Kort en bondig13Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 114.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen
ofAUTO:automatische wisfunctie met regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
de ruitenwissers één slag te laten
maken wanneer de wisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwissers 3 74.
Sleutels, portieren en ruiten35Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐
gelbehuizing verstellen.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Voorruitstickers Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld
tolvignetten, rond de binnenspiegel
op de voorruit. Anders kunnen de
detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐ gelbehuizing kleiner worden.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en / of berich‐
ten van deze systemen.
50Stoelen, veiligheidssystemen9Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag
mogelijk over het bekken lopen
om druk op de buik te voorkomen.
Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het activeren worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐ merkt.9 Waarschuwing
Het airbagsysteem ontplooit
explosief, laat reparaties alleen
door deskundig personeel verrich‐ ten.
9 Waarschuwing
Bij het aanbouwen van accessoi‐
res die het frame van de auto, het
bumpersysteem, de hoogte, de
voorkant of de zijbeplating veran‐ deren werkt het airbagsysteem
mogelijk niet goed. De werking
van het airbagsysteem kan ook
nadelig worden beïnvloed door het wijzigen van onderdelen van de
voorstoelen, de veiligheidsgor‐
dels, de airbagsensor- en diagno‐
semodule, het stuurwiel, het
instrumentenpaneel, de portier‐
rubbers aan de binnenkant, waar‐
onder de luidsprekers, een van de
airbagmodules, de hemel- of stijl‐
bekleding, de frontsensoren, de
zij-impactsensoren of de airbag‐
bedrading.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de
afdekkingen van de airbags en
bedek ze niet met andere materia‐
len. Laat beschadigde afdekkingen
vervangen door een werkplaats.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐
tueel het stuurwiel, het
70OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken.
Dat wil zeggen: de rode merkte‐
kens dicht bij de ontgrendelings‐
handgreep of op de lus aan de
zijkant mogen niet meer zicht‐
baar zijn. Leg bij stapelbare
bagage de zwaarste voorwerpen
onderaan.
● Zet spullen met spanbanden vast
aan de sjorogen 3 68.
● Zet losse voorwerpen in de baga‐
geruimte vast om glijden tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Laag de bagage niet boven de rugleuningen uitsteken.
● Leg niets op de hoedenplank of op het instrumentenpaneel en
dek de sensor boven op het
instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemme‐
ren. Leg geen losse voorwerpen
in het interieur.
● Rijd niet met een geopende achterklep.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 237) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden
72Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................73
Stuurwielverstelling ...................73
Stuurbedieningsknoppen ...........73
Stuurwielverwarming .................73
Claxon ....................................... 74
Wis- en wasinstallatie voorruit ...74
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 76
Buitentemperatuur .....................77
Klok ........................................... 77
Elektrische aansluitingen ...........77
Inductief opladen .......................78
Aansteker .................................. 79
Asbakken ................................... 79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................81
Instrumentengroep ....................81
Snelheidsmeter ......................... 85
Kilometerteller ........................... 85
Dagteller .................................... 85
Toerenteller ............................... 85
Brandstofmeter .......................... 86
Brandstofkeuzeschakelaar ........86Koelvloeistoftemperatuurme‐
ter ............................................. 87
Peilsensor motorolie ..................88
Service-display .......................... 88
Controlelampjes ........................89
Richtingaanwijzers ....................89
Gordelverklikker ........................89
Airbag en gordelspanners .........90
Airbag-deactivering ...................90
Laadsysteem ............................. 90
Storingsindicatielamp ................91
Service-indicatie ........................91
Schakel motor uit .......................91
Systeemcontrole ........................91
Rem- en koppelingssysteem .....91
Antiblokkeersysteem (ABS) .......92
Schakelen .................................. 92
Lane Departure Warning ...........92
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....92
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
uit .............................................. 92
Koelvloeistoftemperatuur ...........92
Voorverwarming ........................93
Roetfilter .................................... 93
AdBlue ....................................... 93
Spanningsverliesdetectie ..........93
Motoroliedruk ............................. 93
Te laag brandstofpeil .................94Autostop.................................... 94
Rijverlichting .............................. 94
Groot licht .................................. 94
Grootlichtassistent .....................94
Dimlicht ...................................... 94
Mistlamp .................................... 94
Mistachterlicht ........................... 94
Regensensor ............................. 94
Cruisecontrol ............................. 95
Dodehoeksysteem .....................95
Actief noodstopsysteem ............95
Snelheidsbegrenzer ..................95
Portier open ............................... 95
Displays ....................................... 95
Driver Information Center ..........95
Info-Display ............................... 98
Head-updisplay .......................100
Boordinformatie ......................... 101
Geluidssignalen .......................102
Accuspanning .......................... 102
Persoonlijke instellingen ............103
Telematicaservice ......................106
OnStar ..................................... 106
Instrumenten en bedieningsorganen75Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Controlelampje < 3 74.
84Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers
3 89XGordelverklikker 3 89vAirbags en gordelspan‐
ners 3 90VAirbag deactiveren
3 90pLaadsysteem 3 90ZStoringsindicatielamp
3 91HLaat auto spoedig
nakijken 3 91STOPPENSchakel motor uit
3 91JSysteemcontrole 3 91RRem- en koppelingssys‐
teem 3 91uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 92RSchakelen 3 92)Lane Departure
Warning 3 92bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 92aElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem uit
3 92!Voorverwarmen 3 93%Roetfilter 3 93YAdBlue 3 93wSpanningsverliesde‐
tectie 3 93IMotoroliedruk 3 93
Peilsensor motorolie
3 88Y oTe laag brandstofpeil
3 94W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 92DAutostop 3 948Buitenverlichting 3 949Dimlicht 3 94CGroot licht 3 94fGrootlicht-assistent
3 94>Mistlamp 3 94øMistachterlicht 3 94
3 95ØActief noodstopsysteem
3 95hPortier open 3 95
88Instrumenten en bedieningsorganenControlelamp o gaat branden als de
motorkoelvloeistoftemperatuur te
hoog is.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een juist oliepeil wordt aangegeven
door het bericht Oliepeil juist.
Als het oliepeil te laag is, knippert
I , verschijnt Oliepeil onjuist en
brandt het lampje H. Meet het olie‐
peil met behulp van de oliepeilstaaf
en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 195.
Bij een meetfout verschijnt het bericht
Oliepeilmeting ongeldig . Meet het
oliepeil handmatig met behulp van de peilstaaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 233.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
zeven seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer geen service vereist is verschijn er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool F continu
branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km vereist is, gaat
F eerst knipperen en vervolgens