52
3008-2_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Instellingen
De via de bovenste balk toegankelijke functies zijn in onderstaande tabel weergegeven.
To e t s Aanwijzingen
ui
tschakelen van het scherm (zwart scherm).
Druk op het zwarte scherm of op een van de menutoetsen om terug te gaan naar de oorspronkelijke weergave.
Instellen van de lichtsterkte van de sfeerverlichting van het dashboard.
Selecteren en configureren van de drie gebruikersprofielen.
Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.
Inschakelen en instellen van de Wi-Fi.
Instrumentenpaneel
56
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Supervergrendeling
F Druk op deze knop.
F D ruk binnen vijf seconden
nogmaals op deze knop om de
supervergrendeling van de auto
in te schakelen.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
oo
k de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
Lokaliseren van de auto
F Druk op deze knop.
ge
durende ongeveer tien seconden
gaan de plafonniers en de verlichting in
de buitenspiegels branden en gaan de
richtingaanwijzers knipperen. Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, met name bij weinig licht. De auto
dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het
gedurende enkele seconden branden van de
richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer
indrukken van de vergrendelknop aan dat de
supervergrendeling is ingeschakeld. Sluiten van de ruiten en het schuifdak
Door de vergrendelknop ingedrukt te
houden kunt u de ruiten en, volgens
uitvoering, het schuifdak sluiten tot
de gewenste stand.
Zorg er bij het sluiten van de ruiten en
het schuifdak voor dat er geen obstakels
zijn die het correct sluiten kunnen
verhinderen.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten en/of het schuifdak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten
staan, moet u eerst de interieurbeveiliging
van het alarmsysteem uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
alarmsysteem .
Hierbij wordt ook het zonnescherm gesloten.
toegang tot de auto
62
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het P
e
ugeot
-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water
(waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan
door het systeem worden beschouwd
als een verzoek om ontgrendelen van
de auto.
SupervergrendelingF Druk, als de elektronische sleutel zich in de detectiezone A bevindt, met een vinger
op de portiergreep (bij de merktekens)
van een van de voorportieren of op de
vergrendelknop op de achterklep (rechts).
F
D
ruk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep of op de vergrendelknop van
de achterklep om de supervergrendeling in
te schakelen. Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
eerste keer drukken op de portiergreep of de
vergrendelknop van de achterklep geeft aan dat:
-
d
e auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
-
h
et alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Het gedurende enkele seconden branden van
de richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer
drukken op de portiergreep of de vergrendelknop
van de achterklep geeft aan dat de
supervergrendeling van de auto is ingeschakeld.
De supervergrendeling blokkeert het
van binnenuit openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is
ingeschakeld, werkt ook de toets
van de centrale vergrendeling op het
dashboard niet.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
toegang tot de auto
77
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Werking
u kunt de elektrisch bedienbare achterklep op
v erschillende manieren openen of sluiten:
A.
m
et de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem,
B.
m
et de knop aan de buitenzijde van de
achterklep,
C.
met de knop aan de binnenzijde van de achterklep,
D. m
et de toets op het dashboard,
E.
d
oor een trapbeweging te maken onder de
achterbumper.
Elektrisch openen
Dit kan op meerdere manieren.
F
H oud de middelste knop A van de
elektronische sleutel enige tijd ingedrukt.
of
F
D
ruk op de knop B aan de buitenzijde van
de achterklep ter wijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
of
F
D
ruk twee keer achter elkaar op de toets D
op het dashboard.
De bediening wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de opgeslagen
positie.
Elektrisch sluiten
Dit kan op meerdere manieren.
F H oud de middelste knop A van de
elektronische sleutel enige tijd ingedrukt.
of
F
D
ruk op de knop B aan de buitenzijde van
de achterklep.
of
F
D
ruk op de knop C aan de binnenzijde van
de achterklep.
of
F
D
ruk twee keer achter elkaar op de toets D
op het dashboard.
De bediening wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Via het menu Rijden
van het
touchscreen kunt u de elektrische
bediening van de achterklep in- en
uitschakelen.
Deze functie is standaard uitgeschakeld.
u
kunt het openen of sluiten van de
achterklep op elk moment onderbreken.
Als u nogmaals op een van deze
knoppen of toetsen drukt, wordt de
beweging onderbroken.
Als u na het onderbreken van de
beweging weer op een van de knoppen
of toetsen drukt, wordt de beweging
voortgezet.
2
toegang tot de auto
88
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Zitpositie
een goede zitpositie tijdens het rijden verbetert uw comfort en uw veiligheid.ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van de bedieningsfuncties zijn erbij gebaat.
Comfort
Bestuurderszijde
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw bekken,
uw rug en uw schouders goed tegen de rugleuning
steunen.
Stel de hoogte van de zitting zodanig af dat uw ogen zich
ter hoogte van het midden van de voorruit bevinden.
Zorg voor een afstand van ten minste 10 cm tussen uw
hoofd en het dak.
Zorg er bij het verstellen van de stoel in lengterichting
voor dat u de pedalen volledig kunt intrappen zonder uw
benen geheel te strekken.
Passagierszijde
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw bekken,
uw rug en uw schouders goed tegen de rugleuning
steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in lengterichting voor
een afstand van ten minste 25 cm tot het dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde
van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen eerst het contact aan
om de stoelen te kunnen verstellen.
Zorg voor een afstand van ten minste
10
cm tussen uw knieën en het dashboard,
voor een optimale bereikbaarheid van de
bedieningsfuncties van het dashboard.
Zet de rugleuning zo verticaal mogelijk; de
hoek mag niet groter zijn dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw
bovenbenen goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van uw
wervelkolom.
Stel het stuur wiel zodanig af dat er een afstand
van minimaal 25 cm is tussen het stuur wiel en
uw borstbeen, ter wijl u het stuur wiel met licht
gebogen armen kunt vasthouden.
Het stuur wiel mag het zicht op het
instrumentenpaneel niet ontnemen.ui t veiligheidsoverwegingen mogen de
stoelen uitsluitend bij stilstaande auto
worden versteld.
Bepaalde in deze rubriek beschreven afstelmogelijkheden van de stoelen zijn afhankelijk van het uitrustingsniveau en het land van verkoop.
ergonomie en comfort
92
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Voorpassagiersstoel als tafeltje gebruiken
De rugleuning van de voorpassagiersstoel kan
volledig worden neergeklapt en in die stand
worden vergrendeld.
Als ook de rugleuning van de achterbank is
neergeklapt, is dit een praktische functie voor
het vervoer van lange en grote voorwerpen.
Voordat u de rugleuning neerklapt:
F
z
et de hoofdsteun omlaag,
F
s
chuif de stoel naar achteren zodat de
hoofdsteun langs het dashboard kan
bewegen,
F
z
et de stoel in de laagste stand,
F
c
ontroleer of er niets in de weg zit bij
het neerklappen van de rugleuning
(veiligheidsgordel, kinderzitje, kleding,
tassen...).
Neerklappen van de rugleuning
F trek de hendel volledig omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.
F
K
lap de rugleuning volledig neer.
In deze stand kan de rugleuning worden
belast met een gewicht van maximaal
30 kg .
Als de rugleuning van de
voorpassagiersstoel is neergeklapt,
mag uitsluitend de buitenste zitplaats
achter de bestuurder door een
passagier worden gebruikt.
Rechtop zetten van de rugleuning
F trek de hendel volledig omhoog om de
rugleuning te ontgrendelen.
F
B
eweeg de rugleuning omhoog en naar
achteren tot hij wordt vergrendeld.
F
C
ontroleer of de rugleuning goed is
vergrendeld.
ergonomie en comfort
104
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan
de verwarming en ventilatie worden bediend
via het menu "Airconditioning" van het
touchscreen of via het bedieningspaneel van
de middenconsole.
Luchtverdeling
1. u itstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.
u itstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.
A
fsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.
A
fsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.
u itstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers. 6.
u itstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Sluiten van de ventilatieroosters:
F
b
uitenste ventilatieroosters: zet de knop
in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts richting het portier.
F
m
iddelste ventilatieroosters: zet de knop
in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts richting het midden van het
dashboard.
ergonomie en comfort
105
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Stop & Start-systeem
De ver warming en de airconditioning
werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto
op het door u gewenste niveau wilt
houden, kunt u tijdelijk de functie
Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
Stop & Star t -systeem.
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F
g
e
bruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het P
e
ugeot
-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
3
ergonomie en comfort