Klimaatregeling131De instelling voor de automatische
achterruitverwarming is te wijzigen op
het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als s wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op s
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als s wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 138.Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt de automatische modus
gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Draai aan de linker draaiknop voor
een hoger of lager luchtdebiet. Het
luchtdebiet verschijnt op het
Info-Display.
Knop naar $ draaien: ventilator en
koeling worden uitgeschakeld.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Draai aan de rechter draaiknop voor
de gewenste aanpassing. De instel‐
ling verschijnt op het Info-Display.
K:naar de voetenruimte en voor‐
ruit9:naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimtes:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
132KlimaatregelingM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersL:naar de hoofd- en voetenruimte
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De led in de knop brandt
om aan te geven dat activering heeft
plaatsgevonden. Koeling werkt alleen bij een draaiende motor en ingescha‐ kelde ventilator van de klimaatrege‐
ling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer u de koeling uitschakelt,
vereist de klimaatregeling niet dat de
motor wordt herstart tijdens een Auto‐
stop. Uitzondering: ruitonwaseming
werkt en een buitentemperatuur
hoger dan 0 °C vereist een herstart.
Stop/Start-systeem 3 138.
De status van de koelfunctie
verschijnt op het Info-Display.
De koelfunctie is na het starten van de
motor in of uit te schakelen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt
om aan te geven dat activering heeft
plaatsgevonden.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
Klimaatregeling133kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
activeert u de ruitenwisser en scha‐
kelt u s uit.
Basisinstellingen
Sommige instellingen zijn te wijzigen
op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
Stel de hoeveelheid lucht bij de roos‐
teruitlaat met het stelwiel af. Het roos‐ ter is gesloten als het stelwiel bijna
helemaal naar links of rechts wordt
gedraaid.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Rijden en bediening135Rijden en bedieningRijtips......................................... 136
Controle over de auto ..............136
Starten en bediening .................136
Nieuwe auto inrijden ................136
Contactslotstanden ..................136
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 137
Motor starten ........................... 137
Uitrol-brandstofafsluiter ...........138
Stop/Start-systeem ..................138
Parkeren .................................. 141
Uitlaatgassen ............................. 142
Uitlaatfilter ............................... 142
Katalysator .............................. 143
Automatische versnellingsbak ...144
Versnellingsbakdisplay ............144
Keuzehendel ........................... 144
Handmatige modus .................145
Elektronische rijprogramma's ..146
Storing ..................................... 146
Stroomonderbreking ................146
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 147Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 148
Versnellingsbakdisplay ............148
Motor starten ........................... 148
Keuzehendel ........................... 149
Handgeschakelde modus ........151
Elektronische rijprogramma's ..151
Storing ..................................... 151
Remmen .................................... 152
Antiblokkeersysteem ...............152
Handrem .................................. 153
Remassistentie ........................153
Hellingrem ............................... 153
Rijregelsystemen .......................154
Traction Control .......................154
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 155
Stadsmodus ............................ 156
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 157
Cruisecontrol ........................... 157
Snelheidsbegrenzer ................159
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 160
Indicatie afstand tot voorligger 163
Parkeerhulp ............................. 163
Dodehoeksysteem ...................174
Achteruitkijkcamera .................175Verkeersbordherkenning .........177
Lane Departure Warning .........180
Brandstof ................................... 181
Brandstof voor benzinemotoren .....................181
Brandstof voor dieselmotoren . 183
Brandstof voor rijden op lpg ....184
Tanken .................................... 184
Trekhaak .................................... 188
Algemene informatie ...............188
Rijgedrag en aanhangertips ....188
Aanhanger trekken ..................188
Aanhangerstabilisatie ..............192
144Rijden en bedieningAutomatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handschakelen is mogelijk in de
handgeschakelde modus door <
of ] op de keuzehendel in te drukken
3 145.
VersnellingsbakdisplayDe modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangegeven door D.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
KeuzehendelP:parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem is ingeschakeldR:Achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:Automatische schakelmodusM:Handgeschakelde modus<:indrukken voor opschakelen in
handgeschakelde modus]:indrukken voor terugschakelen
in handgeschakelde modus
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer u het contact inschakelt en het
rempedaal intrapt.
148Rijden en bedieningBij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 94.
Stop/Start-systeem 3 138.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe, allebei met automatische koppelings‐ regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken.
Let op
Wanneer een portier van de auto
wordt ontgrendeld of geopend, kan
een geluid worden gehoord dat door het hydraulisch systeem wordt
veroorzaakt.Versnellingsbakdisplay
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N geeft neutraal aan.
Motor starten
Trap voor het starten van de motor
het rempedaal in als de versnellings‐
bak niet in de stand N staat.
Rijden en bediening149Bij het starten schakelt de transmissie
automatisch naar N. Dit gebeurt
mogelijk met enige vertraging.
Als alle remlichten zijn uitgevallen,
kan de motor evenmin worden
gestart.
Stop-startsysteem Autostop
Als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelamp D.
Autostart
Laat het rempedaal los of haal de keuzehendel uit D om de motor
opnieuw te starten.
Wanneer de motor opnieuw wordt
gestart, gaat controlelamp D op het
Driver Information Center uit.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of steiler.
Stop-startsysteem 3 138.
Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
Let op
Houd de keuzehendel niet in een
tussengelegen stand. Bij het niet
geheel inschakelen van een versnel‐ ling kan er een storing ontstaan en
verschijnt mogelijk foutcode 81 op
het Driver Information Center.
Zet de keuzehendel weer in de
middelste stand. Na korte tijd
verschijnt N op het Driver Informa‐
tion Center en werkt het systeem
weer normaal.
Boordinformatie 3 104.N:neutrale standD/
M:wisselen tussen automatische
(D) en handgeschakelde (M)
modus. Het versnellingsbak‐
display toont D of M met de
geselecteerde versnelling<:opschakelen in handgescha‐
kelde modus]:terugschakelen in handge‐
schakelde modusR:achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
150Rijden en bedieningAls de keuzehendel van R naar links
wordt gezet, wordt D direct ingescha‐
keld.
Als de keuzehendel van D naar <
of ] wordt gezet, wordt de handge‐
schakelde modus M geselecteerd en
schakelt de versnellingsbak.
WegrijdenHet rempedaal intrappen en dekeuzehendel op D/M of R zetten. Als
D wordt geselecteerd, is de versnel‐
lingsbak in de automatische modus
en wordt de eerste versnelling inge‐
schakeld. Bij het selecteren van R
wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van het rempedaal
rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na inschakeling van een versnel‐
ling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.Auto stoppen
Bij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij
hogere toeren op. Bij het remmen
wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op de motor af te remmen, tijdig eenlagere versnelling selecteren. Over‐
schakelen op de handgeschakelde
modus is alleen mogelijk wanneer de
motor draait of tijdens een Autostop.Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren
laten maken en snel optrekken voor‐
komen.
Parkeren
De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft ingeschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Schakel daarom altijd de parkeerrem
in aan wanneer u het contact uitscha‐ kelt. Als de parkeerrem niet is inge‐
schakeld, knippert P in het versnel‐
lingsbakdisplay en kan de sleutel niet uit het contactslot worden verwijderd. P stopt met knipperen in het versnel‐
lingsbakdisplay zodra de parkeerrem
iets is ingeschakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.