Bedienen
VOORZICHTIG
● Als
u denkt dat de airconditioning is be-
schadigd, moet u - om verdere
beschadigingen te voorkomen - de aircondi-
tioning met de A/C -toets uitschakelen en
door een ge s
pecialiseerde werkplaats laten
controleren.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Bij storingen advise-
ren wij daarom om een gespecialiseerde
werkplaats op te zoeken. Let op
● Bij hoge luc ht
vochtigheid en hoge tempe-
raturen buiten kan er condenswater van de
verdamper van de airconditioning druipen en
onder de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en geen teken van lekkage.
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen
functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. ●
De uit de luc
htroosters naar buiten gaande
lucht die door het hele interieur stroomt,
wordt via de hiervoor bedoelde ventilatie-
gleuven in de bagageruimte afgezogen. Daar-
om moet vermeden worden dat deze gleuven
verstopt raken.
● Een optimaal rendement van de airconditio-
ning wor
dt verkregen met gesloten ruiten.
Wanneer echter het interieur door binnenval-
lende zonnestralen sterk is verwarmd, kan
het afkoelen worden versneld door de ruiten
even te openen.
● Als de luchtcirculatiestand is ingeschakeld,
advi
seren wij niet te roken omdat de aange-
zogen rook op de verdamper van het koelsys-
teem neerslaat en zo voor blijvende geurover-
last zorgt.
● Bij lage buitentemperaturen wordt de com-
pres
sor automatisch uitgeschakeld en kan hij
ook niet met de AUTO -toets worden ingescha-
kel d.
● Ge
adviseerd wordt de airconditioning min-
sten
s één keer per maand aan te zetten zodat
de pakkingen van het systeem gesmeerd en
eventuele lekkages vermeden worden. Als u
een verminderd koelvermogen constateert,
stelt u zich dan in verbinding met een Erken- de Seat Werkplaats om het systeem te laten
contr
o
leren.
● Voor een correcte werking van het systeem,
de roos
ters aan beide zijden van het scherm
niet bedekken.
● Als de motor sterk belast wordt, wordt de
compre
ssor tijdelijk uitgeschakeld. Zuinig gebruik van de airconditioning
Als de airconditioning aan staat, vraagt de
compr
e
ssor motorvermogen, hetgeen van in-
vloed op het brandstofverbruik is. De volgen-
de punten zijn van belang teneinde het toe-
stel zo min mogelijk te gebruiken.
● Wanneer het interieur van de auto door de
zon s t
erk verwarmd is, is het raadzaam even
de ramen of portieren open te zetten, zodat
de warme lucht kan ontsnappen.
● Tijdens het rijden dient u de airconditio-
ning niet t
e gebruiken als de ramen geopend
zijn.
164
Airconditioning
Luchtroosters Afb. 169
Luchtroosters. Voor een correcte verwarming, koeling en
v
enti
l
atie in het interieur van de wagen moe-
ten de luchtroosters ››› afb. 169 1 continu
g eopend
z
ijn.
● Met de lamellen kunnen de roosters afzon-
derlijk ge
sloten of geopend en de lucht-
stroom naar wens ingesteld worden.
Er zijn ook luchtroosters die niet versteld
kunnen worden; deze bevinden zich in het
dashboard 2 , in de beenruimte en achterin
de w agen. Let op
Plaats nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die gevoelig zijn voor
temperaturen voor de luchtroosters, ze kun- nen beschadigd of onbruikbaar raken als ge-
vo
l
g van de lucht die uit de luchtroosters
stroomt. Circulatiefunctie
In de luchtrecirculatiefunctie wordt voorko-
men dat
in de w
agen geuroverlast ontstaat,
bijv. bij het rijden door tunnels of in files.
Als de regelaar van de luchtverdeling in de
ontwasemingsstand staat, zal de klep van
luchtcirculatie altijd openstaan (controle-
lampje uit).
Als de regelaar van de luchtverdeling vanuit
een willekeurige stand in de ontwasemings- stand wordt gezet, dan wordt de luchtcircula-
tie autom
ati
sch uitgeschakeld.
De luchtcirculatie inschakelen
In iedere willekeurige stand van de luchtver-
deling behalve de ontwasemingsstand: ● Druk op de toets , het lamp
je van de
toets gaat branden om aan te geven dat de
luchtcirculatie in het interieur is ingescha-
keld.
De luchtcirculatie uitschakelen
In iedere willekeurige stand van de luchtver-
deling behalve de ontwasemingsstand:
● Druk nogmaals op de toets en het
lampj
e van de toets gaat uit om aan te geven »
165
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
Temperatuurregelaar ››
› pag. 167.
Knop aanjager. De luchtventilator is in 4
trappen instelbaar. De aanjager moet bij
langzame rijsnelheid altijd op een laag
niveau draaien.
Regelaar luchtverdeling.
Luchtcirculatietoets ››› pag. 165 Als de
functie in werking is, brandt er een con-
trolelampje in de knop.
Achterruitverwarming.
Luchtverdeling
Regelaar 3 voor het instellen van de lucht-
s tr
oom in de g
ewenste richting.
– Luchtverdeling naar de voorruit, voor het
ontwasemen. In deze stand wordt om veilig-
heidsredenen aanbevolen de circulatiefunc-
tie niet in te schakelen.
– Luchtverdeling naar het bovenlichaam.
– Luchtverdeling naar de voetenruimte
– Luchtverdeling naar de voorruit en de
voetenruimte. ATTENTIE
● Voor u w
veiligheid is het belangrijk dat er
geen ruiten beslagen of met ijs of sneeuw be-
dekt zijn. Alleen dan is goed zicht gegaran-
deerd. Daarom is het juiste gebruik van het
verwarmings- en ventilatiesysteem, en ook
van de ontdooi- en ontwasemfuncties van de
ruiten, heel belangrijk. 1
2
3
Let op
● Let op de a
lgemene aanwijzingen ››› pag.
163. Functies
Ventileren van interieur
De g
ew
enste temperatuur in het interieur
mag niet lager zijn dan de heersende buiten-
temperatuur.
● Temperatuurregelaar ››
›
afb. 170 1 links-
om dr aaien.
● De aanj
ager 2 in een van de standen 1 - 4
z ett
en.
● D
e lucht met de regelaar voor de luchtver-
deling 3 in de gewenste richting laten stro-
men.
● Desbetreffende luchtroosters openen.
V er
w
armen van interieur
Maximale verwarmingscapaciteit en snel ont-
dooien van de ruiten is alleen mogelijk wan-
neer de motor zijn bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
● Temperatuurregelaar ›››
afb. 170 1 rechts-
om dr aaien t
ot
in de gewenste verwarmings-
stand.
● De aanjager 2 in een van de standen 1 - 4
z ett en. ●
D
e lucht
met de regelaar voor de luchtver-
deling 3 in de gewenste richting laten stro-
men.
● Desbetreffende luchtroosters openen.
V oorruit
ontw
asemen
● De temperatuurregelaar ›››
afb. 170 1 rechtsom in de hoogste verwarmingsstand
dr
aaien.
● Aanj ag
er 2 in stand 4 draaien.
● Regelaar voor de luchtverdeling in de stand
dr aaien.
● De mid
delste luchtroosters sluiten.
● De luchtroosters aan de zijkanten open zet-
ten en z
e op de ruiten richten.
Voorruit en zijruiten wasemvrij houden
● De temperatuurregelaar ›››
afb. 170 1 in
een v
an de
verwarmingsstanden draaien.
● De aanjager 2 in een van de standen 2 - 3
z ett
en.
● R
egelaar voor de luchtverdeling in de stand
draaien.
● De mid
delste luchtroosters sluiten.
● De luchtroosters aan de zijkanten open zet-
ten en z
e op de ruiten richten.
Zodra de ruiten niet meer beslagen zijn, kan
als voorzorgsmaatregel de regelaar 3 in
s t
and
worden gezet waardoor men meer »
167
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
comfort krijgt en voorkomt dat de ruiten
opnieu w be
s
laan. Let op
Er rekening mee houden dat de koelvloeistof-
temper at
uur van de motor optimaal moet zijn
om over een goed werkend verwarmingssys- teem te kunnen beschikken (met uitzonde-
ring
v
an wagens die met extra verwarming*
uitgerust zijn) Handbediende airconditioning*
Bedienin g
selementen Afb. 171
Bedieningselementen van de aircondi-
tioning op het d
ashboard. Temperatuurregelaar
››
›
pag. 169
Knop aanjager. De luchtventilator is in 4
trappen instelbaar. Bij lage snelheid
wordt aanbevolen de ventilator minimaal
op stand 1 te zetten om de toevoer van
frisse lucht te verbeteren.
Regelaar luchtverdeling.
1 2
3 Luchtcirculatietoets
››
› pag. 165 Als de
functie in werking is, brandt er een con-
trolelampje in de knop.
Achterruitverwarming.
Toets voor het inschakelen van de aircon-
ditioning ››› pag. 169. De airconditioning
werkt alleen bij draaiende motor en inge-
schakelde aanjager.
ATTENTIE
Voor uw veiligheid is het belangrijk dat er
geen ruit en be
slagen of met ijs of sneeuw be-
dekt zijn. Alleen dan is goed zicht gegaran-
deerd. Daarom is het juiste gebruik van het
verwarmings- en ventilatiesysteem, en ook
van de ontdooi- en ontwasemfuncties van de
ruiten, heel belangrijk. 168
Airconditioning
Let op
Let op de algemene aanwijzingen. Functies
Verwarmen van interieur
Max
im
ale verwarmingscapaciteit en snel ont-
dooien van de ruiten is alleen mogelijk wan-
neer de motor zijn bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
● Het koelsysteem met de ››
›
afb. 171-
toets uitschakelen (het controlelampje in de
knop gaat uit).
● De temperatuurregelaar 1 draaien om de
in het int
erieur g
ewenste temperatuur in te
stellen.
● De aanjager in een van de standen 1-4 zet-
ten.
● Met
de regelaar voor de luchtverdeling 3de luchtstroom in de gewenste richting rich-
t
en: (op de
v
oorruit), (op borsthoogte),
(op de voetenruimte) en (op de voorruit
en de voetenruimte). Koelen van het interieur
Bij inge
schakelde airconditioning wordt in
het interieur van de wagen niet alleen de
temperatuur, maar ook de luchtvochtigheid
verlaagd. Hierdoor wordt bij hoge buiten-
luchtvochtigheid het comfort van de passa-
giers verhoogd en het beslaan van de ruiten
voorkomen.
● Schakel het koelsysteem in met de toets
(het contr
olelampje in de toets gaat aan).
● De temperatuurregelaar verdraaien totdat
de gewen
ste binnentemperatuur verkregen
is.
● De aanjager in een van de standen 1-4 zet-
ten.
● Met
de regelaar voor de luchtverdeling de
luchtstr
oom in de gewenste richting richten:
(op de voorruit), (op borsthoogte),
(op de voetenruimte) en (op de voorruit en
de voetenruimte).
De voorruit ontwasemen
● Luchtverdeelregelaar in de stand draai-
en. ●
De aanjag
er in een van de standen zetten
afhankelijk van hoe snel u de ruit wilt ontwa-
semen.
● De temperatuurregelaar instellen op de ge-
wens
te comfortstand.
● De middelste luchtroosters sluiten.
● De luchtroosters aan de zijkanten open zet-
ten en z
e op de ruiten richten.
Als de airconditioning niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor is niet gestart.
● De aanjager is uitgeschakeld.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+37°F).
● De compressor van de airconditioning is
vanw
ege een te hoge koelvloeistoftempera-
tuur tijdelijk uitgeschakeld.
● De zekering van de airconditioning is de-
fect.
● Er i
s sprake van een andere storing aan de
wagen. D
e airconditioning door een gespeci-
aliseerde werkplaats laten controleren.
169
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Climatronic* A l
g
emene aanwijzingen Afb. 172
Climatronic: bedieningselementen. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 49
De Climatronic bereikt automatisch een aan-
gename temperatuur. Daartoe worden de
temperatuur van de uitgaande lucht, het ven-
tilatieniveau en de luchtverdeling automa-
tisch gewijzigd. Het systeem houdt ook reke-
ning met de zonnestraling, waardoor het niet
nodig is de instellingen handmatig te wijzi-
gen.
Dankzij de automatische werking bent u ver-
zekerd van maximaal comfort gedurende elke
periode van het jaar ››› pag. 171. Beschrijving van de Climatronic
De airc
o werkt uitsluitend als aan de volgen-
de voorwaarden is voldaan:
● de motor is gestart;
● de buitentemperatuur ligt hoger dan +2°C
(+36 F);
● ingeschakeld.
Ing
ebruikname van de Climatronic
Wanneer een toets wordt ingedrukt, wordt de
overeenkomstige functie geactiveerd; de air-
conditioning wordt in werking gesteld indien
deze uit stond, behalve met de luchtcircula-
tietoets. De Climatronic uitzetten
●
Stel de aanjager op 0 ›››
afb. 172 2 in of
druk op de t
oets
.
Om te verzekeren dat de motorkoeling blijft
werken bij hoge belasting van de motor,
wordt de compressor van de airconditioning
uitgeschakeld zodra de koelvloeistoftempe-
ratuur te hoog wordt.
Aanbevolen instelling voor alle jaargetijden
● Stel de gewenste temperatuur in, wij raden
+22°C (+72°F) aan.
● Druk op de t
oets ››
› afb. 172.
170
Airconditioning
● St el
de r
oosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wordt geleid.
Wisselen tussen Celsius en Fahrenheit.
Houd gedurende 2 seconden de toetsen
en tegelijkertijd ingedrukt. De gegevens
verschijnen nu in de gewenste eenheid op
het scherm.
Automatische regeling
De automatische functie zorgt voor een con-
stante temperatuur en voor de verwijdering
van condens op de ruiten in het interieur van
de wagen.
● Stel de temperatuur in tussen +16°C
(+64°F) en +29°C (+84°F).
● Stel
de roosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wor
dt geleid.
● Druk op de toets , op het s
cherm ver-
schijnt AUTO.
De automatische functie wordt uitgeschakeld
door op de luchtverdelingstoets te drukken
of door de snelheid van de aanjager lager te
zetten. De temperatuur blijft echter geregeld.
Temperatuur instellen ● Tijdens het inschakelen van het systeem,
kunt
u de knop 1
›
››
afb. 172 gebruiken om
de gewenste binnentemperatuur in te stellen. De binnentemperatuur kan ingesteld worden
tus
sen +16°C (+64°F) en +29°C (+84°F). Bin-
nen dit bereik wordt de temperatuur automa-
tisch geregeld. Als een temperatuur wordt ge-
selecteerd die lager is dan +16°C (+64°F),
dan verschijnt de melding "LO" op het
scherm. Als een temperatuur wordt geselec-
teerd die hoger is dan +29°C (+84°F), dan
verschijnt de melding "HI" op het scherm. In
beide uiterste gevallen werkt de Climatronic
met het maximale koelings- of verwarmings-
vermogen. De temperatuur wordt niet gere-
geld.
Indien de luchtstroom langer en onregelma-
tig uit de luchtmonden komt (met name bij
de voeten) en er zich grote temperatuurver-
schillen voordoen, bijv. tijdens het verlaten
van de wagen, dan kunnen gevoelige perso-
nen verkouden worden.
Aanjagerregeling
De Climatronic regelt automatisch het aanja-
gertoerental, afhankelijk van de temperatuur
van het interieur. Het is echter mogelijk het
aanjagertoerental in te stellen op het vereiste
niveau.
● Druk op de toetsen 2 om de aanjagersnel-
heid l ag
er of
hoger in te stellen.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt
ook de Climatronic uitgeschakeld. De voorruitontdooiing inschakelen
●
Druk op de toets ›››
afb. 172.
De voorruitontdooiing uitschakelen
● Druk meerdere malen op de toets of
druk op de toets
.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Uit de roosters ››› afb. 169 2 komt een gro-
t er
e hoev
eelheid lucht. ATTENTIE
Lees de waarschuwingsaanwijzingen ›››
in
Al g
emene aanwijzingen op pag. 163 en volg
deze op. Let op
● Gea dv
iseerd wordt om eenmaal per jaar
naar een gespecialiseerde servicewerkplaats
te gaan om de airconditioning te laten
schoonmaken.
● In het onderste gedeelte bevindt zich de
sensor v
an de interieurtemperatuur. Bedek
deze niet met stickers of andere dingen, aan-
gezien de Climatronic hierdoor minder goed
zou kunnen werken. 171
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
het selecteren van het eco-profiel
aut om
atisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden.
Dual Ride "wielophanging"
De "Dual Ride" wielophanging zorgt voor een
comfortabele vering bij de profielen Eco en
Normaal , bijvoorbeeld geschikt voor dage-
lijks gebruik terwijl een sportieve vering
wordt ingesteld voor het profiel Sport dat
past bij een sportieve rijstijl. In het profiel
Individueel kan de vering worden inge-
steld tussen Normaal of Sport al naarge-
lang de persoonlijke voorkeur.
Bij een storing in de "Dual Ride" wielophan-
ging verschijnt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht Storing: in-
stelling van de demping .Besturing
De st
uurbekrachtiging wordt stijver in de
sport -stand om een sportievere rijstijl mo-
gelijk te maken.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel.
Rijprogramma instellen Afb. 206
Naast de versnellingshendel: MODE-
t oets. U kunt kiezen tussen
Normaal, Sport, Eco
en Individueel . De gewenste stand kan gekozen worden door
meerm
aal
s
te drukken op de toets MODE
››› afb. 206 of door middel van het aanraak-
scherm in het menu dat geopend wordt wan-
neer men op die toets drukt.
Een pictogram in het display van het Easy
Connect-systeem verschaft u informatie over
de actuele instelling.
De verlichting van de MODE-toets blijft geel
branden wanneer de actuele instelling af-
wijkt van normaal .
RijprofielEigenschappen
NormalVerschaft een uitgebalanceerde rijervaring
en is bij uitstek geschikt voor dagelijks ge-
bruik.
SportVerschaft de wagen een dynamisch karak-
ter rondom en maakt het mogelijk om
sportiever te rijden.
EcoZorgt ervoor dat de wagen zo min mogelijk
brandstof verbruikt, passend bij een zuini-
ge en milieubewuste rijstijl.
Indivi-
dual
Hierin kunt u bepaalde instellingen wijzi-
gen door op de knop Profielinstel-
lingen te drukken. De functies die u kunt
aanpassen, variëren per uitrustingsniveau
van de wagen. ATTENTIE
Houd bij de keuze van SEAT Drive Profile op
de eers t
e plaats rekening met het verkeer, om
geen ongelukken te veroorzaken. 234