11 4
Instructies
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt
de veiligheid van het kind in gevaar in geval van
een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit;
dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen
brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met
de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel
correct tegen het kinderzitje is gespannen en
dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats
houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
h
et kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het
noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning
van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel
van de auto zo klein mogelijk is. Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd.
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het ver voer van
kinderen op de passagiersstoel vóór is per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende
regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit
zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op
de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel
moet over de schouder van het kind liggen zonder
de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Er wordt aanbevolen een stoelverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- g
een kinderen zonder toezicht achter in een
auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in
de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de
portieren en de portierruiten achter per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder
dan voor 1/3
deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
05
Veiligheid
11 7
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en vergt
daarom extra aandacht van de bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voor werpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij
voor elke 1000
m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Houd u
aan de maximale
aanhangergewichten.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet
afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in de
gaten.
F
A
ls dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Nieuwe auto
Gebruik de auto gedurende de eerste 1000 km
niet om een aanhanger of caravan te trekken.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In
dat geval is het raadzaam om op de motor af te
remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw
auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Om bij het gebruik van een originele
DS
AUTOMOBILES-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal van de parkeerhulp achter
voorkomen, wordt de parkeerhulp achter hierbij
automatisch uitgeschakeld.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1
tot 2 minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
06
Rijden
127
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de snelheid van de auto en het toerental
van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich tussen
twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel
i n de stand P of N zetten om de neutraalstand te
selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto tegen wegrollen te beschermen.
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, verschijnt bij het openen van het
bestuurdersportier of ongeveer 45
seconden
na het afzetten van het contact een
waarschuwingsmelding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u
op een
ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.
Storing
D verdwijnt en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert
de geselecteerde versnelling enkele seconden
en ver volgens wordt de werkelijk ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in de
handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw werken niet in de
handbediende stand. Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
transmissie.
De transmissie werkt dan met een noodprogramma
en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. U kunt dan
een hevige schok voelen bij het selecteren van de
stand R vanuit de stand P of N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
DS AUTOMOBILES-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, indien de accu geen stroom levert,
de selectiehendel vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand
schakelt.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand N
zetten en de parkeerrem aantrekken.
Automatische transmissie
( E AT 6)
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor volledig
automatisch of handmatig schakelen.
De transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen : het schakelen wordt
elektronisch aangestuurd,
-
h
andmatig schakelen : in deze stand kan de
bestuurder zelf schakelen.
06
Rijden
130
D verdwijnt en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert
de geselecteerde versnelling enkele seconden
en ver volgens wordt de werkelijk ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in de
handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, wordt
automatisch de eerste versnelling ingeschakeld.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich tussen
twee standen in).
Stilzetten van de auto Storing
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
transmissie. De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, indien de accu geen stroom levert,
de selectiehendel vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand
schakelt.
Voordat u
de motor afzet, kunt u
de selectiehendel
in de stand P of N zetten om de neutraalstand te
selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om te
voorkomen dat de auto kan wegrollen. Als de selectiehendel niet in de stand
P
staat, wordt bij het openen van het
bestuurdersportier of ongeveer 45
seconden
na het afzetten van het contact een
waarschuwingsmelding weergegeven op het
display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P
; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand N
zetten en de parkeerrem aantrekken.
Schakelindicator
Dit systeem adviseert de bestuurder op te
schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de snelheid van de auto en het toerental
van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
De transmissie werkt dan met een noodprogramma
en de 3
e versnelling blijft ingeschakeld. U kunt dan
een hevige schok voelen bij het selecteren van de
stand R vanuit de stand P of N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
netwerk van het merk of met een gekwalificeerde
werkplaats.
06
Rijden
140
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar
wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display. Laat uw auto controleren
door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u
de snelheid
met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto
de ingestelde snelheid overschrijdt.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
C
ontroleer of de mat goed bevestigd is.
-
L
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Active City Brake
Het systeem Active City Brake is een rijhulpfunctie
die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding te
verminderen wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van
het rempedaal).Dit systeem is ontworpen om de veiligheid
tijdens het rijden te vergroten.
Het is de taak van de bestuurder constant alert
te zijn op de verkeerssituatie en de afstand en
snelheid ten opzichte van andere voertuigen
in te schatten.
Het systeem Active City Brake is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een optisch
instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op
een afstand van minder dan 10
cm: kans op
oogletsel!
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor boven
aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting
rijden of die vóór de auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om
een aanrijding met de voorligger te voorkomen.
Dit automatische noodremsysteem remt later
af dan de bestuurder normaal gesproken zou
doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de
kans op een aanrijding groot is.
Activeringsvoorwaarden
Het systeem Active City Brake werkt als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
h
et contact is aangezet,
-
d
e auto rijdt vooruit,
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer 5
en
30
km/h,
06
Rijden
144
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
Via het configuratie- of instellingenmenu van
de auto kan de functie worden geactiveerd en
gedeactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of
een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een trekhaak of een aanbevolen
fietsendrager).
Storing
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
dit lampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een melding op
het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de
systemen te laten controleren.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven
als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden
(motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de
wagensnelheid hoger wordt dan 10
km/h.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het obstakel
zich voor of achter de auto bevindt.
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
De afstand tussen de blauwe strepen
correspondeert met de breedte van uw auto zonder
de buitenspiegels. De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De beelden van de camera worden in kleur
weergegeven op het touchscreen.
06
Rijden
150
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen en die bij tankstations
getankt kunnen worden:Benzine die voldoet aan de norm EN228
en
is gemengd met een biobrandstof die
voldoet aan de norm EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de
norm B715001
mogen worden gebruikt.
Brandstof voor dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige Europese
richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt
kunnen worden: Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een
gehalte aan methyl-ester vetzuren van 0 tot
10 %) ,
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt worden
nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie…) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000
is toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen
in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken.
Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel
te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur lager
dan -15
°C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even
in een garage of ver warmde werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke
brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal,
specifieke commerciële benaming enz.) om de
goede werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een
gehalte aan methyl-ester vetzuren van 0
tot
7 %) ,
07
Praktische informatie
151
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van
de auto.Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien
van een sneeuwketting.
Houd u
altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de
weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de parkeerrem aan en plaats indien nodig
wielblokken tegen de wielen om te voorkomen
dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen volgens de
aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn. Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor
het type velg van uw auto:
Banden PERFORMANCE-
uitvoeringen
Gebruik onder winterse
omstandigheden
De af fabriek geleverde banden in de maat
205/40 R18 zijn niet geschikt voor gebruik bij streng
winter weer. We raden u
aan om bij zeer koud weer
de juiste winterbanden te gebruiken.
Als u
de wielen van uw auto wilt voorzien van
sneeuwkettingen of sneeuwsokken, neem
dan contact op met het dealernetwerk voor
informatie over de typen die voor uw auto
worden aanbevolen.
Auto Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Type ketting
DS 3 185/65
R15 schakel 9
mm
195/55
R16
2 0 5 /4 5
R17 gebruik van sneeuwkettingen
niet mogelijk
DS 3 PERFORMANCE 205/40
R18 THULE K-SUMMIT K22
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
07
Praktische informatie