TECHNISCHE GEGEVENS
172
0.9 TwinAir 60 pk 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S)
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 86T 175/65 R14 82Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
6Jx15H2-ET35 185/55 R15 82H 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 195/45 R16 84H 195/45 R16 84Q (M+S)
0.9 TwinAir 65 pk 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82 T 175/65 R14 82Q (M+S)
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82 T 175/65 R14 82Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
0.9 TwinAir 80 pk 6Jx15H2-ET35 185/55 R15 82H 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P
0.9 TwinAir 85 pk 6½Jx16H2-ET35 195/45 R16 84H 195/45 R16 84Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 80P (*)
0.9 TwinAir105 pk 6Jx15H2-ET35 185/55 R15 82H 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P
6½Jx16H2-ET35 195/45 R16 84H 195/45 R16 84Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 B14 80P
VersiesVelgenGemonteerde
bandenWinterbandenReservewiel
WIELEN30) 32) 40) 44) 15)
VelgBand
4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M (**)
Voor bepaalde versies/markten Lichtmetalen velgen Niet geschikt voor sneeuwkettingen
(*) Alleen voor 0.9 TwinAir 80 pk-versies (**) Behalve de 0.9 TwinAir 80 pk-versie
VELGEN EN BANDEN
Lichtmetalen of geperste stalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Alle typegoedgekeurde banden zijn op het kentekenbewijs
vermeld.
BELANGRIJK Bij verschillen tussen de informatie in dit instructieboek en het logboek is het logboek bepalend.
Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type.
BELANGRIJK Monteer geen binnenbanden in tubeless banden.
WIELUITLIJNING
Totale toespoor voor 0,5 ± 1 mm De waarden gelden voor een rijdende auto.
185
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN
HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR
Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen
en de realisatie van producten die steeds “eco-compatibeler” zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in
overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van
voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan het einde van zijn
levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd
zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat
aanschaffen, zich tot een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden.
Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van
afgedankte auto’s met respect voor het milieu.
Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het
telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan.
189(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Let op bij het openen van de achterklep als er een imperiaal
gemonteerd is.
•Zorg ervoor dat de rugleuningen aan beide zijden goed zijn
vergrendeld om te voorkomen dat deze bij bruusk remmen
naar voren kunnen klappen en zo eventueel de passagiers
kunnen verwonden.
14) IMPERIAAL/SKIDRAGER
•De wettelijke voorschriften betreffende de maximale
afmetingen moeten altijd in acht worden genomen.
•Overschrijd nooit het maximum toegestane draagvermogen,
zie hoofdstuk “Technische gegevens”.
•Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening
met een verhoogde zijwindgevoeligheid.
Controleer na enkele kilometers rijden of de bouten van de
bevestigingspunten nog goed zijn vastgedraaid.
•Verzeker u ervan, voordat u gaat rijden, dat de dwarsstangen
goed gemonteerd zijn.
15) ABS-SYSTEEM – ESC-SYSTEEM
•Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip maar kan
hem niet verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op gladde
weggedeelten en neem geen onnodige risico’s.
•Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling van het
rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo
zorgt het systeem voor de kortste remweg op basis van de
conditie van het wegdek.
•Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de grip van de banden op
het wegdek beperkt. Minder dus snelheid om deze aan de
beschikbare grip aan te passen.
• Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit
het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen. • De ABS, ESC en ASR-systemen kunnen niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen.
• De ABS, ESC, ASR en HBA-systemen kunnen geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
• De capaciteiten van de ABS, ESC, ASR and HBA-systemen
mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden
uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
•Bij de inwerkingtreding van de Mechanical Brake Assist kan
geluid hoorbaar zijn.
Dit is een normaal verschijnsel. Houd in elk geval het rempedaal
goed ingetrapt.
•Wanneer alleen het controlelampje
xop het
instrumentenpaneel gaat branden (en op de multifunctionele
display verschijnt tevens een melding voor bepaalde
versies/markten), zet dan de motor onmiddellijk af en neem
contact op met het dichtstbijzijnde dealer van het Fiat
Servicenetwerk. Vloeistoflekken uit het hydraulische systeem
brengen de werking van zowel het normale remsysteem als het
ABS in gevaar.
•Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico’s, ook al is de
auto voorzien van de systemen ESC en ASR.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de conditie van het
wegdek, het zicht en het verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
•Ook als het noodreservewiel (daar waar aanwezig) wordt
gebruikt, blijven de ABS-, ASR- en ESC-systemen werken.
Houd steeds rekening met het feit dat het noodreservewiel kleiner
is dan een normaal wiel waardoor de grip minder is.
•Voor een goede werking van de ESP- en ASR-systemen is het
van groot belang de banden van alle wielen van hetzelfde type,
merk en maat zijn en dat ze in perfecte conditie zijn.
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
196
In dergelijke gevallen kan het lampje ¬mogelijk geen storingen in
de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
•Het knipperend
èwaarschuwingslampje aan duidt op
mogelijke ¬waarschuwingslampjesfouten. In dergelijke gevallen
kan het lampje ¬mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
Wanneer het lampje
vtijdens het rijden gaat branden (bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de display), zet
dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
•Wanneer het vwaarschuwingslampje (of v, voor bepaalde
versies/markten) gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo
spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km nadat het lampje voor het
eerst gaat branden, worden ververst. Het niet naleven van deze
instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de
garantie ongeldig maken. Vergeet niet dat het branden van dit lampje
niets te maken heeft met het oliepeil in de motor. Voeg dus absoluut
geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen.
•Pas de rijsnelheid aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en
neem de wegenverkeerswetgeving in acht. De motor afzetten terwijl het
DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van
het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie. Daarom wordt steeds aanbevolen te wachten tot het lampje
is gedoofd alvorens de motor af te zetten, zoals hiervoor is beschreven.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
•Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig
beschadigen en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken. Als het lampje gaat branden of het
E-symbool gaat
aan (bij bepaalde versies verschijnt ook een bericht op het
display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen. Als het lampje
onmiddellijk na het tanken gaat branden, kan het zijn dat er tijdens
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
29) AANHANGERS TREKKEN
•De ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle
over het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
•Breng, onder geen enkele voorwaarde, wijzigingen aan het
remsysteem van het voertuig aan om het remsysteem van de
aanhanger te regelen.
Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
30) WINTERBANDEN
De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie
“Q” is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie
“T” en 210 km/h voor winterbanden met de indicatie”H”.
De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden
gerespecteerd.
31) LAMPJES EN BERICHTEN
•Wanneer het lampje
xtijdens het rijden gaat branden (bij
sommige versies verschijnt ook een bericht op het display), zet
dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
•Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
¬gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen;
in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt
aantal gevallen, op verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat
het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
•Er wordt een faut in het
¬waaarschuwingslampje
aangegeven, overeenkomstig met de versie, door het ¬symbool dat op het display verschijnt of doordat het èwaarschuwingslampje gaat knipperen.
197(GAAT DOOR)
het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
• Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde
band aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren. Het iTPMS ontslaat de bestuurder
niet van de verplichting om de bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet beschouwd worden als vervanging
voor het onderhoud of een veiligheidssysteem. De
bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden.
Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
• Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge
afname van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en
voorkom bruuske stuurbewegingen.
Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden op te pompen. Een te lage
bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto
op veilige manier te besturen beïnvloeden.
32) EEN WIEL VERVANGEN
•Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s
en monteer ook geen noodreservewielen van andere auto’s op
uw auto. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen.
Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit
harder dan 80 km/h.
•Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht
waarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en
de betreffende beperkingen zijn vermeld.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden.
Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard
wiel. Dek deze aanwijzingen niet af.” Monteer nooit een
wieldeksel op het noodreservewiel.
•Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen in
plaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die
geschikt is voor het velgtype.
•Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto
conform de plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden
moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer
wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een
helling of een slecht wegdek stilstaat.
•De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als een
ruimtebesparend reservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten.
De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km.
Hierna moet het noodreservewiel vervangen worden door een nieuw
exemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een ruimtebesparend reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt
gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is verboden.
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat
ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.
•Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel
worden gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, moet een achterwiel aan de voorkant worden
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
198
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
gemonteerd en moet het noodreservewiel aan de achterkant
worden gemonteerd. Op die manier kunnen, met twee
normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen
gemonteerd worden om deze noodsituatie op te lossen.
•Als het wieldeksel niet goed gemonteerd is, kan het tijdens
het rijden losraken. Voer nooit werkzaamheden aan het
ventiel uit. Steek nooit gereedschap tussen de velg en de
band. Controleer regelmatig de spanning van zowel de
banden als het ruimtebesparende reservewiel, in
overeenstemming met de spanningswaarden die zijn
aangegeven in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
•De krik is een gereedschap dat ontwikkeld en ontworpen is
voor het vervangen van een wiel, als een band lek of
beschadigd raakt, op het voertuig waarbij de krik is geleverd
of bij voertuigen van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere dingen op te
krikken, is ten strengste verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig of om
winterbanden te verwisselen voor zomerbanden of
andersom. Zorg dat u zich nooit bevindt onder het
opgekrikte voertuig. Als er werk onder het voertuig verricht
moet worden, neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk. Onjuiste plaatsing van de krik kan er toe
leiden dat het voertuig eraf valt: gebruik hem alleen op de
aangegeven plaatsen.
Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven
op het plaatje op de krik. Start de motor nooit wanneer het
voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer dan noodzakelijk is
opgekrikt, kan alles onstabieler worden, met het risico dat het
voertuig met een harde klap omlaag komt.
Dus, hef het voertuig slechts zo hoog op als nodig is om de
zone van het reservewiel te kunnen bereiken.
33) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO
• De informatie die vereist is door het voorschrift dat van
toepassing is, staat vermeld op het etiket van de verpakkingvan de Fix&Go kit. Lees het etiket op het busje vóór gebruik,
vermijd oneigenlijk gebruik. De kit dient gebruikt te worden door
volwassenen en mag niet gebruikt worden door kinderen.
BELANGRIJK: Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet. Vermijd
abrupt accelereren of remmen. De Fix&Go-kit voorziet in een
tijdelijke reparatie, daarom moet de band zo snel mogelijk
onderzocht en gerepareerd worden door een specialist. Alvorens
de kit te gebruiken, controleren of de band niet buitensporig
beschadigd is en dat de velg in goede conditie is, gebruik de kit
anders niet en bel pechverhelping. Verwijder vreemde
voorwerpen niet uit de band. Laat de compressor niet langer dan
20 minuten achter elkaar aan staan - oververhittingsgevaar.
34) EEN LAMP VERVANGEN
•Wijzigingen of reparaties aan het elektrische systeem die niet
correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden
met de technische systeemgegevens, kunnen storingen
veroorzaken die tot brand kunnen leiden.
•In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken,
kunnen er glassplinters wegschieten.
•Wegens het hoge voltage mag een gasontladingslamp (Xenon)
alleen door ervaren personeel vervangen worden: levensgevaar!
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
35) ZEKERINGEN VERVANGEN
•Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
•Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden
of ander materiaal.
•Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere
stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
•Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE)
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
•Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de
contactsleutel verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan
en/of zijn ontkoppeld.
(GAAT DOOR)
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
202
1) SLEUTELS EN CODE CARD
•De elektronische onderdelen in de sleutel kunnen
beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt
blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige
elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel
nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden.
•Bij verkoop van de auto, moeten alle sleutels en de CODE-card
aan de nieuwe eigenaar overhandigd worden.
2) STOELEN
•De bekleding van uw voertuig is ontworpen om bestand te zijn
tegen slijtage bij normaal gebruik van het voertuig. Er moeten wel
enkele voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Vermijd
excessief schuren tegen kledingaccessoires zoals metalen
gespen en klittenband die, als ze veel druk uitoefenen in een klein
gebied, zouden kunnen afbreken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg.
•Verwijder voordat de rugleuning wordt ingeklapt alle
voorwerpen die op de zitting liggen.
3) KLIMAATREGELING
Gebruik nooit het koelmiddel R12, aangezien dit niet
compatibel is met de systeemcomponenten van de
klimaatregeling.
4) RUITENWISSERS EN ACHTERRUITWISSER
•Gebruik de ruitenwissers of achterruitwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.
Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers voor en achter de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele seconden worden
uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.•Schakel de ruitenwisser niet met van de ruit opgeheven
wisserblad in:
•Schakel de regensensor of de achterruitwisser nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
• Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld als er ijs op de
voorruit zit.
5) SCHUIFDAK
•Open het schuifdak alleen in “spoilerstand” als er een imperiaal
gemonteerd is.
•Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op is: risico op
beschadiging.
•Let op dat er geen voorwerpen op de hoedenplank worden
geraakt wanneer de achterklep wordt geopend.
6) CABRIODAK
•Open het vouwdak nooit als er sneeuw of ijs op ligt, om
beschadiging te voorkomen.
•Leg geen voorwerpen op de hoedenplank om beschadiging te
voorkomen als het dak gesloten wordt.
•Er mogen geen ladingen op het dak worden geplaatst.
•Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd
worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
•Gebruik nooit hogedrukreinigers.
•Bij het gebruik van stoomreinigers of hogedrukreinigers een
geschikte afstand bewaren en de maximumtemperatuur van
60°C niet overschrijden.
Schade, wijzigingen en waterinfiltraties kunnen optreden als de
afstand te klein is.
•Als een spuitlans wordt gebruikt, richt deze dan niet op de
randen van de stof en het frame van de achterruit om te
voorkomen dat water binnendringt.
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(GAAT DOOR)
205
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(GAAT DOOR) (DOORGEGAAN)
Als het lampje onmiddellijk na het tanken gaat branden, kan
het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is
gekomen: zet de motor onmiddellijk uit en neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
19) LAMPEN EN ZEKERINGEN
• Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan.
Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst
van de lamp beperken en zelfs de levensduur van de lamp in
gevaar brengen. Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem vervolgens drogen.
• Laat de lampen bij voorkeur vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
De correcte werking en regeling van de buitenverlichting is van
fundamenteel belang voor de rijveiligheid en is bovendien een
wettelijke vereiste.
• Deze ingreep moet verricht worden door alle
voorzorgsmaatregelen te treffen om beschadiging van de
carrosserie te voorkomen (gebruik een voldoende dik en stevig
plastic kaartje).
• Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom
dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast in de
motorruimte wordt gericht.
20) DE AUTO OPKRIKKEN
Bij uitvoeringen uitgerust met zijskirts, dient u met name te letten
op het positioneren van de hefarmen in de werkplaats.
21) GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
• Benzineversies: Indien het voertuig hoofdzakelijk rond de
stad wordt gebruikt of indien er minder dan 10.000 km per jaar
wordt gereden, dienen de motorolie en het motoroliefilter
iedere 12 maanden te worden vervangen. • Dieselversies: Als het voertuig overwegend in stadsverkeer
wordt gebruikt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12
maanden worden vervangen.
22) SERVICE: NIVEAUS CONTROLEREN
• Wees voorzichtig tijdens het bijvullen en meng nooit
verschillende soorten vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek en
het mengen ervan kan de auto ernstig beschadigen.
•Vul geen olie bij met andere kenmerken dan de
olie waarmee de motor al is gevuld.
•Het gebruik van producten met andere dan de hierboven
aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen aan de
motor die niet door de garantie worden gedekt.
• Vermijdt tijdens de controle elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte delen.
Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water.
23) PARAFLU
UP
Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP
antivries.
Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof
waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag
niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd.
Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en
neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
24) VERVANGING ACCU
Onjuiste installatie van elektrische en elektronische apparatuur
kan leiden tot ernstige schade aan de auto. Als u na de aankoop
van uw voertuig accessoires wilt installeren (antidiefstal, etc.), ga
naar een Fiat Dealership, dat de meest geschikte apparaten zal
aanraden en zal controleren of een accu met een grotere
capaciteit gemonteerd moet worden.