NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om de
dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN ..............122
EEN WIEL VERVANGEN .................122
FIX & GO AUTOMATIC KIT ..............127
EEN LAMP VERVANGEN ................129
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................133
BINNENLAMPEN VERVANGEN ......136
ZEKERINGEN VERVANGEN ............138
STARTEN MET HULPACCU ............145
AFSLUITSYSTEEM
BRANDSTOFTOEVOER ..................146
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........146
121
ALARM-
KNIPPERLICHTEN
De lichten worden ingeschakeld door
op schakelaar A fig. 118 te drukken,
ongeacht de stand van de
contactsleutel.
De waarschuwingslampjes
enop
het instrumentenpaneel gaan branden
als deze inrichting is ingeschakeld. Druk
opnieuw op schakelaar A om de
alarmknipperlichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.Noodremsysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Bij het remmen in noodsituaties worden
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, evenals de
waarschuwingslampjes
enop het
instrumentenpaneel. Deze functie
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de remwerking weer normaal
is.
EEN WIEL
VERVANGEN
Combi/Cargo versie -Het voertuig is
oorspronkelijk uitgerust met de Fix&Go
Automatic snelle bandenreparatiekit
(zie aanwijzingen in het volgende
hoofdstuk). Als alternatief kan het
voertuig voorzien zijn van een
reservewiel van normale afmetingen.
Het verwisselen van een wiel en het
juiste gebruik van de krik en het
reservewiel vereisen enkele
voorzorgsmaatregelen die hierna zijn
beschreven.
108) 109) 110) 111) 112) 113) 114)
35) 36)
KRIK
Het is nuttig om het volgende te weten:
de krik weegt 1,76 kg;
de krik behoeft geen afstelling;
de krik niet kan worden gerepareerd:
in geval van een defect moet de krik
door een origineel exemplaar worden
vervangen;
afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.118F0T0049
122
NOODGEVALLEN
VERVANGINGS-
PROCEDURE WIEL
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
stop het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De grond moet zo
mogelijk vlak en voldoende compact
zijn;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
schakel de eerste versnelling of de
achteruit in;
doe het reflecterende veiligheidsvest
(wettelijk verplicht in bepaalde landen)
aan voordat u uit het voertuig stapt;
geef aan dat het voertuig panne
heeft door de voorzieningen te
gebruiken die wettelijk verplicht zijn in
uw land (bijv. driehoek,
alarmknipperlichten, enz.);
voor Cargoversies: hendel A fig. 119
optillen en de rugleuning van de linker
voorstoel naar voren bewegen om
de gereedschapstas te pakken achter
de rugleuning: maak de elastieken riem
los en breng de gereedschapskist
naar het te vervangen wiel;
voor Combi-versies: open de
openslaande achterdeuren, pak de
gereedschapstas fig. 120 links in de
bagageruimte door de elastieken
riempjes los te maken en breng deze
naar het te vervangen wiel;
neem wielsleutel B fig. 121 en het
verlengstuk met vijfhoekige fitting C; in
de laadruimte, monteer verlengstuk
C op bout A; gebruik sleutel B om het
wiel omlaag te brengen door de draad
af te rollen;
gebruik de wielsleutel B om het wiel
van het voertuig te verwijderen fig.
122;
119F0T0119
120F0T0206
121F0T0922
122F0T0168
123
BELANGRIJK
108)Indien het wiel met de lege band en
de krik in het interieur worden
achtergelaten dan vormen ze een ernstig
risico voor de veiligheid van de inzittenden
in geval van ongevallen of bruusk remmen.
Daarom moeten de krik en het wiel met
de lege band altijd in de speciale behuizing
geplaatst worden.
109)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant
van het voertuig vlak naast een rijbaan:
zorg ervoor dat het voertuig op een
voldoende afstand van de weg staat, om te
vermijden overreden te worden.
110)Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien) is specifiek
voor uw voertuig. Gebruik het daarom
niet voor andere modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere modellen
op uw voertuig. Gebruik het reservewiel
alleen in noodgevallen. Gebruik van het
reservewiel moet strikt worden beperkt tot
het noodzakelijke minimum.
111)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek enz., om te laten zien dat
uw voertuig stilstaat. Alle inzittenden
moeten het voertuig auto verlaten, vooral
als het zwaar beladen is, en uit de buurt
van gevaarlijk verkeer wachten tot het wiel
is verwisseld.Als het voertuig op een helling of oneffen
ondergrond staat, wiggen of andere
geschikte voorwerpen achter de wielen
leggen om te zorgen dat het voertuig
op zijn plaats blijft staan. Zorg ervoor dat
het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt
gerepareerd en gemonteerd. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten niet met
vet voordat ze gemonteerd worden: ze
kunnen hierdoor losraken.
112)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor
het vervangen van een wiel, als een band
lek of beschadigd raakt, op het voertuig
waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen
van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig
of om winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom: wij adviseren u
om contact op te nemen met een Fiat
Servicenetwerk. Zorg dat u zich nooit
onder een opgekrikt voertuig bevindt:
gebruik de krik alleen in de aangegeven
standen. Gebruik de krik niet voor
zwaardere lasten dan is aangegeven op het
plaatje op de krik. Start de motor nooit
wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het
voertuig meer dan noodzakelijk is opgekrikt,
kan alles onstabieler worden, met het
risico dat het voertuig met een harde klap
omlaag komt. Krik daarom het voertuig
alleen op zover als nodig is, om toegang te
krijgen tot het reservewiel.113)Als het wieldeksel niet goed
gemonteerd is, kan het tijdens het rijden
losraken. Voer nooit werkzaamheden
aan het ventiel uit. Steek nooit
gereedschap tussen de velg en de band.
Controleer regelmatig de spanning van
zowel de banden als de band van het
noodreservewiel, zie de spanningswaarden
die zijn aangegeven in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
114)Gebruik het ruimtebesparende
reservewiel nooit langer dan strikt
noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80
km/h. Op het noodreservewiel is een oranje
sticker aangebracht waarop de
belangrijkste waarschuwingen over het
gebruik en de betreffende beperkingen zijn
vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd
of afgedekt worden. Waarschuwing! Alleen
voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel
mogelijk door het standaard wiel.
BELANGRIJK
35)Zorg voor voldoende werkruimte bij het
opkrikken om schaafwonden aan uw
hand door contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende delen van
de krik ("wormschroef" en gewrichten)
kunnen verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
36)Neem zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk om het
correcte aandraaimoment van de
bevestigingsbouten te laten controleren.
126
NOODGEVALLEN
BESCHERMD SYSTEEM - fig. 165 ZEKERING AMPÈRE
Dimlicht (passagierszijde)
F12(*)7,5
Dimlicht (bestuurderszijde)/Koplampverstelling F13
7,5/5
(*)
INT/A SCM relaisspoelenF31 5
Tijdgestuurde binnenverlichting
F32
(*)7,5
Knooppunt radio
Bluetooth®-systeem/Blue&Me™knooppunt/EOBD diagnose-
aansluiting/Bewegingsalarm ECU/Alarmsirene ECUF36 10
Knooppunt instrumentenpaneel/Bediening remlichten (NO) F37 5
Slotactuatoren portieren/bagageruimte
(*)F38 20
Ruitensproeier voorruit/bidirectionele pomp ruitensproeier achterruit F43 15
Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde)
(*)F47 20
Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde)
(*)F48 20
Bediening verlichting/Parkeersensoren ECU/Bediening elektrische zijspiegels/
Bewegingsalarm ECUF49 5
Knooppunt INT radio/
Bluetooth®systeem ECU/Blue&Me™knooppunt/Beweging elek-
trische zijspiegels/Koppelingspedaalschakelaar/
Bediening remlichten (NC)F51 7,5
Knooppunt instrumentenpaneel F53 5
Verwarming buitenspiegelsF41 7,5
BeschikbaarF45 -
BeschikbaarF46 -
BeschikbaarF90 -
BeschikbaarF91 -
BeschikbaarF92 -
BeschikbaarF93 -
(*)Voor bepaalde versies/markten, waar voorzien
143
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
UITVOERINGEN EURO 6 BENZINE - UITVOERINGEN NATURAL POWER
De controles vermeld in het Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 180.000 km/12 jaar, cyclisch herhaald worden,
te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●●
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning, indien
nodig, herstellen; vervaldatum lading/toestand VAN DE "Fix&Go
Automatic" reparatiekit kit controleren (voor bepaalde versies/
markten, waar voorzien)●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak,
lampje instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1)●●●●●●
Uitlaatgasemissie controleren●●●●●●
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de emissie te
controleren; en voor bepaalde versies/markten, waar voorzien, de
verslechtering van de motorolie●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
150
ONDERHOUD EN ZORG
DIESEL EURO 6 VERSIES
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 175.000 km/10 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 1000 35 70 105 140 175
Jaren 2 4 6 8 10
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning, indien nodig,
herstellen; vervaldatum lading/toestand VAN DE "Fix&Go Automatic"
reparatiekit kit controleren (voor bepaalde versies/markten, waar voorzien)●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak, lampje
instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1)●●●●●
Uitlaatgasemissie controleren●●●●●
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het brandstoftoevoer-/
motormanagementsysteem en de emissie te controleren; en voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien, de verslechtering van de motorolie●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter (waar
voorzien) controleren●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en sproeiers afstellen●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
154
ONDERHOUD EN ZORG
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil;
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en bandenspanning;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking van ruitensproeier/
wissersysteem en positie/slijtage van
ruitenwisserbladen van achterruit.
Voor een goede werking en onderhoud
van het voertuig, is het raadzaam de
bovenstaande werkzaamheden
regelmatig uit te voeren (het is
raadzaam ongeveer elke 1000 km het
niveau van de motorolie te controleren
en elke 3000 km bij te vullen).
GEBRUIK VAN HET
VOERTUIG ONDER
ZWARE
OMSTANDIGHEDEN
Als het voertuig voornamelijk gebruikt
wordt onder de volgende
omstandigheden:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, aandrijving,
leidingen, pijpen en slangen
(uitlaat/brandstoftoevoer/remmen)
rubber delen (stofkappen, hoezen,
bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
157