Verzorging van de auto219
De bandenspanning voor elke band
wordt op zijn eigen pagina weergege‐
ven.
Uplevel-display:
De bandenspanning voor alle banden wordt op één pagina weergegeven.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het desbetreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 217.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 96.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 260.
Als
w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 104.
Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. Het
220Verzorging van de autocontrolelampje w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐ controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren;
vervang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 260 en selecteer de desbetref‐
fende instelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 98. Deze instelling is de
referentie voor de bandenspannings‐ waarschuwingen.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is. Bij
auto's met automatische versnel‐
lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Midlevel-display:Kies ● LO voor een comfortabele span‐
ning tot drie inzittenden.
● ECO voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● HI voor volledige belading.
Uplevel-display:
Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Verzorging van de auto221Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐
peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer op de
momenteel actieve positie brandt
totdat de sensor gekoppeld is.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van depositie van alle vier wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: Houd het rempe‐
daal ingetrapt. Houd de keuze‐
hendel 5 seconden in stand N
totdat P verschijnt op het Driver
Information Center. P geeft aan
dat kan worden begonnen met het koppelen van de bandenspan‐
ningssensoren.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatie- menu voertuig ? op
het Driver Information Center te
selecteren.5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Midlevel-display:
Uplevel-display:
240Verzorging van de autoWanneer u het draagsysteem aan deachterzijde niet regelmatig gebruikt,
moet u het, vooral in de winter, van
tijd tot tijd bedienen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met
zuiver water en een zachte doek.
Gebruik een reinigingsmiddel voor
leder als de bekleding erg vuil is.
De instrumentengroep en de displays alleen met een vochtige doek reini‐
gen. Gebruik zo nodig water en milde
zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name oplichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
gen zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten
omdat geopende klittenbandslui‐
tingen schade aan de stoelbekle‐
ding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen
worden gereinigd als de carrosserie.
Zo nodig een interieurreiniger gebrui‐ ken. Geen andere middelen gebrui‐
ken. Vooral geen oplosmiddelen of
brandstof. Niet schoonmaken met
hogedrukreinigers.
Service en onderhoud241Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................241
Service-informatie ...................241
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............242
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................242Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Servicedisplay 3 88.
Europese service-intervallen
Aan de auto moet om de 30.000 km
onderhoud verricht worden, of na één jaar (afhankelijk van wat het eerst
wordt bereikt). Het controlesysteem
oliekwaliteit geeft aan of er tussen‐
tijdse verversing/vervanging van de
motorolie en het filter vereist is (indien
eerder vereist dan de termijn voor‐
schrijft).
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt
wellicht een korter onderhoudsinter‐
val.De Europese service-intervallen
gelden voor de volgende landen:
Andorra, België, Bosnië-Herzego‐ vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië,
Malta, Monaco, Montenegro, Neder‐
land, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, San Marino,
Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden,
Zwitserland.
Servicedisplay 3 88.
Internationale service-intervallen Aan de auto moet om de 15.000 km
onderhoud verricht worden, of na één
jaar (afhankelijk van wat het eerst
wordt bereikt). Het controlesysteem
oliekwaliteit geeft aan of er tussen‐
tijdse verversing/vervanging van de
motorolie en het filter vereist is (indien eerder vereist dan de termijn voor‐
schrijft).
242Service en onderhoudEr is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
De internationale service-intervallen gelden voor de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden
opgesteld.
Servicedisplay 3 88.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐ streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het Service- en
garantieboekje correct wordt inge‐
vuld, omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen ensmeermiddelen
Gebruik uitsluitend producten die aan de aanbevolen specificaties voldoen.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van de kwaliteit en de viscositeit. Bij
de keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De
276HHalogeenkoplampen .................201
Handbediende ruiten ...................30
Handgeschakelde modus ..........151
Handgeschakelde versnellingsbak ......................147
Handmatige dimfunctie ................29
Handmatige modus ...................145
Handrem ............................. 152, 153
Handschoenenkastje ...................56
Handzender ................................. 21
Hellingrem ................................. 153
Hoofdsteunen .............................. 35
Hoofdsteunverstelling ....................8
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 53
Indicatie afstand tot voorligger ...163
Inductief opladen ..........................82
Info-Display................................. 103
Info-Displays ................................. 98
Inhouden ................................... 259
Inklapbare spiegels .....................29
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 123
Instrumentengroep ......................84
Interieurverlichting ......................121K
Katalysator ................................. 143Kentekenverlichting ...................209
Keuzehendel ..................... 144, 149
Kilometerteller .............................. 84
Kindersloten ................................. 25
Kinderveiligheidssystemen ...........50
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................125
Klok .............................................. 80
Koelvloeistof .............................. 197
Koelvloeistof en antivries ............242
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...87
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 117
Koplampverstelling ....................117
L
Laadsysteem ............................... 93
Lane Departure Warning ......95, 180
Leeslampen ............................... 122
Lekke band ................................. 229
Lichtschakelaar .......................... 115
Lichtsignaal ................................ 116
Lpg ............................... 86, 184, 247
Luchtinlaat ................................. 134
M
Meters........................................... 84
Mistachterlicht ...................... 97, 120
Mistlamp ...................................... 97Mistlampen ................................ 205
Mistlampen voor ........................120
Motorgegevens .......................... 250
Motor-ID...................................... 246
Motorkap .................................... 195
Motorolie .................... 196, 242, 247
Motoroliedruk ............................... 96
Motor starten ..................... 137, 148
Motorvermogen verminderd .........97
N Nieuwe auto inrijden ..................136
O
Obstakeldetectiesystemen .........163
Olie, motor .......................... 242, 247
OnStar ........................................ 110
Ontlaadbeveiliging accu ............124
Opbergruimte................................ 56
Opbergvakken .............................. 56
Opbergvak onder passagiersstoel 58
Opbergvak voor ............................ 57
Opgeslagen instellingen ...............22
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 235
Parkeerhulp ......................... 95, 163
Parkeerlichten ............................ 120
Parkeren .............................. 19, 141
Partikelfilter ................................. 142
277Pedaal intrappen.......................... 94
Persoonlijke instellingen ............107
Portieren ....................................... 25
Portier open ................................. 98
Prestaties ................................... 252
Profieldiepte ............................... 222
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 272
REACH ....................................... 265
Regelbare instrumentenverlichting ...........121
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 269
Remassistentie .......................... 153
Rem- en koppelingssysteem .......94
Rem- en koppelingsvloeistof ......242
Remmen ............................ 152, 199
Remvloeistof .............................. 199
Reservewiel ............................... 231
Richtingaanwijzers ............... 91, 119
Richtingaanwijzers voor ............. 205
Rugleuning neerklappen .............38
Ruiten ........................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......188
Rijregelsystemen ........................154
Rijverlichting .......................... 12, 97S
Schakelen ..................................... 94
Service ....................................... 134 Service-display ............................ 88
Service-indicatie ..........................94
Service-informatie ...................... 241
Sjorogen ...................................... 71
Sleutel, opgeslagen instellingen ...22
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................223
Snelheidsbegrenzer .............97, 159
Snelheidsmeter ............................ 84
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................198
Stadsmodus................................ 156
Startbeveiliging ......................28, 97
Starten en bedienen ...................136
Starthulp gebruiken ...................233
Stoelpositie .................................. 36
Stoelverstelling ........................7, 37
Stoelverwarming ........................... 40
Stop/Start-systeem .....................138
Storing ............................... 146, 151
Storingsindicatielamp ..................93
Stroomonderbreking ..................146
Stuurbedieningsknoppen .............76
Stuurbekrachtiging........................ 94 Stuurwiel verstellen .......................9Stuurwielverstelling ...................... 76
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 184
Te laag brandstofpeil ...................96
Toerenteller ................................. 85
Traction Control .........................154
Traction Control-systeem UIT....... 95
Trekhaak .................................... 189
Trekken............................... 188, 235
Trekstang.................................... 188
Typeplaatje ................................ 246
U Uitlaatfilter............................. 95, 142
Uitlaatgassen ............................. 142
Uitrol-brandstofafsluiter .............138
Uitstapverlichting .......................123
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 223
Vaste luchtroosters ....................133
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................40
Velgen en banden .....................216
Ventilatie ..................................... 125
Ventilatieopeningen ....................133
Verbanddoos ............................... 72