120
Parkeerrem
Aantrekken
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het
lampje STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer
het contact is aangezet: ze zouden de
parkeerrem kunnen vrijzetten. Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Doet u
dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de
motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
F
T
rek de parkeerremhendel volledig aan om uw
auto tegen wegrollen te beschermen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG)
Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak
met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig schakelen.
De versnellingsbak heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
-
een handmatige stand om zelf te schakelen,
met behulp van de selectiehendel of de flippers
achter het stuurwiel.
In de automatische stand kunt u
op ieder moment
zelf schakelen met de flippers achter het stuur wiel,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.
06
Rijden
131
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
Bij de BlueHDi-dieseluitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem
u
onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om
de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten,
om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te
maken (STOP-stand van het Stop & Start-systeem).
In dat geval wordt de letter N weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Voorbeeld:
-
U r
ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem adviseert u een hogere versnelling
in te schakelen. Het systeem past het schakeladvies aan de
rijomstandigheden (helling, belading van de
auto,…) en de rijstijl van de bestuurder (veel
vermogen nodig, accelereren, remmen,…)
aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
-
t
erug te schakelen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In
die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u
de Hill Start Assist gebruikt.
Als u
de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem met
de hand aan. Controleer of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
06
Rijden
132
Storing
Bij een storing in het systeem gaan
deze lampjes branden. Neem contact
op met het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Het lampje ECO op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
of 6
versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering uitvoering) bij een
snelheid lager dan 8
km/h het rempedaal intrapt
of de stand N selecteert.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie , bij
stilstaande auto het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd. De teller wordt iedere
keer gereset als het contact wordt
aangezet met de sleutel.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie: als
de stand D of M is geselecteerd.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als de automatische stand (stand A )
of de handbediende stand (stand M ) is ingeschakeld.Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
06
Rijden
133
Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed
op andere componenten, zoals de remmen en
de stuurbekrachtiging; deze blijven normaal
functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel niet
sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dit niet toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) zijn
die dat niet toelaten. Het lampje ECO knippert een paar
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-
stand
Het lampje ECO gaat uit en de motor
wordt automatisch gestart:
-
b
ij een handgeschakelde versnellingsbak ,
als u
het koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak/automatische transmissie :
•
m
et de stand A/D of M geselecteerd,
wanneer u
het rempedaal loslaat,
•
m
et de selectiehendel in de stand N en het
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u
de
selectiehendel in de stand A/D of M zet,
•
o
f als u
de achteruitversnelling inschakelt.
Als u bij een auto met een handgeschakelde
v ersnellingsbak in de STOP-stand een versnelling
inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal
niet helemaal intrapt, gaat er een lampje branden
of verschijnt er een melding met het verzoek het
koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat
anders de motor niet gestart kan worden.
Bijzonderheden: De START-stand
wordt automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt de
START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt
gemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto hoger is dan 11 km/h
bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning…)
waarbij de motor nodig is voor de regeling van
een systeem of van de auto.
Het lampje ECO knippert een paar
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Handmatig uit-/inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-systeem
uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
06
Rijden
134
Als de motor in de STOP-stand staat, wordt hij
onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u
het contact opnieuw aanzet.
Druk op deze toets om het systeem uit te schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden
van het lampje van de toets en de weergave van
een melding.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer in
te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit en er wordt een
melding weergegeven. Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u
over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert het lampje
van de toets ECO OFF enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden.
Laat uw auto controleren door het dealernetwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval
het contact af en start de motor met behulp van de
sleutel. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12
V-accu
.Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gedetecteerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
06
Rijden
148
Brandstoftank
Inhoud van de tank:
- B enzine: ongeveer 30 of 50 liter (afhankelijk van
de uitvoering).
-
D
iesel: ongeveer 30 of 46 liter (afhankelijk van
de uitvoering).
Te laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau in de
brandstoftank is bereikt, gaat dit lampje
op het instrumentenpaneel branden.
Wanneer dit lampje gaat branden, zit
er nog ongeveer 5
liter brandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u
zonder brandstof komt
te staan.
Indien u
per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de tank
beslist worden afgetapt voordat de motor
kan worden gestar t.
Vullen
Een sticker aan de binnenzijde van de vulklep geeft
aan welke brandstof u moet tanken voor het type
motor in uw auto.
Als er minder dan 7
liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-
systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel.
Om veilig te tanken:
F
Z
et de motor af.
F
O
pen de brandstofvulklep.
F
S
teek de sleutel in de dop en draai de sleutel
linksom. Bij het openen van de brandstofvuldop kan
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit
is volkomen normaal en wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door de
afdichting van het brandstofcircuit.
Als u klaar bent met tanken:
F
P
laats de vuldop.
F
D
raai de sleutel naar rechts en ver wijder hem uit
de vuldop.
F
S
luit de brandstofvulklep.
Zolang de brandstofvuldop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop
worden verwijderd.
F
V
er wijder de vuldop en bevestig deze aan de pal
aan de binnenzijde van de brandstofvulklep. F
V
ul de tank maar laat het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan ; doet u dit wel, dan kan
dit leiden tot storingen.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht bij auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de
motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde
brandstof, voorkomen.
07
Praktische informatie
153
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur
van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals radio, ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal
30
minuten gebruiken.
Deze tijdsduur kan sterk worden beperkt als de
accuspanning laag is.
Activeren van deze modus
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding op
het display aan dat de eco-mode is geactiveerd en
worden de actieve functies in de ruststand gezet.
Deactiveren van deze modus
De functies worden automatisch weer ingeschakeld
als de motor gestart wordt.
F
S
tart om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze enige tijd
draaien. Als u
op het moment dat de eco-mode wordt
geactiveerd aan het telefoneren bent, wordt de
verbinding na 10
minuten verbroken. Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de
tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter
altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Wisserblad voor of achter
vervangen
De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap
worden vervangen.
Voordat u een
r uitenwisserblad demonteert
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact om de
ruitenwissers naar het midden van de voorruit te
verplaatsen.
Dit is de aanbevolen stand om beschadiging van de
ruitenwissers en de motorkap te voorkomen
Demonteren
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F M aak het ruitenwisserblad los en verwijder het.
Monteren
F Controleer bij de ruitenwissers vóór de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan
de passagierszijde van de auto gemonteerd
moet worden.
F
B
reng het nieuwe ruitenwisserblad aan en klik
het vast.
F
L
eg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F B edien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om
de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voor werpen en kleding uit de buur t van de
ventilator.
07
Praktische informatie
157
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voor werpen en kleding uit de buur t van de
ventilator.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
vloeistof.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Vul het reser voir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik van
kant-en-klare ruitensproeiervloeistof.
's Winters (bij temperaturen beneden het vriespunt)
moet voor de omstandigheden geschikte
ruitensproeiervloeistof met antivries worden
gebruikt om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen. Wanneer u in een noodgeval koelvloeistof moet
bijvullen, omwikkel dan de vuldop met een doek om
brandwonden te voorkomen en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Ver wijder de dop als de druk eenmaal gedaald is en
vul koelvloeistof bij.
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met roetfilter)
Het minimumniveau van het reservoir
van het additief wordt aangegeven door
het permanent branden van dit lampje
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding met betrekking tot een te
laag additiefniveau van het roetfilter.
Bijvullen
Het reser voir moet snel worden bijgevuld door het
netwerk van het merk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Niveau AdBlue
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Om te voorkomen dat de auto niet meer kan starten
– conform de voorschriften – dient u
het reser voir bij
te vullen met AdBlue.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over AdBlue
®, het SCR-systeem en in
het bijzonder het bijvullen van AdBlue®
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12 V- ac c u
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten en of
de aansluitingen schoon zijn.
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale 12 V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voordat u
werkzaamheden uitvoert aan
de 12
V-accu de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Vul het reser voir nooit bij met kraanwater (kans op
bevriezing, kalkafzetting enz.).
07
Praktische informatie