BELANGRIJK
146)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek enzovoorts om te laten
zien dat uw voertuig stilstaat. Alle
inzittenden moeten het voertuig auto
verlaten, vooral als het zwaar beladen is,
en uit de buurt van gevaarlijk verkeer
wachten tot het wiel is verwisseld. Trek de
handrem aan indien er een wiel verwisseld
moet worden op een helling of een
onverharde weg, leg iets onder de wielen
om ze te blokkeren.
147)Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) is specifiek voor de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het daarom
niet voor andere modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere modellen
op uw voertuig. De wielbouten zijn specifiek
voor uw voertuig: monteer ze niet op
andere modellen en monteer ook geen
wielbouten van andere modellen op uw
voertuig.
148)Zorg dat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.149)Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto’s
van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het
opkrikken van andere voertuigmodellen.
Gebruik de krik nooit om reparaties onder
het voertuig te verrichten. Door een
verkeerde plaatsing van de krik, kan het
voertuig van de krik vallen. Gebruik de krik
niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik.
150)Voer nooit werkzaamheden aan het
ventiel uit. Steek nooit gereedschap tussen
de velg en de band. Controleer regelmatig
de spanning van zowel de banden als
het reservewiel, zie de spanningswaarden
die zijn aangegeven in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
151)Afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden. De krik mag alleen
handmatig bediend worden.
152)Steek bij versies met automatische
niveauregeling nooit uw hoofd of handen in
de wielkuip: het voertuig kan automatisch
omhoog of omlaag komen, afhankelijk
van de mogelijke veranderingen in belading
of temperatuur.
153)Het gereedschap mag alleen
handmatig bediend worden. Afgezien van
de bijgeleverde slinger mag geen enkel
ander gereedschap, zoals pneumatische of
elektrische schroevendraaiers op de krik
gebruikt worden.154)Ook de bewegende onderdelen van
de krik (bouten en scharnieren) kunnen
verwondingen veroorzaken: raak deze
onderdelen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
155)Nadat het reservewiel is opgeheven
en vastgezet en gecontroleerd is of het wiel
correct onder het platform is geplaatst
(gele markering in het venster van de
inrichting), moet de sleutel worden
weggenomen. Draai de sleutel niet de
verkeerde kant op (zoals in fig. 187)om
hem gemakkelijker te kunnen verwijderen,
om te voorkomen dat de
bevestigingsinrichting loskomt en te zorgen
dat de wieleenheid veilig blijft vastzitten.
156)Telkens wanneer het reservewiel
wordt bewogen, moet de correcte
plaatsing ervan in de zitting onder de
bodemplaat worden gecontroleerd. Een
verkeerd geplaatst wiel kan de veiligheid in
gevaar brengen.
157)Het hefmechaniek van het
reservewiel is voorzien van een
veiligheidskoppelingssysteem om het
mechaniek te beschermen; dit kan
geactiveerd worden als er buitensporige
kracht op de manoeuvreerbout wordt
uitgeoefend.
189
ONDERHOUD EN ZORG
Dankzij correct onderhoud kunnen de
prestaties van de auto, evenals
beperkte bedrijfskosten en het behoud
van de efficiëntie van de
veiligheidssystemen gedurende langere
tijd gegarandeerd worden.
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe.GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD .................................199
PERIODIEKE CONTROLES .............199
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO ...200
ONDERHOUDSSCHEMA ................201
NIVEAUS CONTROLEREN..............208
LUCHTFILTER/POLLENFILTER .......215
ACCU .............................................216
RUITENWISSER ..............................218
HET VOERTUIG OPKRIKKEN .........219
WIELEN EN BANDEN .....................219
WINTERBANDEN ............................221
SNEEUWKETTINGEN .....................221
CARROSSERIE ...............................222
INTERIEUR......................................223
RUBBER SLANGEN........................224
198
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is essentieel voor een
lange levensduur van het voertuig
onder optimale omstandigheden.
Om die reden heeft Fiat een reeks
controles en onderhoudsbeurten
opgesteld die, afhankelijk van
de motorversie, elke 48.000 kilometer
uitgevoerd moeten worden.
Het is echter belangrijk om eraan te
denken dat geprogrammeerd
onderhoud niet volledig toereikend is
om het voertuig in optimale staat te
houden: zelfs in de beginperiode vóór
de onderhoudsbeurt bij 48.000 km
en daarna, tussen twee
onderhoudsbeurten in, is regelmatig
wat extra aandacht vereist, zoals
bijvoorbeeld de vloeistofniveaus
controleren en eventueel bijvullen en de
bandenspanning controleren
enzovoorts.
BELANGRIJK De onderhoudsbeurten
van het Geprogrammeerde Onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet uitvoeren ervan kan het
vervallen van de garantie tot gevolg
hebben.Het geprogrammeerde onderhoud kan
door alle werkplaatsen van het Fiat
Servicenetwerk, op van te voren
vastgestelde tijdstippen, worden
uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud, mogen
uitsluitend worden uitgevoerd na
uitdrukkelijke toestemming van de
klant.
BELANGRIJK Het is raadzaam het Fiat
Servicenetwerk onmiddellijk te
informeren over eventuele kleine
defecten en niet te wachten tot de
volgende onderhoudsbeurt.
Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt
voor het trekken van aanhangers,
dan moet een korter interval tussen de
onderhoudsbeurten worden
aangehouden.
PERIODIEKE
CONTROLES
Vóór een lange reis controleren en
eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofniveau;
controle en herstel van het additief
niveau voor AdBlue Diesel emissies
(UREUM) (voor bepaalde versies
/markten indien aanwezig);
vloeistofniveau ruitensproeier;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
enz..);
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Voor een goede werking en onderhoud
van het voertuig, is het raadzaam de
bovenstaande werkzaamheden
regelmatig uit te voeren (het is
raadzaam ongeveer elke 1000 km het
niveau van de motorolie te controleren
en elke 3000 km bij te vullen).
199
ZWAAR GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van het
voertuig wordt gemaakt, zoals:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als het voertuig lang
niet wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
slot van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen
smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(stofkappen - hoezen - bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
Herstel het additief niveau voor
AdBlue Diesel emissies (UREUN) (voor
versies/markten, indien van
toepassing), bij het aangaan van de
lamp of de melding op het
instrumentenpaneel;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen.
200
ONDERHOUD EN ZORG
km x 1000 48 96 144 192 240
Jaren 2 4 6 8 10
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter controleren en de
werking van remblokslijtagesensor controleren (voor versies/markten, daar
waar aanwezig)●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1) (2)●●●●●
Controleer vloeistofniveau hydraulica COMFORT-MATIC-versnellingsbak (3)
(*)●●●●●
Controleer olie voor inschakelsysteem hydraulische koppeling (voor versies
met COMFORT-MATIC-versnellingsbak) (3) (*)●●●●●
Vervang olie voor inschakelsysteem hydraulische koppeling (voor versies
met COMFORT-MATIC-versnellingsbak) (4) (*)●●
Visueel de aandrijfriem(en) van de hulporganen controleren (versies zonder
automatische riemspanner) (130 - 150 - 180 MultiJet 2-versies)●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (uitvoeringen
zonder automatische riemspanner) (5)●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
(2) Het verbruik van additieven tegen emissies (UREUM) is afhankelijk van de gebruikstoestand van het voertuig en wordt aangegeven met een controlelampje en
bericht op het instrumentenpaneel (voor bepaalde versies/markten).
(3) Controle jaarlijks uit te voeren in koude klimaten.
(*) OPMERKING (voor versies met COMFORT-MATIC-versnellingsbak): om het oliepeil van de versnellingsbak te controleren en de vloeistof van het hydraulisch
systeem van de koppeling te controleren/verversen, gaat u naar een Fiat Servicepunt. (4) Of om de 2 jaar
(5) Bij de eerste verversing van de motorolie, moet de spanning van de aandrijfriem van het hulporgaan gecontroleerd worden.
202
ONDERHOUD EN ZORG
Natural Power versies
km x 1000 40 80 120 160 200
Jaren246810
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●
Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes
instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo nodig de
sproeiers afstellen●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem) en rubber elementen (hoezen, slangen, bussen enz.)●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor visueel controleren
en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter visueel controleren
en de werking van remblokslijtagesensor controleren (voor bepaalde
versies/markten)●●●●●
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelvloeistof,
remmen/hydraulische koppeling, ruitensproeiers, accu enz.)●●●●●
Conditie van de aandrijfriem en bediening hulporganen visueel controleren
(bij versies zonder automatische riemspanner)●●
205
NIVEAUS CONTROLEREN.
2.0 115 Multijet 2 versies
A. Motorolievulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Ruitensproeiervloeistof – E. Remvloeistof – F. Stuurbekrachtigingsvloeistof
182) 183)
50)
206F1A0371
208
ONDERHOUD EN ZORG
MOTOROLIE
51)Controleer, ongeveer enkele minuten
(ongeveer 5 minuten) na het uitzetten
van de motor, het oliepeil met het
voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het peil zich tussen het
MIN- en MAX-teken bevindt op de
peilstok B fig. 206 - fig. 207 - fig. 208 -
fig. 209.
Het verschil tussen het MIN en
MAX-teken komt overeen met ongeveer
1 liter olie.
Indien het oliepeil zich vlakbij of onder
het MIN-teken bevindt, vul dan olie
bij via de vulopening A fig. 206 - fig.
207 - fig. 208 - fig. 209 met de
bijgeleverde vulleiding (voor bepaalde
versies/markten), tot het MAX-teken
is bereikt.
Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
Motorolieverbruik
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Wanneer het voertuig nieuw is, moet de
motor worden ingereden, daarom kan
het motorolieverbruik pas na de eerste
5.000-6.000 km als stabiel beschouwd
worden.BELANGRIJK Het motorolieverbruik
hangt af van de rijstijl en de
omstandigheden waaronder het
voertuig wordt gebruikt.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
BELANGRIJK Vul motorolie bij met
dezelfde kenmerken als de motorolie
waarmee de motor reeds is gevuld.
MOTORKOELVLOEISTOF
184)
52)
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Als het niveau te laag is, als volgt te
werk gaan:
verwijder om de vulopening van het
reservoir te bereiken het plastic deksel
A fig. 210 door de borgschroeven B
linksom te draaien;
giet langzaam een mengsel van 50%
gedemineraliseerd water en 50%
PARAFLU
UPvan PETRONAS
LUBRICANTS door de vulopening C fig.
206 - fig. 207 - fig. 208 - fig. 209 van
het reservoir tot het MAX-niveau wordt
bereikt.
Het mengsel van 50%
gedemineraliseerd water en 50%
PARAFLU
UPbeschermt tegen vorst tot
-35 °C.
Wanneer het voertuig onder bijzonder
extreme klimaatomstandigheden wordt
gebruikt, adviseren wij een mengsel
van 60% PARAFLU
UPen 40%
gedemineraliseerd water.
210F1A0336
212
ONDERHOUD EN ZORG