
het instrumentenpaneel branden en
worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.
83)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
84)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
102
VEILIGHEID
85)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval
geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In
dat geval duidt de uitgebleven activering
niet op een storing van het systeem.
86)Laat het airbagsysteem controleren
door een Fiat Servicenetwerk als de auto
gestolen werd, bij poging tot diefstal of
indien de auto aan vandalisme of een
overstroming onderworpen is geweest.87)Wanneer de contactsleutel naar de
stand MAR wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(bij actieve
frontairbag aan passagierszijde) op het
middelste dashboard enkele seconden
knipperen, om eraan te herinneren dat de
passagiersairbag bij een botsing
geactiveerd wordt. Hierna moet het lampje
doven.
88)De activeringsdrempel van de airbag is
hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
89)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
103
BELANGRIJK Als men wil starten terwijl
er een storing in de versnellingsbak
aanwezig is, dan moet de procedure
“Vertraagde start” gebruikt worden (zie
de bijbehorende meldingen): houd de
sleutel minstens 7 seconden in de
stand AVV terwijl het rempedaal
ingetrapt wordt gehouden en de motor
zal starten. Het systeem zal in de
herstelmodus schakelen (maximaal
toegestane versnelling: 3
e,
Automatische modus niet beschikbaar).
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet start.
BELANGRIJK
90)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
91)Onthoud dat de rembekrachtiging
en de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
BELANGRIJK
22)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale prestaties
van het voertuig te eisen (bijv. snel
accelereren, lange afstanden op
topsnelheid, krachtig remmen etc.).
23)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
24)Als het
lampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
25)Daarom moet er altijd voldoende
benzine in de tank zitten om de
benzinepomp te beschermen en tijdelijke
omschakeling van werking op aardgas naar
werking op benzine te garanderen, als er
hoge prestaties vereist zijn.
26)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch naar
de vrijstand is gegaan, door een zoemer
worden aangegeven.27)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
28)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
106
STARTEN EN RIJDEN