
222
Als het automatische noodremsysteem niet is 
ingeschakeld, wordt u hiervoor gewaarschuwd 
door het permanent branden van dit lampje in 
combinatie met een melding.
Intelligente noodremassistentie 
(AFUi)
Wanneer de bestuurder onvoldoende afremt 
om de aanrijding te voorkomen, zorgt het 
systeem voor voldoende remkracht.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het 
rempedaal intrapt.
Uitschakelen / inschakelen van 
de waarschuwing en het remmen
Standaard wordt de functie automatisch 
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De functie kan worden uit- of ingeschakeld via 
het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het 
menu "Persoonlijke instelling – 
configuratie " de functie "Autom. 
noodremfunctie ".
Met touchscreen
Activeer of deactiveer in het 
menu "Rijden/Auto " de functie 
" Waarschuwing kans op aanrijding 
en automatisch remmen ".
Storing
In het geval van een storing in het 
systeem wordt u gewaarschuwd 
door het branden van dit lampje, in 
combinatie met de weergave van 
een melding en een geluidssignaal.
Als de storing aanhoudt, neem dan contact 
op met het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te 
laten controleren. Als een van de twee sensoren (camera of 
radar) is afgedekt of een beperkt bereik 
heeft ter wijl de andere normaal werkt, 
blijft het systeem werken maar minder 
nauwkeurig dan normaal. Dit wordt niet 
aangegeven door een melding of een 
lampje.
Om storingen in de werking van de radar 
te voorkomen, mag de bumper niet 
worden gespoten.
Slechte weersomstandigheden (zware 
regenval, opeenhoping van sneeuw 
rond de radar en de camera) kan 
de werking van het systeem nadelig 
beïnvloeden. In dat geval verschijnt er 
een storingsmelding. De functie is niet 
beschikbaar zolang deze melding wordt 
weergegeven. 
Rijden  

230
Achteruitrijcamera 
met weergave op het 
binnenspiegelglas
De achteruitrijcamera wordt automatisch 
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling 
wordt ingeschakeld.
De functie kan zijn gecombineerd met het 
parkeerhulpsysteem.Ze worden weergegeven als strepen "op de 
weg" en geven geen indicatie van de positie 
van de auto ten opzichte van hoge obstakels 
(bijvoorbeeld andere auto's enz.).
Een zekere ver vorming van het beeld is 
normaal.
Het is normaal dat onder aan het scherm 
een deel van de kentekenplaat zichtbaar is.
Als de achterklep of de achterdeur (afhankelijk 
van de uitvoering) wordt geopend, kan de 
weergave worden verstoord.
Als een schuifdeur is geopend, houd dan 
rekening met de ingenomen ruimte.
Controleer regelmatig of de lens van de 
camera nog goed schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig 
schoon met een zachte, droge doek.
De beelden worden weergegeven op het 
binnenspiegelglas. De blauwe breedtelijnen geven de breedte van 
uw auto, inclusief buitenspiegels, weer.
De rode lijn geeft een afstand van 30
 
cm achter 
de achterbumper weer, de dunne blauwe lijnen 
respectievelijk een afstand van 1
 
m ( A) en 2
 
m ( B). 
Rijden  

239
Compatibiliteit van 
brandstoffen
Brandstof voor 
dieselmotoren
Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde 
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) 
is nadrukkelijk verboden (kans op schade 
aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven 
die voldoen aan de norm B715000
  is 
toegestaan.
Diesel bij lage 
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan 
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en 
storingen in het brandstofsysteem van uw 
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het 
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank 
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur 
lager dan -15
  °C moeilijk aanslaat, laat dan 
de auto even in een garage of ver warmde 
werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de 
motor van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig 
zijn een specifieke brandstofsoor t 
te gebruiken (specifiek octaangetal, 
specifieke commerciële benaming 
enz.) om de goede werking van de 
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op 
met uw dealer.
De dieselmotoren zijn geschikt voor 
biobrandstoffen die aan de huidige en 
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en 
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn 
EN590
 
gemengd met biobrandstof die 
voldoet aan de richtlijn EN14214
 
(met 
een gehalte aan methyl-ester vetzuren 
van 0
 
tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn 
EN16734
 
gemengd met biobrandstof 
die voldoet aan de richtlijn 
EN14214
 
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
 
tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet 
aan de richtlijn EN15940
 
gemengd met 
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn 
EN14214
 
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
 
tot 7%). De brandstof B20
 
of B30
 
die voldoet 
aan de richtlijn EN16709
 
is ook geschikt 
voor de dieselmotor van uw auto. Maar 
als deze brandstof, ook al is het slechts 
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de 
bijzondere onderhoudsvoorschriften 
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt 
worden nageleefd.
7 
Praktische informatie  

240
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren 
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag 
van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van 
sneeuwkettingen worden voorzien.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende 
regelgeving over het gebruik van 
sneeuwkettingen en de maximaal 
toegestane snelheid. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn 
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens 
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Montagetips
F Rijd voorzichtig weg en rij even met een 
snelheid van maximaal 50   km/h.
F
 
Z
 et de auto stil en controleer of de kettingen 
correct gespannen zijn.
Maat van de af 
fabriek gemonteerde  banden Type ketting
215/65
 
R16 schakel 12
 
mm
215/60
 
R17 KONIG K-SUMMIT 
VA N K8 4
2 2 5 / 5 5
 
R17
F
 
A
ls u onder weg sneeuwkettingen moet 
monteren, zet de auto dan langs de kant 
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
 
A
ctiveer de parkeerrem en plaats indien 
nodig wielblokken tegen de wielen om te 
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
 
M
onteer de sneeuwkettingen volgens de 
aanwijzingen van de fabrikant. Rijd niet met sneeuwkettingen op een 
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan 
de banden en het wegdek te voorkomen. 
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen 
velgen, controleer dan of de ketting en de 
bevestigingen de velg niet raken.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek 
het monteren van de sneeuwkettingen te 
oefenen; doe dit op een vlakke en droge 
ondergrond. 
Praktische informatie  

241
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van 
een geteste en goedgekeurde CITROËN 
trekhaak en bedrading en deze door een 
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door 
een bedrijf dat niet tot het CITROËN-
netwerk behoort, moet de montage altijd 
volgens de voorschriften van de fabrikant 
worden uitgevoerd.Het rijden met een aanhanger heeft veel 
invloed op het rijgedrag van de auto en 
vergt daarom extra aandacht van de 
bestuurder.
Neem de maximaal toegestane 
trekgewichten in acht die staan vermeld 
op het kentekenbewijs of in de technische 
gegevens van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer rijadviezen
 voor het trekken van 
een aanhanger.
Eco-mode
De eco-modus bepaalt de maximale 
gebruiksduur van een aantal functies om te 
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een 
aantal elektrische functies zoals het audio- 
en telematicasysteem, de ruitenwissers, 
dimlichten, interieurverlichting, enz. 
gecombineerd maximaal veertig minuten 
gebruiken.
Inschakelen van de modus
Een melding op het display van het 
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode 
is ingeschakeld en de actieve functies worden 
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt 
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het 
gesprek nog gedurende ongeveer 10
  minuten 
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem 
van het audiosysteem in uw auto.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het 
ver voer van personen en bagage, maar is 
tevens geschikt voor het trekken van een 
aanhanger.
7 
Praktische informatie  

246
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en 
respecteer de voor waarden zoals vermeld in 
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul 
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau 
het desbetreffende circuit controleren door het 
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.Gebruik de door de fabrikant aanbevolen 
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
Let bij werkzaamheden onder de 
motorkap goed op, want bepaalde delen 
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans 
op brandwonden) en de koelventilator kan 
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet 
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met 
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn 
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere 
vloeistoffen niet in het riool, in het water of 
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor 
bestemde containers bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet 
contact worden gecontroleerd via 
de motorolieniveaumeter op het 
instrumentenpaneel (bij auto's met 
een motorolieniveaumeter) of met de 
oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is 
alleen betrouwbaar als de auto op een 
horizontale ondergrond staat en de motor 
ten minste 30
  minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee 
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. 
CITROËN adviseert u om elke 5.000
  km het 
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie 
bij te vullen.
Controle met de peilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven 
op de desbetreffende afbeelding van de 
motorruimte.
F
 
T
 rek de oliepeilstok aan het gekleurde 
uiteinde helemaal naar buiten.
F
 
V
 eeg de peilstok af met een schone, niet 
pluizende doek.
F
 
S
 teek de oliepeilstok weer volledig in de 
schacht en trek deze er weer uit om het 
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct 
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MA X
B = MIN
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A 
of onder het merkteken B ligt, star t dan de 
motor niet .
-
 
A
 ls het oliepeil boven het merkteken MAX  
ligt (kans op motorschade), neem dan 
contact op met het CITROËN-netwerk of 
met een gekwalificeerde werkplaats.
-
 
A
 ls het oliepeil lager is dan het merkteken 
MIN , vul dan altijd motorolie bij. 
Praktische informatie  

248
Wanneer u in een noodgeval koelvloeistof 
moet bijvullen omwikkel dan de vuldop met een 
doek om brandwonden te voorkomen en draai 
de dop twee omwentelingen los om de druk te 
laten dalen.
Ver wijder de dop als de druk eenmaal gedaald 
is en vul koelvloeistof bij.De koelventilator kan ook nog gaan 
draaien nadat de motor is afgezet: 
houd daarom voor werpen en kleding 
uit de buur t van de ventilator.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven 
remvloeistof.
Niveau ruiten- en 
koplampsproeiervloeistof
Vul bij de eerstvolgende 
gelegenheid het reservoir bij.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers 
uitsluitend gebruik van kant-en-klare 
ruitensproeiervloeistof.
's Winters (bij temperaturen beneden het 
vriespunt) moet voor de omstandigheden 
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries 
worden gebruikt om de onderdelen van het 
systeem (pomp, reser voir, leidingen enz.) te 
beschermen.
Vul het reser voir nooit bij met kraanwater (kans 
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditiefniveau 
(dieseluitvoering met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt 
aangegeven door dit lampje in 
combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display van 
het instrumentenpaneel.
Bijvullen
Het reser voir moet snel worden bijgevuld 
door het CITROËN-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het 
onderhoudsschema van de fabrikant dat 
betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto 
voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door 
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig te 
controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten 
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de 
accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden 
uitvoert aan de 12V-accu  de desbetreffende 
rubriek voor meer informatie en de te nemen 
voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter
Raadpleeg het onderhoudsschema 
van de fabrikant voor het 
vervangingsinterval van dit 
onderdeel.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik 
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding 
geven, moeten het twee keer zo vaak 
worden ver vangen . 
Praktische informatie  

260
Let op: dit product is schadelijk bij inname 
en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van 
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel 
is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar 
lever deze in bij het CITROËN-netwerk of 
een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats een 
nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.Schakel de compressor niet in voordat de 
witte slang is aangesloten op het ventiel 
van de band: het afdichtmiddel wordt 
anders buiten de band gespoten.
Als na 5
  tot 7   minuten de gewenste 
bandenspanning niet is bereikt, is de band 
niet te repareren met de bandenreparatieset; 
neem contact op met het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats om u 
verder te helpen.
F
 
V
 er wijder de set en draai de dop van de 
witte slang vast. Zorg er voor dat restanten 
van de vloeistof niet op of in de auto 
terecht kunnen komen. Houd de set binnen 
handbereik.
F
 
R
 ol de witte slang G volledig uit.
F
 
D
 raai de dop van de witte slang los.
F
 
S
 luit de witte slang aan op het ventiel van 
de lekke band. F  
S
 luit de stekker van de compressor aan op 
de 12V-aansluiting van de auto.
F  
S
 tart de motor en laat de motor draaien.
F  
S
 chakel de compressor in door de 
schakelaar B in de stand I te zetten tot de 
bandenspanning is opgelopen tot 2,0   bar. 
Het afdichtmiddel wordt onder druk in de 
band gespoten; maak de slang niet los van 
het ventiel tijdens deze handeling (kans op 
wegspuiten van het middel). 
Storingen verhelpen