WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken. De
sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK
Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is,
wordt geadviseerd zich tot het Fiat
Servicenetwerk te wenden om het
systeem te laten bijwerken, aangezien
de trekhaak door de middelste
sensoren als een obstakel gedetecteerd
kan worden.
BELANGRIJKE
INFORMATIE
113)
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Soms worden voorwerpen die
zich heel dicht bij de achterkant van het
voertuig bevinden niet gedetecteerd
en deze zouden dus het voertuig
kunnen beschadigen of zelf beschadigd
kunnen raken.De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensoren uitgezonden
signalen kunnen beïnvloed worden door
vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zelf
of door ultrasone geluidssystemen (bijv.
pneumatische remmen van een
vrachtwagen of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig.
De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage
van de schokdempers, wielophanging)
of de banden verwisseld worden, het
voertuig te zwaar beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd
waarvoor het voertuig lager gezet moet
worden.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
De parkeersensoren werken goed
als de openslaande deuren gesloten
zijn.
Als deze open staan, kunnen ze
ertoe leiden dat het systeem onjuiste
signalen zendt: sluit altijd de
achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
BELANGRIJK
112)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
129
113)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
op lage snelheid verricht.TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangehalte (R.O.N.)
van 95.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende
benzine bij, dit kan de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen
verschillende soorten Dieselolie
beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en arctische diesel (koude landen).
Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor
de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om het additief
PETRONAS DURANCE DIESEL ART in
de op de verpakking aangegeven
verhoudingen met de brandstof te
mengen. Schenk het additief vóór de
brandstof in de tank.Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken.
In dit geval wordt tevens geadviseerd
om de tank meer dan 50% gevuld
te houden.
28)
TANKINHOUD
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Openen
1) Open klepje A fig. 136 door het naar
buiten te trekken, houd dop B stil,
steek de contactsleutel in het slot en
draai hem linksom.
2) Draai de dop linksom en verwijder
hem. De dop is voorzien van een koord
C dat aan het klepje vastzit, om verlies
van de dop te voorkomen. Maak bij
het tanken de dop aan de klep vast
zoals aangegeven in de figuur.
130
STARTEN EN RIJDEN
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen
enz.)●●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter
controleren (waar voorzien)●●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en
sproeiers afstellen●●●●●●
Slot van motorkap op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren●●●●●●
Controleren of de onderste rails van de zijschuifdeuren schoon zijn
(of elke 6 maanden)●●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●●
Koppelingspedaal controleren en indien nodig afstellen●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●
Remvoeringen van trommelremmen achter op conditie en slijtage
controleren●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren●●
Spanning van aandrijfriem hulporganen controleren (versies
zonder automatische riemspanner) (of elke 2 jaar)●●
De getande distributieriem visueel controleren●●
162
ONDERHOUD EN ZORG
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter
(waar voorzien) controleren●●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en
sproeiers afstellen●●●●●●
Slot van motorkap op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren●●●●●●
Controleren of de onderste rails van de zijschuifdeuren schoon zijn
(of elke 6 maanden)●●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●
Remvoeringen van trommelremmen achter op conditie en slijtage
controleren●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●
Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of elke 24 maanden)●●●●●●
Getande distributieriem vervangen (1.6 MultiJet-versie) (2)●
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen●
(2) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koud klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) iedere 4
jaar worden vervangen of in elk geval iedere 5 jaar.
166
ONDERHOUD EN ZORG
km x 1000 35 70 105 140 175
Jaren246810
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen
enz.)●●●●●
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter
(waar voorzien) controleren●●●●●
Werking van de ruitenwisser/ruitensproeier controleren en
sproeiers afstellen●●●●●
Slot van motorkap op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren●●●●●
Controleren of de onderste rails van de zijschuifdeuren schoon zijn
(of elke 6 maanden)●●●●●
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●
Remvoeringen van trommelremmen achter op conditie en slijtage
controleren●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●
Olie handgeschakelde versnellingsbak controleren (versie 1.3
Multijet)●
169
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
MET START&STOP
SYSTEEM
Versies met "dummy-pool" fig. 199
maak de snelkoppeling van de
minklem A los van de dummy-minklem
B; dit is noodzakelijk omdat de
bewakingssensor van de accustatus D
gemonteerd is op de minklem C van
de accu en deze mag nooit
losgekoppeld worden behalve als de
accu daadwerkelijk wordt vervangen;
sluit de pluskabel van de acculader
op de pluspool van de accu en de
minkabel op de dummy minklem B;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens deze van de
accu los te koppelen;
na het loskoppelen van de
acculader, de snelkoppeling van de
minklem A weer aansluiten op de
dummypool B.
Versies zonder "dummy-pool" fig.
200
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden, wees uiterst voorzichtig:
druk op knop A om stekker B van
de bewakingssensor accustatus C
os te maken (deze bevindt zich op de
minpool van de accu zelf);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de pluspool (+) van
de accu;
sluit de minkabel (-) van de
acculader aan op de D-klem van de
minpool (-) van de accu;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
sluit de stekker B weer aan op de
sensor C van de accu.
139) 140)
BELANGRIJK
139)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
140)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Bij
bevriezing moet de accu door een
deskundig monteur gecontroleerd worden
op beschadiging van de interne elementen
en scheuren in de behuizing, waardoor
giftig en corrosief zuur kan gaan lekken.
199F0V0381200F0V0380
184
ONDERHOUD EN ZORG
Kinderzitjes (geschikt voor
gebruik)..........................97
Koplampen.........................49
Koplampsproeiers...................35
Koplampunits......................138
Krachtbegrenzers...................93
Lamp buitenverlichting
vervangen.......................138
Lampjes en berichten................62
Markering cilinder.................189
Mistachterlichten....................31
Mistlampen........................139
Mistvoorlichten......................31
Montage universeel
Isofix-kinderzitje.................101
Motor
technische gegevens...........190
Motorcode.........................189
Motorkap...........................44
Motorkoelvloeistof..................181
Motorolie..........................181
Motorruimte.......................172
MSR-systeem.......................88
Multifunctioneel display..............58
Bedieningsknoppen.............58
Multifunctioneel display
Setup menu.....................59
Noodstart....................116-155
Officiële typegoedkeuringen........267Onderhoud van de
veiligheidsgordels.................94
Onderhoudsschema...............161
Parkeersensoren..................128
Plafondverlichting voorin............141
Portieren............................14
Prestaties..........................212
Procedure voor benzineversies......115
Regelmatige controles.............171
Remvloeistof.......................182
Richtingaanwijzers..............31-138
Richtlijnen voor de behandeling
van het voertuig aan het einde
van de levensduur..............240
Rollend starten.....................155
Ruitensproeier.......................34
Ruitenwisser........................34
Ruitenwisser / achterruitwisser
(vervangen)......................185
SBR-systeem......................91
Scheidingswanden..................25
Slepen van het voertuig............157
Sleutels.............................10
Mechanische sleutel.............10
Sleutel met
afstandsbediening...............10
Sneeuwkettingen..................186
Snelle bandenreparatiekit
Fix&Go Automatic...............152Speed block.......................125
Stadslicht...........................30
Stadslichten.......................138
Start&Stop-systeem................121
Starten met hulpaccu..............155
Startinrichting.......................12
Stoelen.............................18
Achterbank.....................20
Bestuurdersstoel................18
Passagiersstoel.................19
Stuurbekrachtigingsvloeistof........182
Stuurwiel............................28
Symbolen............................5
Tanken.......................130-206
Tips, bediening en algemene
informatie.......................242
TPMS.............................123
Traction Plus systeem..............128
Trip Computer.......................60
Typen lampen......................136
Uconnect 5” LIVE –
Uconnect 5” Nav LIVE...........254
Uconnect Radio....................244
Veiligheidsgordels..................89
Velgen en banden..................193
Versie met aardgassysteem
(Natural Power)...................50
Verwarming en ventilatie.............37
VIN-plaatje.........................188
ALFABETISCH REGISTER