Bedienen
VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd b ij een
zeer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet d an in sommig
e gevallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wor
dt niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin
g tot themaDe parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er
en. Als de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vang
en ultrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem k u
nnen de oplettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g weerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signa
len van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. VOORZICHTIG
● Voor w
erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge- nomen en kunnen tot beschadiging van de
wag
en l
eiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stak
el detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeu
wvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v
erkeerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig
asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagens. 218
Bedienen
Optisch parkeersysteem* (OPS) Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
g
enomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 211
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
ark
eerhulp ››› pag. 219 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 221.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 219
of het inparkeersysteem ››› pag.
221 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 225. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
z
one waarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 211 B . Achter de wagen wordt eenzone van ongeveer 160 cm en aan de zijkan-
t
en
v
an ongeveer 60 cm geanalyseerd ››› afb.
210 C .
Aanduidin g op het
s
cherm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ››› afb. 210 B en
›››
afb
. 211
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
t
e segment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
Afstand van wagen
tot obstakelGe-
luids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan- neer een ob-stakel wordt
waargenomen
Voor: ongeveer 31 -
120 cm
Achter: ongeveer 31 -
160 cmIntermit- terendgeluidGeel
Ongeveer 0 - 30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.
220
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Met aanhangwagen
Bij w ag
en
s met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop in het scherm van de radio of het
n av
ig
atiesysteem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het
geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uitgeschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijk en. Inparkeersysteem* (Park As-
s
is
t)
Inleiding tot thema
›› ›
Tab. op pag. 2 Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het
z
oeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark
eerhulp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen.
Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wordt op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s
het parkeren geen risico's lo- pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te a
l
len tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen ern
stig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g, en externe geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren. VOORZICHTIG
● Het inp ark
eersysteem richt zich uitsluitend
op andere geparkeerde wagens en let niet op
stoepranden of andere omstandigheden. Let
erop dat u de banden en wielen tijdens het
parkeren niet beschadigd. Onderbreek indien
nodig op tijd de manoeuvre om te voorkomen
dat de wagen beschadigd raakt.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stan
gen, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de
sensoren herkend en kunnen tot beschadi-
ging van de wagen leiden. » 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● In p ark
eerp
laatsen die haaks op het weg-
dek staan: druk de toets bij een snelheid
v an m
ax
imaal 50 km/u (31 mph) twee keer
in. Als de functie in werking is, brandt het
controlelampje in de toets ››› afb. 212.
● Druk indien nodig de toets opnieuw in
om de p ark
eermodu
s te wijzigen.
● Zet het knipperlicht aan aan de kant waar u
een open ruimte om te p
arkeren wilt detecte-
ren: Op het display in het instrumentenpa-
neel wordt de desbetreffende zijde van het
wegdek weergegeven.
Parkeren
● Bij parallel aan wegdek parkeren: rijd de
wagen met
een snelheid van 40 km/u (25
mph) en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m
langs de open ruimte.
● Bij haaks op wegdek parkeren: rijd de wa-
gen met
een snelheid van 20 km/u (12 mph)
en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m langs
de open ruimte.
● Het beste parkeerresultaat krijgt u, als u uw
wagen
zo parallel mogelijk ten opzichte van
de geparkeerde wagens resp. de stoeprand
houdt.
● Als op het display in het instrumentenpa-
neel een ge
schikte open ruimte wordt weer-
gegeven, zet de wagen dan stil en schakel de
achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen op het display in het
instrument
enpaneel. ●
Laat na enig
e tijd het stuurwiel los wanneer
de volgende waarschuwing ››› wordt weer-
g e
g
even: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorz
ichtig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient all
een het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-
der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal en het rempedaal.
● Volg de visuele aanwijzingen en de akoesti-
sche s
ignalen van het inparkeersysteem tot
de manoeuvre voltooid is.
● Het inparkeersysteem stuurt de wagen zo-
wel n
aar voren als naar achteren tot de wa-
gen recht in de open ruimte staat.
● De manoeuvre is voltooid wanneer de daar-
bij behorende w
aarschuwing op het display
in het instrumentenpaneel wordt weergege-
ven.
Parkeermanoeuvre voortijdig voltooien of
onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre voortijdig als een van de volgende
situaties zich voordoet:
● Indrukken toets .
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over. ●
De p
ark
eermanoeuvre is niet voltooid en er
zijn zes minuten verstreken vanaf het mo-
ment dat de automatische stuurwielhulp in-
geschakeld werd.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvr
e af te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet
beschikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt
in. ATTENTIE
Tijdens het parkeren met het inparkeersys-
teem dr aait
het stuurwiel snel zelfstandig
rond. Als u uw handen in de openingen van
het stuurwiel steekt, kunt u zichzelf verwon-
den. Let op
● Het inp ark
eersysteem heeft zijn beperkin-
gen. U kunt met het inparkeersysteem bij-
voorbeeld niet in krappe bochten parkeren.
● Hoewel het inparkeersysteem weet dat er
niet v
oldoende ruimte is om de wagen te par-
keren, wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel toch deze ruimte weergegeven. In
dit geval wordt u aangeraden de parkeerma-
noeuvre niet uit te voeren.
● Als u voortijdig tussen de vooruit- en ach-
teruitv
ersnelling schakelt (d.w.z. voordat het » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
signaal van het inparkeersysteem dit aan-
geef
t), d
an wordt de wagen niet goed
geparkeerd.
● Als u de wagen recht (parallel aan het weg-
dek) parkeer
t, weerklinkt een signaal dat de
bestuurder erop attent maakt wanneer de
vooruitversnelling en wanneer de achteruit-
versnelling geschakeld moet worden, omdat
het signaal van het inparkeersysteem niet
aangeeft wanneer van rijrichting verandert
moet worden.
● U kunt het inparkeersysteem ook later in-
sch
akelen, wanneer u met de wagen met
maximaal 40 km/u (25 mph) langs een ge-
schikte parallelle open ruimte of met 20 km/u
(12 mph) langs een schuine open ruimte
(haaks op wegdek) rijdt, en vervolgens op de
toets drukt.
● De voortgangsbalk op het display in het in-
strument enp
aneel geeft met symbolen de re-
latieve af te leggen afstand weer.
● Wanneer het inparkeersysteem het stuur-
wiel bedient
en de wagen stilstaat, wordt
daarnaast het symbool weergegeven. Trap
het rempedaal in zodat het stuurwiel terwijl
de wagen stilstaat kan draaien, en op deze
manier het aantal manoeuvres beperkt wordt.
● De lengte van de open ruimte is "geschikt"
voor park
eren als deze minimaal 1,1 m groter
is dan de lengte van de wagen.
● Als na het verwisselen van de wielen de wa-
gen niet meer g
oed geparkeerd wordt, moet
de wielomtrek van de nieuwe wielen in het
systeem worden opgeslagen. Dit proces
wordt tijdens het rijden automatisch uitge- voerd. U kunt dit proces vergemakkelijken
door de wag
en b
ijvoorbeeld langzaam (met
minder dan 20 km/u) (12 mph)) in een lege
parkeerruimte te rijden. Parkeerplaats met inparkeersysteem
verl
at
en Parkeerplaats verlaten
● De motor van de wagen starten.
● Indrukken toets . Als de functie in werk-
in g i
s, br
andt het controlelampje in de toets
››› afb. 212.
● Zet het knipperlicht aan aan de zijde van
de wagen die al
s eerste de parkeerplaats
gaat verlaten.
● Schakel de achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen van het inparkeersys-
teem.
● Wanneer de
volgende waarschuwing wordt
weerg
egeven, laat dan het stuurwiel los ››› in Parkeren met inparkeersysteem op
p
ag. 223
:
Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorz
ichtig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient all
een het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal
en het rempedaal.
● Wanneer de parkeerplaats verlaten kan
worden, grijpt
het inparkeersysteem automa-
tisch niet meer in. Neem het stuurwiel over
en voeg de wagen wanneer de verkeerssitua-
tie dit toelaat aan het verkeer toe door de
parkeerplaats te verlaten.
Manoeuvre automatisch onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre als een van de volgende situaties
zich voordoet:
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvr
e af te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet
beschikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt
in. ATTENTIE
Tijdens het verlaten van de parkeerplaats met
het inp ark
eersysteem draait het stuurwiel
snel zelfstandig rond. Als u uw handen in de
openingen van het stuurwiel steekt, kunt u
zichzelf verwonden. 224
Bedienen
van de achteruitkijkcamera kan ernstig letsel
en ong
ev
allen veroorzaken. Ondanks het sys-
teem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
de gaten en k
ijk altijd in de richting van de
plek waar u de wagen wilt parkeren. Op het
scherm wordt de rijweg van de achterzijde
van de wagen afhankelijk van de draaihoek
van het stuur weergegeven. De voorzijde van
de wagen zwenkt ten opzichte van de achter-
zijde meer uit.
● Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken.
● Houd de om
geving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de camera's niet altijd kinde-
ren, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het is mogelijk dat het systeem niet alle
zones
duidelijk weergeeft.
● Gebruik de achteruitrijcamera alleen bij
vol
ledig gesloten achterklep. VOORZICHTIG
● De c amer
a geeft de beelden slechts tweedi-
mensionaal in het scherm weer. Vanwege het
ontbreken van diepte kan het moeilijk zijn
voorwerpen die uitsteken of gleuven in het
wegdek te herkennen, of zelfs helemaal niet
herkennen. ●
Voor w
erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de ca-
mera's herkend en kunnen tot beschadiging
van de wagen leiden. Gebruiksaanwijzingen
Afb. 214
In de achterklep: inbouwplaats van
ac ht
eruitk
ijkcamera. Afb. 215
Aanwijzing van achteruitkijkcamera:
modus 2 in
geschakeld. Functietoetsen op het display:
menu w eer
g
even; menu verbergen.
Het beeld van de achteruitrijcamera uit-
schakelen.
De help weergeven. In het hulpschema
wordt uitleg gegeven over de oppervlak-
ken en lijnen in het camerabeeld. Druk
op om de help te verlaten.
Het geluid uitschakelen.
De aanwijzing aanpassen: helderheid,
contrast, kleur.
De oriëntatiepunten koppelen om achter-
uit rijdend haaks op het wegdek (modus
1) te parkeren.
Het optische parkeersysteem weergeven.
1 2
3
4
5
6
7
226
Bedienen
● Maak
de c
ameralens met een in de handel
verkrijgbaar glasreinigingsmiddel op basis
van alcohol nat en veeg de lens met een dro-
ge doek schoon ››› .
● Verwijder de sneeuw met een handveger.
● Verwijder ijs bij voorkeur met een ontdoois-
pr a
y
››› .
VOORZICHTIG
● Gebruik nooit
schurende schoonmaakmid-
delen voor het schoonmaken van de lens.
● Verwijder sneeuw of ijs nooit met lauw of
warm wat
er van de cameralens. De lens kan
hierdoor beschadigd raken. Let op
● SEA T r
aadt u aan het inparkeren met de
achteruitrijcamera op een plek of parkeer-
plaats met weinig verkeer te oefenen om met
het systeem, de oriëntatielijnen en de werk-
ing hiervan vertrouwd te raken.
● Als de achterklep geopend is, of als de in
de fabriek in
gebouwde trekhaak op een elek-
trische wijze op de aanhangwagen aangeslo-
ten, worden de oriëntatielijnen niet op het
scherm weergegeven. Haaks op wegdek parkeren (modus 1)
Afb. 216
Display: oriëntatielijnen van parkeer-
ruimt e ac
ht
er wagen. Overzicht van oriëntatiepunten.
B
et
ek
enis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen ››› afb. 216. Alle lengtes van de
oriëntatielijnen gebruiken als referentiepunt
een wagen die op een horizontaal oppervlak
staat.
Rood: veiligheidsafstand, dat wil zeggen
zone van wegdek die zich ongeveer 40
cm achter de wagen bevindt.
Groen: verlenging van wagen (iets ver-
ruimd) naar achteren. De groen gemar-
keerde zone eindigt ongeveer twee meter
achter de wagen, boven het wegdek.
Geel: verlenging van wagen naar achter-
en overeenkomstig de draaihoek van het
stuurwiel. De geel gemarkeerde zone ein-
1 2
3 digt ongeveer drie meter achter de wa-
g
en, bo
v
en het wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen voor een open ruimte en
sch
akel de achteruitversnelling in.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel
zodanig dat de gele oriëntatielijnen u
naar de open ruimte leiden ››› afb. 216 3 .
● Lijn de wagen met de groene oriëntatielij-
nen op de p ark
eerp
laats recht uit.
Parallel aan wegdek parkeren (mo-
dus 2) Afb. 217
Display: oriëntatielijnen en -opper-
vl akk
en
van ruimte achter de wagen. Na het aanzetten van het knipperlicht worden
de niet
-benodigde lijnen en op per
vlakken
gewist.
228
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Overzicht van oriëntatiepunten.
B et
ek
enis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen en -oppervlakken ››› afb. 217.
Alle lengtes van de oriëntatielijnen gebruiken
als referentiepunt een wagen die op een hori-
zontaal oppervlak staat.
Veiligheidsafstand: zone van wegdek die
zich ongeveer 40 cm achter de wagen be-
vindt.
Zijbereik van wagen.
Draaipunt bij parkeren. Wanneer de gele
lijn de stoeprand of een andere limiet van
de open ruimte voor het parkeren raakt,
is het punt bereikt waarop de wagen ge-
draaid moet worden (loep).
Benodigde vrije ruimte voor parallel par-
keren van wagen. Het weergegeven op-
pervlak moet volledig in de open ruimte
vallen.
Mogelijk geparkeerde wagen naast rand
van wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen op 1 m afstand parallel
aan de parkeerp
laats en schakel de achter-
uitversnelling in.
● Schakel op het display van het navigatie-
syst
eem modus 2 in om de wagen parallel te
parkeren.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel
zodanig dat het gele op het scherm
1
2
3
4
5 weergegeven oppervlak eindigt voor een mo-
g
elijk
o
bstakel 5 (bijv. een andere wagen).
● Draai het stuurwiel maximaal tot de open
ruimt e en rijd l
an
gzaam achteruit.
● Wanneer de gele lijn 3 het zijbereik van
de open ruimt e r
aakt, b
ijvoorbeeld het zij-
spoor of de stoeprand (loep), draai dan het
stuurwiel maximaal in tegengestelde rich-
ting.
● Rijd verder achteruit tot de wagen parallel
aan het we
gdek in de open ruimte staat. Cor-
rigeer indien nodig de positie. Afstandsregeling* (Snelheids-
reg
elsysteem - GRA)
Waarschuwings- en controlelampjes Afb. 218
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van GRA.
Springt aan
Het snelheidsregelsysteem regelt de snelheid van de
wagen.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. »
229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid