30
Display 1 Display 2SysteemOpmerkingen
Waarschuwingsmeldingen (contact in stand "ON")
Tweewielaandrijving
2WDKnippert even als de stand "2WD" (tweewielaandrijving) is geselecteerd met behulp
van de keuzeschakelaar, bij uitvoeringen met vierwielaandrijving.
Vierwielaandrijving 4WD Knippert even als de stand "4WD" (vier wielaandrijving) is geselecteerd met behulp
van de keuzeschakelaar, bij uitvoeringen met vierwielaandrijving.
Vierwielaandrijving 4WD
LOCK Knippert even als de stand "LOCK" (vier wielaandrijving) is geselecteerd met behulp
van de keuzeschakelaar, bij uitvoeringen met vierwielaandrijving.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ASC) Knippert als de dynamische stabiliteitscontrole (ASC) in werking is.
Instrumentenpaneel
47
4008_nl_Chap01_Instruments-de-bord_ed01-2016
Permanente weergave
Als u de datum en de tijd hebt ingesteld, kunt
u ervoor kiezen deze gegevens permanent te
laten weergeven op het scherm. Voer daarvoor
de volgende handelingen uit:
F
D
ruk op de toets MENU .
F
D
ruk op " Setting " (Instellingen).
F
D
ruk op " Clock Screen " (Klokscherm).
Weergaveformaat
U kunt het weergaveformaat van de datum en
de tijd wijzigen:
F
D
ruk op de toets MENU .
F
D
ruk op " Setting " (Instellingen).
F
D
ruk op " System Setting "
(Systeeminstellingen).
De datum en de tijd worden weergegeven.
Raak het scherm nogmaals aan om terug te
keren naar de oorspronkelijke weergave.
F
D
ruk op " Time Setting " (Instelling datum
en tijd).
F
D
ruk op " Time Display Settings "
(Weergave-instellingen).
U kunt nu het weergaveformaat
(" Date / Time Format ") kiezen en de
automatische instelling van de tijd
(" Clock Time ") activeren.
F
D
ruk op " Time Adjustment
" (Wijziging
van de datum en de tijd).
F
G
ebruik de op het scherm weergegeven
pijlen om de datum en de tijd in te stellen.
F
D
ruk op " Set " om uw keuze te bevestigen
of op " Back " om de handeling af te breken
en terug te gaan naar het vorige scherm.
Month: Maand.
Date: Datum.
Year: Jaar.
Hour: Uren.
Min.: Minuten.
Day : Dag.
1
Instrumentenpaneel
77
4008_nl_Chap03_Ergonomie-et-confort_ed01-2016
Elektrisch inklappen/uitklappen
Van buitenaf:
F d oor de auto te vergrendelen of
ontgrendelen met behulp van de
afstandsbediening of de vergrendel-/
ontgrendeltoetsen (bij auto's voorzien van
keyless entry and start). Als u de buitenspiegels hebt ingeklapt
met de knop C
, moet u deze ook
gebruiken om ze weer uit te klappen.
Zo niet, dan worden de spiegels niet
correct vergrendeld.
De buitenspiegels zijn tevens
handmatig in te klappen.
Van binnenuit:
-
m
et het contact in de stand "ON" of "ACC",
door op de knop C te drukken.
-
m
et het contact in de stand "LOCK", door
binnen 30
seconden op de knop C te
drukken.
3
Ergonomie en comfort
92
4008_nl_Chap03_Ergonomie-et-confort_ed01-2016
Middenarmsteun
vóór
Trek aan de rechter hendel om het opbergvak
onder de armsteun te openen.
Duw de armsteun omlaag totdat deze vastklikt
om het opbergvak weer te sluiten.Trek aan de linker hendel om het deksel te
openen.
Duw het deksel terug totdat het vastklikt om het
opbergvak weer te sluiten.
In dit opbergvak kunnen maximaal drie AUX-
aansluitingen zijn aangebracht.Deze aansluiting werkt als het contact in de
stand "LOCK", "ACC" of "ON" staat.
Open het deksel van de armsteun voor om bij
de aansluiting te komen.
Bovenste opbergvak Onderste opbergvak
Controleer of het elektrische apparaat
op 12
V werkt en of het maximale
elektrische vermogen niet meer dan
120
W bedraagt.
Bij langdurig gebruik van een elektrisch
apparaat zonder dat de motor draait,
kan de accu ontladen raken.
12V-aansluiting
(maximaal 120W)
Ergonomie en comfort
98
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor met de sleutel
- Stand 1: LOCK Het stuurslot is ingeschakeld.
-
S
tand 2: ACC
D
e accessoires (autoradio,
12V-aansluiting, ...) kunnen worden gebruikt.
-
S
tand 3: ON
H
et contact is A AN.
-
S
tand 4: S TA R T
S
tarten van de motor.
Contact
Als u langdurig accessoires gebruikt
(met het contact in de stand 2 (ACC)),
kan de accu ontladen raken. Uw auto
kan dan mogelijker wijs niet meer
starten. Houd hier rekening mee .
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
automatische onderbreking van de
voeding van elektrische functies .
Waarschuwingssignaal
sleutel
Als het bestuurdersportier wordt geopend
ter wijl de sleutel nog in het contact steekt,
klinkt er een geluidssignaal.
F
S
teek de sleutel in het contactslot.
F
D
raai de sleutel in de stand 2
(ACC)
en
ontgrendel het stuurslot door enigszins aan
het stuurwiel te draaien.
F
T
rap het rempedaal in en houd het
ingetrapt.
F
T
rap het koppelingspedaal volledig
in (auto's met handgeschakelde
versnellingsbak).
F
Z
et de versnellingshendel in de
neutraalstand (auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak) of zet
de selectiehendel in de stand P (auto's met
een CVT-transmissie).
F
D
raai de sleutel in de stand 4
(S TA R T )
om
de startmotor te bedienen.
F
L
aat de sleutel los als de motor draait.
H
et contact wordt automatisch in de stand
3
(ON)
gezet.
Starten met de sleutel Afzetten
F Zet de auto stil.
F Z
et de versnellingshendel in de
neutraalstand (auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak) of de
selectiehendel in de stand P (auto's met een
CVT-transmissie).
F
D
raai de sleutel naar u toe in de stand 1
(
LOCK) ; houd de sleutel hierbij ingedrukt.
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
V
ergrendel het stuurslot.Bevestig geen zware voorwerpen
aan de sleutel of de sleutel met
afstandsbediening; ze zouden de
sleutel naar beneden kunnen trekken
en storingen kunnen veroorzaken.
Bovendien zou een zwaar of puntig
voor werp het opblazen van de knie-
airbag kunnen hinderen of bij het
opblazen van de knie-airbag ernstig
letsel kunnen veroorzaken.
Wacht, als u bij een auto met een
dieselmotor het contact in de stand
3
(ON) zet, bij koude motor tot het
verklikkerlampje voorgloeien is gedoofd
voordat u de sleutel in de stand
4
(S TA R T ) draait.
Bij warme motor gaat dit lampje niet
branden. Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Rijden
118
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Elektronisch gestuurde vierwielaandrijving
Afhankelijk van de omstandigheden kunt u met dit systeem een type aandrijving kiezen.
De bestuurder kan handmatig kiezen uit drie typen aandrijving, afhankelijk van de gewenste prestaties.
U kunt van type aandrijving wijzigen wanneer
de auto stilstaat of wanneer de auto rijdt.
Het type aandrijving kan worden gewijzigd door
aan de knop A te draaien.
Type aandrijving selecteren
4WD AUTO (stand 1)
Bij vier wielaandrijving wordt de auto optimaal
aangedreven, op elke ondergrond.
Onder normale omstandigheden wordt in deze
positie het koppel automatisch verdeeld over
de voor- en achter wielen.
Het koppel wordt voornamelijk overgebracht
op de voor wielen, de elektronische eenheid
bepaalt aan de hand van de grip op het wegdek
hoeveel koppel naar de achter wielen gaat.
Hierdoor is de wegligging altijd optimaal.
4WD LOCK (stand 2)
De auto kan ook permanent op alle vier wielen
worden aangedreven.
Deze aandrijving is het meest geschikt in
situaties waar de auto weinig grip heeft
(zand, modder, hellingen, ...).
2WD (stand 3)
In deze stand heeft de auto voor wielaandrijving
Deze aandrijving leent zich het best voor rijden
op asfaltwegen waar de auto veel grip heeft
(droog wegdek).
Weergave op het
instrumentenpaneel
Na het wijzigen van het type aandrijving
knippert het bijbehorende pictogram op het
display van het instrumentenpaneel.Als de omstandigheden het toelaten,
raden wij u aan deze aandrijving te
kiezen.
Rijden
119
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Aangezien het motorkoppel op alle vier
wielen wordt overgebracht, heeft de
staat van de banden grote invloed op de
prestaties van de auto.
Controleer of de vier banden in goede
staat verkeren.
Vermijd zandgrond, modder en
andere plaatsen waar wielen kunnen
doorslippen.
Bij slippende wielen wordt veel kracht
uitgeoefend op de overbrenging,
hetgeen ernstige storingen kan
veroorzaken.
Rijd nooit met de auto door diep water.
Vermijd te geaccidenteerd terrein (kans
op beschadigen van de bodem of vast
blijven zitten op de top van een helling).
Storingen
Wanneer het pictogram van de geselecteerde
aandrijving knippert, schakelt de auto
automatisch over op voorwielaandrijving
"2WD".
In dit geval is het niet meer mogelijk om een
andere aandrijving te selecteren met de
knop A .
Als de melding "SLOW DOWN" op het
instrumentenpaneel verschijnt, dient u de
aandrijving te laten afkoelen voordat u verder
rijdt.
Als de pictogrammen "4WD" en
"LOCK" afwisselend knipperen en de
melding "SERVICE REQUIRED" op het
instrumentenpaneel verschijnt, is er een storing
en treedt het veiligheidssysteem in werking.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Sleep de auto uitsluitend met een
autotransporter.
Bij het slepen van de auto mogen de
voor- of achter wielen nooit meedraaien,
zelfs niet wanneer tweewielaandrijving
"2WD" is ingeschakeld.Als bij uitvoeringen met
4-wielaandrijving het vervangen van
één of meer banden noodzakelijk is,
wordt geadviseerd alle 4
de banden
tegelijkertijd te vervangen. Gebruik
hiervoor vier identieke banden
(afmetingen, type en merk).
Bij gebruik van banden waarbij de maat,
structuur of mogelijk slijtagepatroon
verschillend zijn, zouden onderdelen
van de aandrijving beschadigd kunnen
raken.
4
Rijden
130
4008_nl_Chap05_Eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor
voldoende licht waarnemen en zullen
de lichten niet automatisch worden
ingeschakeld.
Dek de lichtsensor niet af, de
bijbehorende functies worden dan niet
meer bediend.
Automatisch uitschakelen
Het dim-/grootlicht wordt automatisch
uitgeschakeld als de sleutel uit het contact
wordt ver wijderd, of wanneer het por tier van
de bestuurder wordt geopend ter wijl het
contact in de stand "LOCK" of "ACC" staat.
Verlichting overdag
Verlichting overdag is verplicht in sommige
landen en wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart zodat de auto
overdag beter zichtbaar is voor de overige
weggebruikers.
Deze functie wordt verzorgd door het
inschakelen van de specifieke verlichting.
De lichtschakelaar moet in de stand "0" of
"AUTO" (dagstand) staan.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende
is.
De sensor bevindt zich aan de onderzijde van
de voorruit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de gevoeligheid
van de sensor in te stellen.
Verlichting en zicht