STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................105
HANDREM ......................................107
TIJDENS PARKEREN ......................107
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................108
“COMFORT-MATIC”-
VERSNELLINGSBAK ......................109
CRUISE CONTROL (CONSTANTE
SNELHEIDSREGELING) ..................110
SPEED BLOCK ...............................112
PARKEERSENSOREN.....................112
START&STOP-SYSTEEM ................114
TANKEN..........................................116
EEN AANHANGER TREKKEN .........119
104
STARTEN EN RIJDEN
door het gaspedaal in te trappen (in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise-Control blijft actief,
zonder de noodzaak om de knop B
fig. 109 te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren).
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
in geval van een systeemstoring.
97) 98)
BELANGRIJK
97)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
98)Draai bij een storing of defect van het
systeem de draaischakelaar A naar OFF en
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
SPEED BLOCK
(voor versies 1.3 MultiJet met
handmatig geschakelde
versnellingsbak)
Het voertuig is voorzien van een functie
voor snelheidsbeperking die door de
gebruiker ingesteld kan worden op een
van de vier mogelijke waarden. 90,
100, 110, 130 km/h.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om deze functie in/uit
te schakelen.
Na de snelheidsbegrenzer te hebben
ingesteld, wordt er op de voorruit
een sticker fig. 110 aangebracht
waarop de ingestelde maximum
snelheid is aangegeven.
WAARSCHUWING De snelheidsmeter
kan conform de wettelijke voorschriften,
een hogere snelheid aangegeven dan
de feitelijke maximum snelheid die door
het Servicenetwerk is ingesteld.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
99)
31)
Deze bevinden zich in de achterbumper
fig. 111 en informeren de bestuurder,
met een intermitterend geluidssignaal,
over de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het geluidssignaal worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto de bumper benadert.
110F0T0330111F0T0155
112
STARTEN EN RIJDEN
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
contactdoos van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Soms worden voorwerpen die zich
heel dicht bij de achterkant van het
voertuig bevinden niet gedetecteerd en
deze zouden dus het voertuig kunnen
beschadigen of zelf beschadigd kunnen
raken.
De door de sensoren uitgezonden
signalen kunnen beïnvloed worden door
vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zelf
of door ultrasone geluidssystemen (bijv.
pneumatische remmen van een
vrachtwagen of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig.
De parkeersensoren werken goed
als de openslaande deuren gesloten
zijn. Als deze open staan, kunnen
ze ertoe leiden dat het systeem onjuiste
signalen zendt: sluit altijd de
achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensor verzonden
waarschuwingssignalen kunnen ook
gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remmen van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
99)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn.
Parkeersensoren zijn ontworpen om de
bestuurder bij te staan; u moet echter altijd
volledig geconcentreerd zijn tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook
wanneer deze met lage snelheid worden
uitgevoerd.
113
BELANGRIJK
31)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
START&STOP-
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
101) 102) 103) 104)
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
Met het stilstaande voertuig en het
ingetrapte gaspedaal, zal de motor
stoppen wanneer de versnellingspook
zich in standen anders danRbevindt.
In geval van stoppen op een opwaartse
helling wordt de uitschakeling van de
motor gedeactiveerd om de functie “Hill
Holder” beschikbaar te maken
(functioneert alleen met de draaiende
motor). Het lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor is
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
De motor start automatisch zodra het
rempedaal losgelaten wordt. Het
pictogram op het display schakelt uit.
Duw de pook naar (+), (-)ofRals
de motor met uitgeschakelde
“Hill Holder”-functie gestart is. De motor
zal weer worden gestart.
114
STARTEN EN RIJDEN
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
De voorziening kan in-/uitgeschakeld
worden door de knop weergegeven in
fig. 112 op het dashboard in te
drukken. Als deze functie inactief is,
brandt de led op de knop. Bovendien
wordt bij sommige versies extra
informatie over de deactivering of
activering van het Start&Stop-systeem
gegeven via een bericht op het display.VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel. De bestuurder wordt
van deze toestand op de hoogte
gesteld door een zoemer, het
knipperende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel fig. 113 en,
indien aanwezig, een displaybericht.LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
Bij langdurige stilstand van het voertuig,
moet bijzondere aandacht worden
besteed aan het loskoppelen van de
accu. Ga als volgt te werk: koppel
de stekker A fig. 114 (druk op knop B)
van de accutatus die sensor C
controleert, geinstalleerd op de
negatieve batterijpool D van de accu
los. Koppel deze sensor nooit van
de accu los, behalve bij vervanging van
de accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.
100)
112F0T0426
113F0T0425
114F0T0428
115
BESCHERMD SYSTEEM - fig. 163 ZEKERING AMPÈRE
AircocompressorF19 7,5
Achterruitverwarming, verwarming buitenspiegels F20 30
BrandstofpompF21 15
MistlampenF08 15
COMFORT-MATIC pompvoeding (+ accu) F82 30
COMFORT-MATIC regelmodule versnellingsbak (+accuvoeding) F84 15
Sigarettenaansteker/Stekkerdoos passagiersruimte/Verwarmde stoelen/USB APO F85 30
IBS-accuconditiesensor voor Start&Stopsysteem (1.3 Multijet Euro 6 met Start&Stop) F87 5
141
BESCHERMD SYSTEEM - fig. 165 ZEKERING AMPÈRE
Dimlicht (passagierszijde)
F12(*)7,5
Dimlicht (bestuurderszijde)/Koplampverstelling F13
7,5/5
(*)
INT/A SCM relaisspoelenF31 5
Tijdgestuurde binnenverlichting
F32
(*)7,5
Knooppunt radio
Bluetooth®-systeem/Blue&Me™knooppunt/EOBD diagnose-
aansluiting/Bewegingsalarm ECU/Alarmsirene ECUF36 10
Knooppunt instrumentenpaneel/Bediening remlichten (NO) F37 5
Slotactuatoren portieren/bagageruimte
(*)F38 20
Ruitensproeier voorruit/bidirectionele pomp ruitensproeier achterruit F43 15
Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde)
(*)F47 20
Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde)
(*)F48 20
Bediening verlichting/Parkeersensoren ECU/Bediening elektrische zijspiegels/
Bewegingsalarm ECUF49 5
Knooppunt INT radio/
Bluetooth®systeem ECU/Blue&Me™knooppunt/Beweging elek-
trische zijspiegels/Koppelingspedaalschakelaar/
Bediening remlichten (NC)F51 7,5
Knooppunt instrumentenpaneel F53 5
Verwarming buitenspiegelsF41 7,5
BeschikbaarF45 -
BeschikbaarF46 -
BeschikbaarF90 -
BeschikbaarF91 -
BeschikbaarF92 -
BeschikbaarF93 -
(*)Voor bepaalde versies/markten, waar voorzien
143
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter
controleren (waar voorzien)●●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en sproeiers
afstellen●●●●●●
Slot van motorkap op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren●●●●●●
Controleren of de onderste rails van de zijschuifdeuren schoon zijn (of
elke 6 maanden)●●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●●
Koppelingspedaal controleren en indien nodig afstellen●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor controleren en
de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●
Remvoeringen van trommelremmen achter op conditie en slijtage
controleren●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren (2)●●●
Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem
(Natural Power versies)●●●
Spanning van aandrijfriem hulporganen controleren (versies zonder
automatische riemspanner) (of elke 2 jaar)●●
(2) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal
kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand.
151