ONDERHOUD EN ZORG
154
PERIODIEKE
CONTROLES
39) 22) 4)
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒ niveau motorkoelvloeistof;
❒ niveau remvloeistof;
❒ niveau ruitensproeiervloeistof;
❒ conditie en spanning banden;
❒ werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, etc.);
❒ werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen
voor/achter;
Elke 3.000 km controleren en
eventueel bijvullen: motorolieniveau.
Het gebruik van PETRONAS
LUBRICANTS producten wordt
aanbevolen, omdat deze speciaal voor
Fiat auto’s zijn ontworpen en
geproduceerd (zie tabel “Inhouden” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”).
ZWAAR GEBRUIK
VAN DE AUTO
Wanneer het voertuig hoofdzakelijk
gebruikt wordt voor één van de
volgende bijzonder ruwe
omstandigheden:
❒ trekken van aanhanger of caravan;
❒ stoffige wegen;
❒ talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
❒ de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang
niet wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema:
❒ remblokken van schijfremmen vóór
op conditie en slijtage controleren;
❒ Sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil
controleren, schoonmaken en
mechanismen smeren;❒ Visueel de toestand controleren
van: motor, versnellingsbak,
overbrenging, leidingen en slangen
(uitlaat- brandstof - remmen),
rubber onderdelen
(hoezen, balgen, bussen enz.);
❒ laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt)
controleren;
❒ conditie van aandrijfriemen
hulporganen visueel controleren;
❒ motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
❒ pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
❒ luchtfilter controleren en eventueel
vervangen.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
187
BELANGRIJKE INFORMATIE EN
AANBEVELINGEN
3) INSTELLINGEN
Het verstellen van stoelen, hoofdsteunen, stuurwiel of
achteruitkijkspiegels mag uitsluitend plaatsvinden bij
stilstaande auto en afgezette motor.
4) STOELEN
•Als er een zijairbag is geïnstalleerd, is het gevaarlijk
stoelhoezen te gebruiken die niet geleverd zijn door Lineaccessori
MOPAR
®.
•Controleer na het loslaten van de hendel altijd of de
stoel goed geblokkeerd is door te proberen hem naar voren en
naar achteren te schuiven.
Als de stoel niet geblokkeerd is, kan hij plotseling verschuiven met
mogelijk controleverlies over de auto tot gevolg.
5) HOOFDSTEUNEN
• De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde
motor gebeuren. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld
worden dat ze de achterkant van het hoofd en niet de nek
ondersteunen. Alleen in die stand oefenen ze hun beschermende
werking uit.
• Voor een optimale bescherming van de hoofdsteun, moet de
rugleuning zo zijn ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd zich
zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
6) ACHTERUITKIJKSPIEGELS
Omdat de buitenspiegels gebogen zijn, kunnen zij uw perceptie
van de afstand enigszins wijzigen. Tijdens het rijden moeten deze
spiegels altijd in geopende stand staan.
U wordt verzocht de volgende waarschuwingen aandachtig door te lezen.
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
Ga naar de website www.fiat500.com om het dichtstbijzijnde Fiat Servicenetwerk te vinden.
(GAAT DOOR)
1) DE SLEUTELS
Druk knop B fig. 9 alleen in wanneer de sleutel ver genoeg van
het lichaam, vooral de ogen, en van voorwerpen die snel
beschadigen (bijvoorbeeld kleding) is verwijderd.
Laat de sleutel nooit onbewaakt achter om te voorkomen dat
iemand (in het bijzonder kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
2) STARTINRICHTING
• Verwijder de sleutel nooit terwijl de auto rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt.
Dit geldt ook voor auto’s die gesleept worden.
• After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de
stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn
(bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor het voertuig niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
•Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit gecontroleerd worden
bij het Fiat Servicenetwerk voordat er verder gereden wordt.
•Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt
verlaten, om te voorkomen dat iemand per ongeluk de
bedieningselementen gebruikt.
Vergeet niet de handrem aan te trekken.
Als het voertuig hellingopwaarts geparkeerd wordt, schakel dan
de eerste versnelling in, als het voertuig hellingafwaarts staat,
schakel dan de achteruitversnelling in. Laat kinderen nooit zonder
toezicht in de auto achter.
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
190(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Het HH-systeem is geen parkeerrem; verlaat daarom nooit
het voertuig zonder eerst de handrem te hebben aangetrokken,
de motor te hebben afgezet en de eerste versnelling te hebben
ingeschakeld, met het voertuig in veilige omstandigheden
geparkeerd.
•Er kunnen situaties op kleine hellingen minder dan 8%)
voorkomen waarin, bij beladen auto of een aangekoppelde
aanhanger (indien aanwezig), het Hill Holder-systeem niet in
werking treedt en de auto zich iets naar achteren verplaatst,
waardoor het risico op een botsing met een ander voertuig of
voorwerp toeneemt. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
•The HBA system cannot increase tyre grip on the road over
the limits imposeHet HBA-systeem kan de grip van de banden
op het wegdek niet boven de limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen; rijd altijd voorzichtig, overeenkomstig
de toestand van het wegdek.
•Het HBA-systeem is een ondersteuning voor de bestuurder
die altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder.
16) MOTORKAP
•Controleer, voordat de motorkap wordt opgetild, of de
armen van de ruitenwissers tegen de ruit liggen.
•De motorkap kan plotseling omlaag vallen als de steunstang
niet correct geplaatst is. Verricht deze handelingen uitsluitend
bij stilstaande auto.
•Wees voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte wanneer de motor heet is om brandwonden te
voorkomen. Plaats de handen niet in de buurt van de ventilator,
omdat deze ook ingeschakeld kan worden als de sleutel niet in
het contactslot zit. Wacht tot de motor is afgekoeld. •Pas op dat er geen sjaals, stropdassen of andere losse delen van
kledingstukken - ook per ongeluk - in aanraking komen met
bewegende delen. Dit kan tot gevolg hebben dat het kledingstuk
het onderdeel in wordt getrokken, met ernstig letsel voor de drager
als resultaat.
•Om veiligheidsredenen moet de achterklep tijdens het rijden altijd
goed gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed
gesloten en vergrendeld is. Mocht u tijdens het rijden merken dat
de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en
sluit de motorkap op de correcte manier.
•Gebruik beide handen om de motorkap op te tillen.
Controleer voordat de motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers tegen de ruit liggen, het voertuig stilstaat en de
handrem is aangetrokken.
17) BEDIENINGSELEMENTEN
•After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de
stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke
werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor het voertuig
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
•Stop, voordat er onderhoudswerkzaamheden verricht worden, altijd
de motor en verwijder de contactsleutel uit het slot om de stuurkolom
te vergrendelen (in het bijzonder wanneer de wielen van de auto los
van de grond staan). Als dit niet mogelijk is (bijv. als de contactsleutel
in de stand MAR moet staan of als de motor moet draaien), de
hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging verwijderen.
18) PARKEERSENSOREN
De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres ligt echter
altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of
er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in het betreffende
gebied aanwezig zijn.
197(GAAT DOOR)
het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
• Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde
band aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren. Het iTPMS ontslaat de bestuurder
niet van de verplichting om de bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet beschouwd worden als vervanging
voor het onderhoud of een veiligheidssysteem. De
bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden.
Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme
banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
• Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge
afname van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en
voorkom bruuske stuurbewegingen.
Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden op te pompen. Een te lage
bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto
op veilige manier te besturen beïnvloeden.
32) EEN WIEL VERVANGEN
•Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s
en monteer ook geen noodreservewielen van andere auto’s op
uw auto. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen.
Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit
harder dan 80 km/h.
•Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht
waarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en
de betreffende beperkingen zijn vermeld.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden.
Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard
wiel. Dek deze aanwijzingen niet af.” Monteer nooit een
wieldeksel op het noodreservewiel.
•Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen in
plaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die
geschikt is voor het velgtype.
•Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto
conform de plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden
moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer
wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een
helling of een slecht wegdek stilstaat.
•De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als een
ruimtebesparend reservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten.
De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km.
Hierna moet het noodreservewiel vervangen worden door een nieuw
exemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een ruimtebesparend reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt
gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is verboden.
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat
ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.
•Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel
worden gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, moet een achterwiel aan de voorkant worden
INHOUD
216
– Regensensor ...............................................................38
– Automatisch wissen ....................................................39
Dak .................................................................................39
– Dak met vast glaspaneel...............................................39
– Schuifdak.....................................................................40
Vouwdak.........................................................................41
Portieren ........................................................................44
Elektrische ruitbediening .................................................45
Bagageruimte............................................................... 45
– Soft-touch handgreep..................................................45
Imperiaal/skidrager .........................................................46
Motorkap .......................................................................47
Bedieningselementen .....................................................47
– Elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive ......................47
– ECO-functie ................................................................48
– SPORTfunctie ............................................................48
– Alarmknipperlichten .....................................................48
– Mistlampen/mistachterlicht ....................................48-49
ABS-systeem .................................................................49
ESC-systeem..................................................................49
iTPMS-systeem...............................................................50
Brandstofafsluitsysteem..................................................51
Parkeersensoren ............................................................52
Start&Stop systeem........................................................53
– Werkingsmodus...........................................................54
– Handmatig in en uitschakelen.......................................54
Tanken ..........................................................................54
– Diesel- en benzineversies..............................................54
– LPG-versies.................................................................55 Versie met LPG-systeem.................................................56
– Inleiding .......................................................................56
– Passieve veiligheid / actieve veiligheid...........................56
– LPG-tank.....................................................................57
– Keuze van brandstoftoevoer/ benzine of LPG ...............57
Multimedia.................................................................... 58
– Tips, bedieningen en algemene informatie ....................58
– USB-bron.....................................................................60
– Uconnect™ 3” Radio ................................................. 61
– Uconnect™ 5” Radio / Radionav ............................... 68
– Uconnect™ 7” HD LIVE - HD NAV LIVE...................... 83
Officiële typegoedkeuringen........................................... 98
Mopar® Connect.......................................................... 99
VEILIGHEID
Beschermingssystemen inzittenden...............................101
Veiligheidsgordels en gordelspanners............................101
– Veiligheidsgordels ......................................................101
– SBR systeem..............................................................102
– Gordelspanners .........................................................102
– Krachtbegrenzers ......................................................103
– Algemene waarschuwingen voor het gebruik van de
veiligheidsgordels..................................................... 103
– Onderhoud van de veiligheidsgordels..........................104
Kinderzitjes ...................................................................104
– Veilig kinderen vervoeren ...........................................104
– Een kinderzitje met veiligheidsgordels plaatsen.......... 105