Bedienen
De interieurbewaking en het afsleepalarm
w or
den aut
omatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de wagen weer wordt vergrendeld.
De interieurbewaking en de sensor van het
afsleepalarm (hellingshoeksensor) worden
samen met het alarmsysteem automatisch in-
geschakeld. Voor het inschakelen ervan moe-
ten alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Indien u de interieurbewaking en het weg-
sleepalarm wenst uit te schakelen, moet u dit
telkens opnieuw doen wanneer de wagen
vergrendeld wordt, anders worden deze sys-
temen automatisch ingeschakeld.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
moeten uitgeschakeld worden indien dieren
in de binnenruimte van de vergrendelde wa-
gen gelaten worden (anders gaat het alarm-
systeem af wegens hun bewegingen) of bij-
voorbeeld wanneer de wagen vervoerd wordt
of wordt weggesleept met twee wielen van de
grond.
Valse alarmen
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Hierbij moeten de wettelijke voorschriften
worden opgevolgd.
In onderstaande gevallen kan een loos alarm
optreden:
● geopende ruiten (geheel of gedeeltelijk), ●
Bewe ging van voorwerpen in de wagen,
zoals losse papieren, accessoires aan de bin-
nenspiegel (luchtverfrissers) enz. Let op
● Als
de wagen automatisch opnieuw ver-
grendeld wordt en het alarmsysteem zonder
de functie volumetrische sensor geactiveerd
is, dan wordt het alarmsysteem met alle func-
ties ingeschakeld, behalve die van de volu-
metrische sensor. Deze wordt pas weer geac-
tiveerd de volgende keer dat het alarmsys-
teem ingeschakeld wordt, tenzij deze opzet-
telijk uitgeschakeld wordt.
● Indien het alarm is afgegaan als gevolg van
de vo
lumetrische sensor, dan wordt dit bij
het openen van de wagen aangegeven via het
knipperen van het controlelampje van het be-
stuurdersportier. Dit knipperen is anders dan
wanneer het alarmsysteem aanstaat.
● De trilling van een mobiele telefoon die in
de wagen i
s achtergelaten kan ervoor zorgen
dat de interieurbewaking wordt geactiveerd,
aangezien de sensoren reageren op de bewe-
gingen en schokken die optreden in de wa-
gen.
● Indien bij het activeren van het alarmsys-
teem nog een portier of
de achterklep open
is, wordt enkel het alarmsysteem geacti-
veerd. Enkel wanneer alle portieren gesloten
zijn (met inbegrip van de achterklep), worden
de interieurbewaking en het afsleepalarm ge-
activeerd. Interieurbewaking en afsleepalarm
uit
s
c
hakelen* Bij een vergrendelde wagen activeren bewe-
ging
en in het
interieur (bijv. dieren) of een
verandering in de hellingshoek van de wagen
(bijv. wagentransport) het alarm. U voorkomt
onbedoeld alarm door de interieurbewaking
en het afsleepalarm uit te schakelen.
– Om de interieurbewaking en het afsleep-
alarm uit t
e schakelen schakelt u het con-
tact uit en kiest u via het infotainmentsys-
teem: toets > functietoets
S
ETUP > Ope-
nen en s luit
en > C
entrale vergrendeling >
Uitschakelen alarm.
– Bij het opnieuw vergrendelen van de wa-
gen wor
den de interieurbewaking en het af-
sleepalarm weer uitgeschakeld en blijven
uitgeschakeld tot het portier opnieuw
wordt geopend.
Als de inbraakbeveiliging (Safelock)* ›››
pag.
130 wordt uitgeschakeld, worden ook de in-
terieurbewaking en het afsleepalarm auto-
matisch uitgeschakeld. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Beschrijving
op pag. 130 in ac
ht nemen. 138
Bedienen
Lichtbundel-hoogteverstelling Afb. 146
Dashboard: lichtbundel-hoogtever-
s t
el
ling van de koplampen. De lichtbundel-hoogteverstelling past zich af-
h
ank
elijk
van de waarde van de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand
van de auto aan. Hierdoor heeft de bestuur-
der een zo goed mogelijk zicht terwijl tegen-
liggers niet worden verblind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
146:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De
lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingstoestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorz aak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand
van de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. Alarmlichten
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties
andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verk
eer zetten.
2. Druk op de knop om de alarmlichten in te sch
akelen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
s
bak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeer
sdeelnemers erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen
verlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. Dit betekent dat zowel de controle-
lampjes van de knipperlichten als het
controlelampje van de schakelaar tegelij-
kertijd knipperen. De alarmlichten werken
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
146
Lichten en zicht
ATTENTIE
● Een op de w e
g stilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
taly
sator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De w ag
enaccu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijk
e bepalingen in acht. Binnenverlichting
Ger el
at
eerde video Afb. 147
Comfort Instrumenten- en schakelaarverlich-
tin
g De lichtsterkte voor de verlichting van de in-
strument
en, bedienin
gselementen en scher-
men kan worden geregeld via het menu van
het Easy Connect-systeem door middel van
de toets en de functietoets
SETUP ›››
pag. 33.
E en in het
instrumentenpaneel ingebouwde
fotocel regelt de instrumentenverlichting
(verlichting van enkele meters en schalen),
de verlichting in de middenconsole en de ver-
lichting van de displays.
Bij uitgeschakelde verlichting en ingescha-
keld contact is de instrumentenverlichting
(schalen) ingeschakeld. Bij afnemende om-
gevingshelderheid wordt de instrumenten-
verlichting automatisch gedimd. Bij bijzonder
weinig omgevingslicht gaat de verlichting
van de instrumenten helemaal uit. Deze func-
tie moet de bestuurder eraan herinneren om
bij afnemende omgevingshelderheid het
dimlicht op tijd in te schakelen.
Binnenverlichting en leeslampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32 Bagageruimteverlichting
Het licht
gaat aan wanneer de achterklep
open is, zelfs met uitgeschakelde lichten en
uitgeschakeld contact. Zorg daarom dat de
achterklep altijd correct gesloten is.
Interieurverlichting*
Het sfeerlicht verlicht het gebied van de mid-
denconsole en de voetenruimte en, afhanke-
lijk van de versie, ook het paneel van de
voorportieren.
Dit licht gaat op volle sterkte aan wanneer de
portieren worden geopend en neemt tijdens
het rijden in sterkt af wanneer de lichtscha-
kelaar in de stand , of staat.
De sterkte van het sfeerlicht* kan via het Ea-
sy Connect-menu worden ingesteld zoals ook
de verandering van kleur in versies die uitge-
rust zijn met verlichting in het paneel van de
voorportieren (zie Instellingen ver-
lichting > Interieurverlichting
››› pag. 33). Let op
Als niet alle portieren zijn gesloten, gaat de
binnen v
erlichting na ca. 10 minuten uit als de
contactsleutel niet meer in het contact zit en
de portierschakeling is ingeschakeld. Dat
voorkomt het ontladen van de accu. 147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor* de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. VOORZICHTIG
Controleer voordat u de ruitenwissers bij
vor s
t voor de eerste keer inschakelt, of de
bladen van de ruitenwissers en de achterrui-
twisser niet vastgevroren zitten! Als u de rui-
tenwissers bij vastgevroren wisserbladen in-
schakelt, kunnen zowel de wisserbladen als
de ruitenwissermotor worden beschadigd! Let op
● De ruit en
wissers en de achterruitwisser
werken alleen bij ingeschakeld contact.
● Het verwarmingsvermogen van de ver-
warmbar
e ruitensproeiers* wordt automa-
tisch geregeld als het contact wordt inge-
schakeld en is afhankelijk van de buitentem-
peratuur.
● Bij wagens met alarmsysteem en in bepaal-
de ver
sies werkt de ruitenwisser in de inter-
valstand/regensensor alleen met het contact
aan en de motorkap gesloten.
● Is de functie interval-wissen ingeschakeld,
dan han
gt de wispauze van de snelheid af. D.w.z. hoe hoger de snelheid hoe korter het
inter
v
al.
● Wanneer de wagen stopt bij ingeschakelde
wis
serstand 1 of 2 wordt automatisch naar
een lagere stand teruggeschakeld. Als de wa-
gen weer gaat rijden, wordt weer naar de in-
gestelde wisserstand geschakeld.
● Na bediening van de "wis-/wasautomaat"
wordt
na ca. vijf seconden nog eenmaal nage-
wist, als de wagen nog aan het rijden is
(druppelfunctie). Wanneer binnen 3 seconden
na de druppelfunctie opnieuw de ruitenwis-
sers bediend worden, start een nieuwe was-
cyclus zonder nawissen. Om opnieuw de
"druppelfunctie" te kunnen gebruiken, dient
het contact uit- en vervolgens weer ingescha-
keld te worden.
● Geen stickers vóór de regensensor* op de
voorruit bev
estigen. Dit kan storingen of de-
fecten in de sensor veroorzaken.
● Het hangt af van de uitvoering van het mo-
del of de ruit
enwisser nawist als hij ingescha-
keld is en de wagen in achteruit staat. Achteruitkijkspiegels
Binnen s
pie
gel Om veilig te kunnen rijden, is het belangrijk
een g
oed
z
icht door de achterruit naar achter-
en te hebben. Binnenspiegel met automatische dimfunc-
tie*
Elke keer d
at u het contact inschakelt, wordt
de dimfunctie ingeschakeld.
Wanneer de dimfunctie is ingeschakeld,
wordt de binnenspiegel afhankelijk van de
lichtinval automatisch in de antiverblindings-
stand gezet. De dimfunctie wordt geannu-
leerd bij het inschakelen van de achteruitver-
snelling. Let op
● Het aut om
atisch dimmen van de spiegels
functioneert alleen storingsvrij als het rolgor-
dijn* voor de achterruit is ingeklapt en de
lichtinval op de binnenspiegel niet door an-
dere voorwerpen wordt belemmerd.
● Indien u een sticker dient te plaatsen op de
voorruit, doe dit niet
voor de sensoren. Zo
niet kan dit veroorzaken dat de dimfunctie
van de binnenspiegel niet goed of helemaal
niet werkt. Buitenspiegels handmatig naar bin-
nen k
l
ap
pen De buitenspiegels van de wagen kunnen
dic
ht
g
eklapt worden. Druk hiertoe de spie-
gelbehuizing naar binnen. »
149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Opdat de schijfrem van het afgeremde wiel
niet t
e w
arm wordt, wordt het EDS bij buiten-
gewoon sterke belasting automatisch uitge-
schakeld. De wagen blijft normaal werken
met dezelfde eigenschappen als die van een
wagen zonder EDS. Daarom wordt het uit-
schakelen van het EDS niet aangegeven.
Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS au-
tomatisch weer ingeschakeld.
Controlelampje
Als het ESC-controlelampje gaat branden ,
is het EDS uitgevallen. Zoek dan zo snel mo-
gelijk een gespecialiseerde werkplaats op. ATTENTIE
● Bij het ac c
elereren op een gladde weg, bijv.
bij ijs en sneeuw, voorzichtig gas geven. De
aangedreven wielen kunnen ondanks het EDS
doordraaien en daardoor de rijveiligheid ne-
gatief beïnvloeden.
● U moet uw rijstijl steeds aanpassen aan de
toes
tand van de weg en de verkeerssituatie.
De aangeboden hogere veiligheid van het
EDS mag geen aanleiding zijn tot het nemen
van risico's! VOORZICHTIG
Wijzigingen aan de wagen (bijv. aan de mo-
tor , aan het
remsysteem, aan het onderstel of
aan een andere wiel-bandcombinatie) kunnen
de werking van het EDS beïnvloeden ››› pag.
265. Hydraulische remkrachtassistent
(HB
A)* De functie (hydraulische remkrachtassistent
HBA) i
s
alleen ingebouwd in wagens die uit-
gerust zijn met ESC.
In een noodsituatie remmen de meeste be-
stuurders weliswaar op tijd, maar niet met de
maximale remdruk. Hierdoor wordt de rem-
weg langer dan noodzakelijk!
Op dat moment grijpt de hydraulische rem-
krachtassistent in. Wanneer u het rempedaal
heel snel intrapt, wordt dit door de remkrach-
tassistent als een noodsituatie geïnterpre-
teerd. De remkrachtassistent bouwt dan bin-
nen heel korte tijd volledige remdruk op om
sneller en effectiever het ABS te activeren en
de remweg te verkorten.
De druk op het rempedaal niet verlagen,
want zodra u het rempedaal loslaat wordt de
remkrachtassistent vanzelf weer uitgescha-
keld.
Automatisch oplichten van de alarmlichten
Bij plots remmen of het uitvoeren van een
noodstop gaan de remlichten automatisch
knipperen. Indien het noodremmen zou aan-
houden tot het stopzetten van de wagen,
gaan op dat ogenblik de noodlichten of “war-
ning” aan, waarbij vanaf dan de remlichten
doorlopend blijven branden. De noodlichten
zullen automatisch uitgaan bij het opnieuw rijden of bij het indrukken van de drukknop
van de s
c
hakelaar “warning”. ATTENTIE
● Het g ev
aar voor ongevallen wordt hoger,
wanneer u te snel of te dicht op uw voorgan-
ger rijdt of wanneer de weg glad of nat is. Het
risico op een aanrijding in dergelijke omstan-
digheden kan door de remkrachtassistent
niet worden verminderd - gevaar voor onge-
lukken!
● De remkrachtassistent kan de natuurkundig
bepaal
de grenzen niet overwinnen, een glad-
de of natte weg blijft ook met deze remkrach-
tassistent gevaarlijk! De snelheid altijd aan
de weg- en verkeersomstandigheden aanpas-
sen. De aangeboden hogere veiligheid mag
geen aanleiding zijn tot het nemen van grote-
re risico's. Antiblokkeersysteem (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) verhindert
d
at
de w
ielen blokkeren en draagt aanzien-
lijk bij tot de verhoging van de actieve rijvei-
ligheid.
Werking van het ABS
Wanneer een wiel een voor de rijsnelheid te
lage snelheid heeft en tot blokkeren neigt,
dan wordt de remdruk voor dit wiel minder.
Men bemerkt deze regeling door een pulse-
rende beweging van het rempedaal ,
186
Bedienen
Bij het vasthaken aan de veiligheidsring
moet de bev
e
stigingskabel buigen in alle
standen van de aanhangwagen ten opzichte
van het voertuig (scherpe bochten, achteruit
rijden enz.).
Koplampen
De voorkant van de wagen kan omhoog ko-
men wanneer de aanhangwagen is aange-
koppeld en het licht kan de andere wegge-
bruikers verblinden.
Pas de hoogte van de koplampen aan met de
draairegelaar van het bereik van de lichtbun-
del 1)
. ATTENTIE
● Gebruik nooit
de veiligheidsring om te sle-
pen!
● Pas de rijsnelheid aan op de staat van het
wegdek
en verkeerssituatie.
● De werkzaamheden aan het elektrisch sys-
teem mogen uit
sluitend in een gespeciali-
seerde werkplaats uitgevoerd worden.
● Sluit het elektrische systeem van de aan-
hang
wagen nooit rechtstreeks aan op de
elektrische aansluitingen van de achterlich-
ten of een andere voedingsbron.
● Na het vastkoppelen van de aanhangwagen
en het aans
luiten van de stekker moet de werking van de achterlichten van de aan-
han
g
wagen worden nagegaan. Let op
● Indien er een s torin
g is in de verlichting
van de aanhangwagen, controleert u de zeke-
ringen in de zekeringenhouder van het dash-
board ›››
pag. 59.
● Door het contact van de bevestigingskabel
met de v
eiligheidsring kan een mechanische
slijtage van de bescherming van het ringop-
pervlak plaatsvinden. Deze slijtage hindert in
geen geval de werking van de veiligheidsring
en vormt ook geen storing; ze is uitgesloten
van de garantie.
● Bij het aan- en loskoppelen van de aan-
hang
wagen moet de handrem van het trek-
kende voertuig bediend zijn. Alarmsysteem
Als de wagen vergrendeld is, wordt het alarm
g
e
activ
eerd wanneer de elektrische verbin-
ding met de aanhangwagen onderbroken
wordt.
Schakel het alarmsysteem altijd uit voordat u
een aanhangwagen aankoppelt of afkoppelt
››› pag. 136. Voorwaarden om een aanhangwagen op te
nemen in het al
armsysteem.
● De wagen is in de productie uitgerust met
een alarmsys
teem en een trekhaak.
● De aanhangwagen is via de steker van de
aanhang
wagen elektrisch verbonden met het
trekkende voertuig.
● Het elektrische systeem van het voertuig en
de aanhang
wagen is gebruiksklaar.
● De wagen is met de contactsleutel vergren-
deld en het al
armsysteem is geactiveerd. VOORZICHTIG
Om technische redenen zijn de aanhangwa-
gen s
met led-achterlichten niet geïntegreerd
in het alarmsysteem. Aanwijzingen voor het rijden
Bij het rijden met aanhangwagen moet u bij-
z
onder
v
oorzichtig zijn.
Gewichtsverdeling
Bij een lege wagen en een beladen aanhang-
wagen is de gewichtsverdeling heel ongun-
stig. Als u toch een rit moet afleggen in deze
voorwaarden, rijd dan heel langzaam. 1)
Dit is niet geldig voor wagens met bixenon-ko-
pl ampen.
262
Aanwijzingen
elektrische apparatuur uitschakelen. De min-
kabel
van de accu losmaken. Bij het vervan-
gen van lampjes is het voldoende om de ver-
lichting uit te schakelen.
● Voordat u de kabels van de accu losmaakt,
door ontgrendelin
g van de wagen het alarm-
systeem uitschakelen! Anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
● Bij het loskoppelen van de accu van de
elektris
che installatie eerst de minkabel en
daarna de pluskabel losmaken.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
all
e elektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen
enkel geval worden verwisseld – gevaar voor
kabelbrand!
● Nooit een bevroren of ontdooide accu opla-
den - gevaar
voor explosie en etsende werk-
ing! Een accu vervangen als deze eenmaal be-
vroren is geweest. Een lege accu kan al bij
temperaturen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Let erop dat de ontgassingsslangen altijd
op de accu's
zijn aangesloten.
● Geen accu's gebruiken die beschadigd zijn.
Ontploffing
sgevaar! Beschadigde accu's di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De k abel
s van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. ●
De ac c
u nooit langdurig aan direct daglicht
blootstellen, zodat de accubehuizing tegen
UV-stralen wordt beschermd.
● De accu bij langdurige stilstand van de wa-
gen te
gen vorst beschermen, zodat hij niet
"bevriest" en daardoor wordt beschadigd. Waarschuwingslampje
Gaat branden
Storing in dynamo.
Het controlelampje
gaat
br
anden wanneer
u het contact inschakelt. Het lampje moet na
het aanslaan van de motor uitgaan.
Gaat het controlelampje tijdens het rijden
branden, dan wordt de wagenaccu niet meer
door de dynamo geladen. U moet direct de
dichtstbijzijnde gespecialiseerde werkplaats
opzoeken.
Omdat de accu zich geleidelijk ontlaadt, alle
niet noodzakelijke elektrische apparatuur uit-
schakelen.
Zuurpeil van de accu controleren De zuurtegraad van de accu moet bij veel ge-
r
eden k
i
lometers, in landen met een warm
klimaat en bij oudere accu's regelmatig wor-
den gecontroleerd. –
Motorkap openen en de
voorzijde van de
accu-afdekking omhoogklappen ››› in
V ei
ligheid
saanwijzingen voor werkzaam-
heden in de motorruimte op pag. 278 ››› in Gebruikte symbolen en waarschuwingen
met
betr
ekk
ing tot werkzaamheden aan de
accu van de wagen op pag. 287. In wagens
met accu onder het reservewiel achterklep
openen en tapijt van de bodem oplichten.
Daar bevindt zich, naast het reservewiel, de
accu.
– Kleurweergave in het ronde kijkglas aan de
boven
zijde van de accu controleren.
– Als er luchtbelletjes in het kijkglas zitten,
deze v
erwijderen door voorzichtig op het
kijkglas te tikken.
De plaats van de accu is in de betreffende af-
beelding van de motorruimte in ››› pag. 280
weergegeven.
Het "kijkglas" dat aan de bovenkant van de
accu zit, verandert van kleur afhankelijk van
de ladingstoestand of de zuurtegraad van de
accu.
Twee kleuren worden onderscheiden:
● Zwart: correcte ladingstoestand.
● Transparant/lichtgeel: de accu moet ver-
vang
en worden. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
288
Trefwoordenlijst
Trefwoordenlijst A
Aanbev o
l
en versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . 40, 196
Aandrijfslipregeling . . . . . . . . . . . . . . 182, 183, 184 controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Aanhaalmomenten van de wielbouten . . . . . . . . 298
Aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253, 259 aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260, 261
achterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
dodehoekhulp (BSD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249
rijden met een aanhangwagen . . . . . . . . . . . . 261
sleepkabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
stopcontact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
vasthaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
veiligheidsring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
Aanhangwagenknipperlichten controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Aanslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Aantal zitplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Aantrekmoment wielbouten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Aanwijzingen op het scherm . . . . . . . . . . . . . . . . 116 aanbevolen versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
afgelegde afstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
automatische afstandsregeling . . . . . . . . . . . . 219
bestuurdersinformatiesysteem . . . . . . . . . . . . . 35
bewakingssysteem Front Assist . . . . . . . . . . . 212
buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
keuzehendelstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
keuzehendelstanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
kompas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
MKB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 onderhoudsintervallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
portieren, mot
orkap en achterklep geopend . . 39
ritgegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
SEAT Drive Profile . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
snelheidsbegrenzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
snelheidswaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
start-stop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
submenu assistenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
tweede snelheidsindicatie . . . . . . . . . . . . . . . . 116
waarschuwings- en controlelampjes . . . . . . . . 219
waarschuwings- en informatieberichten . . . . . . 39
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 radarsensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220
Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 265
Accuzuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288
Achterbank leuning neer- en terugklappen . . . . . . . . . . . . 154
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16, 17, 139
Achterlichten in zijpaneel achterlicht uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Achterlicht in achterklep fitting uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . 50, 52, 53 schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
verwarmingsdraden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
Achterruitwisser . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32, 148
Achterste mistlicht Controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Achteruitkijkspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 zelfdimmend binnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Achteruitkijkspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 handmatig naar binnen klappen . . . . . . . . . . . 149 Achteruitrijsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
gebruiksaanwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
Achteruitversnelling (automatische versnellings- bak) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Afdichtrubbers Waxbehandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
Afdichtset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61, 96
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 301
Afneembare kogelkop de bevestiging controleren . . . . . . . . . . . . . . . 257
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 256
in reservestand plaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
reservestand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
Afsleepalarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Afstandsregeling zie Automatische afstandsregeling . . . . . . . . . 218
Afvoer gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Airbagafdekkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Airbagsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20, 84 activering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
de voorairbag uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . 89
hoofdairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
voorairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21, 87
Werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
zij-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 algemene aanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
303