
28
3008-2_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Airbagstijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele 
seconden en dooft als het contact 
wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het Pe
ugeot- netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
er i
s een storing in een van de 
airbags of de pyrotechnische 
gordelspanners. Laat dit controleren door het P
e
ugeot
-
 netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
StatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Bandenspanning 
te laag permanent.
De bandenspanning van een of 
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te 
worden uitgevoerd.
+
knipperend en 
vervolgens permanent, 
in combinatie met het 
verklikkerlampje Service.Het controlesysteem voor de 
bandenspanning is defect of de 
sensor van een van de wielen wordt 
niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het Pe
ugeot-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 
Instrumentenpaneel  

101
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder 
minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F S tel de spiegel af als deze in de dagstand 
staat.
Dag-/nachtstand
F
  t
r
 ek aan het hendeltje om de spiegel in de 
nachtstand te zetten.
F
 
D
 uw het hendeltje naar voren om de 
spiegel terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische" 
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die 
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel 
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en 
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld, wordt de spiegel in de 
dagstand gezet voor een maximaal 
zicht naar achteren.
3 
ergonomie en comfort  

105
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Stop & Start-systeem
De ver warming en de airconditioning 
werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto 
op het door u gewenste niveau wilt 
houden, kunt u tijdelijk de functie  
Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over het  
Stop & Star t -systeem.
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de 
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
 
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de 
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters 
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij 
blijven.
F
 
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient 
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
 
Z
et de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan 
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
 
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen.
 W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale 
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon 
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
 
L
aat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem 
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F
  g
e
bruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het P
e
ugeot
-
netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij 
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een 
optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning 
kan ertoe leiden dat zich een klein 
plasje water onder de auto vormt. Dit is 
een normaal verschijnsel.
Als de auto lange tijd in de zon heeft 
gestaan en de temperatuur in het 
interieur hoog is opgelopen, zet dan de 
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de 
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij 
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
3 
ergonomie en comfort  

113
3008-2_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Automatisch programma 
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de ontwaseming en 
ontdooiing van de voorruit.
Functie "Air Quality 
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor 
schakelt deze functie automatisch de 
recirculatie van de interieurlucht in als een 
bepaalde grenswaarde voor de vervuiling van 
de buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, 
wordt de recirculatie van de interieurlucht 
automatisch uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende 
geurtjes te detecteren.
De functie wordt automatisch ingeschakeld als 
de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur 
lager is dan 5°C om te voorkomen dat de 
voorruit en zijruiten gaan beslaan.
u
 kunt deze functie in- en uitschakelen op de 
secundaire pagina die u kunt openen met de 
toets " OPTIES ". Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en 
zijventilatieroosters.
Voeten van de inzittenden.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de 
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de 
overige functies door het systeem geregeld blijven:
-
 
luchtopbrengst,
-
 
luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje 
van de toets " AUTO" uit.
F
 
D
 ruk nogmaals op deze toets om 
het automatische programma 
"Comfort" weer in te schakelen.
Regeling van de luchtopbrengst
F Druk op een van deze toetsen  om de aanjagersnelheid te 
verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst 
(ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde 
luchtopbrengst geleidelijk opgevuld.
Door de luchtopbrengst tot het minimum te 
verminderen, schakelt u de aanjager uit.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Vermijd het te lang rijden met een 
uitgeschakelde aanjager - Kans op 
beslagen ruiten en vermindering van de 
luchtkwaliteit!
Regeling van de luchtverdeling
u kunt de luchtverdeling in het interieur regelen 
m et behulp van deze drie toetsen.
Door het indrukken van een toets wordt de 
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Als de 
functie is ingeschakeld, brandt het lampje van de toets. 
Voor een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur 
kunnen de drie functies gelijktijdig worden geactiveerd.
In de stand AUTO  zijn de lampjes van deze drie 
toetsen gedoofd.
3 
ergonomie en comfort  

142
3008-2_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Bij helder of regenachtig weer, 
zowel overdag als 's nachts, zijn de 
mistlampen vóór en het mistachterlicht 
verblindend voor medeweggebruikers 
en daarom niet toegestaan.
u
 moet zelf inschatten wanneer u 
de mistverlichting moet inschakelen, 
omdat mogelijk de lichtsterktesensor 
van de automatische verlichting 
ondanks eventueel aanwezige mist toch 
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistverlichting uit te 
zetten zodra deze niet meer nodig is.
Mistverlichting
Mistachterlicht
De mistlampen vóór en het mistachterlicht kunnen alleen worden 
ingeschakeld als het parkeerlicht, dimlicht of grootlicht is ingeschakeld.
Mistlampen vóór en 
mistachterlicht
Het mistachterlicht kan alleen worden ingeschakeld 
als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld.
Draai de ring C kor t:
F  n aar voren om het mistachterlicht in te 
schakelen,
F
 
n
 aar achteren om het mistachterlicht uit te 
schakelen. Draai ring C
:
F  é én keer kort naar voren om de mistlampen 
vóór in te schakelen,
F
 
t
 wee keer kort naar voren om het 
mistachterlicht in te schakelen,
F
 
é
 én keer kort naar achteren om het 
mistachterlicht uit te schakelen.
F
 
t
 wee keer kort naar achteren om de 
mistlampen voor uit te schakelen. 
Verlichting en zicht  

146
3008-2_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Automatische  
follow me home-verlichting
Als de functie "Automatische verlichting" 
is geactiveerd, worden onder donkere 
omstandigheden de parkeerlichten, het dimlicht de 
instapverlichting in de buitenspiegels automatisch 
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Het in- of uitschakelen van de functie en de 
tijdsduur van de follow me home-verlichting zijn 
in te stellen via het configuratiemenu op het 
scherm van de auto.
Automatische verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de kentekenplaatverlichting, het achterlicht en het dimlicht 
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. De verlichting kan 
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór 
worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat 
het wissen is gestopt.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO".
Het activeren van de functie wordt bevestigd 
door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor 
gaat de verlichting branden, wordt 
dit pictogram weergegeven op het 
instrumentenpaneel in combinatie met 
een geluidssignaal en/of een melding.
Raadpleeg het P
e
ugeot
-
 netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor 
gecombineerde lichtsensor, die zich in 
het midden aan de bovenzijde van de 
voorruit achter de binnenspiegel bevindt, 
niet af. De aan de sensor gekoppelde 
functies worden dan niet meer bediend.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt 
bevestigd door een melding. Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor 
ten onrechte voldoende licht 
waarnemen; de verlichting wordt dan 
niet automatisch ingeschakeld. 
Verlichting en zicht  

155
3008-2_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Automatische ruitenwissers vóór
Inschakelen
F Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het 
inschakelen te bevestigen.
Uitschakelen
F Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int. , 1 of 2).
el
ke keer als het contact meer 
dan 1 minuut is afgezet, moet u 
de automatische werking van de 
ruitenwissers opnieuw activeren door 
de hendel één keer omlaag te duwen.
Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden en 
er verschijnt een melding.
Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat uit en er 
verschijnt een melding.
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als regen wordt gedetecteerd. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de 
hoeveelheid neerslag.
De regen wordt gedetecteerd door een regensensor die zich in het midden aan de bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de binnenspiegel.
Storing
In het geval van een storing in de automatische 
werking van de ruitenwissers werken deze in 
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het 
P
e
ugeot
-
 netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich 
gecombineerd met de lichtsensor in het 
midden van de voorruit bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van 
de ruitenwissers uit als de auto wordt 
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen 
van de automatische ruitenwissers tot 
de voorruit ontdooid is.
4 
Verlichting en zicht  

172
3008-2_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd 
de middelste passagier achter) bij ernstige 
aanrijdingen te verbeteren. De airbags 
vormen een aanvulling op de werking van 
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers 
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren 
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan 
de registratiezones voor een aanrijding worden 
blootgesteld:
- 
b
 ij een ernstige aanrijding gaan de airbags 
onmiddellijk af om de inzittenden van de 
auto (uitgezonderd de middelste passagier 
achter) te helpen beschermen. Direct 
na de aanrijding ontsnapt het gas snel 
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt 
belemmerd en de inzittenden de auto 
eventueel kunnen verlaten,
-
 
b
 ij een minder ernstige aanrijding of een 
aanrijding van achteren en in bepaalde 
gevallen waarbij de auto over de kop 
slaat, treden de airbags niet in werking. 
De veiligheidsgordels helpen u in deze 
situaties voldoende te beschermen.
Registratiezones voor een 
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
De airbags werken alleen als het 
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. 
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt 
(tijdens hetzelfde of een volgend 
ongeval), worden de airbags niet meer 
opgeblazen.
Het activeren van (een van) de airbags 
gaat gepaard met wat rook en een 
knal, als gevolg van de activering van 
de pyrotechnische lading die in het 
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan 
voor personen die hier gevoelig voor 
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt 
geproduceerd, kan het gehoor 
gedurende een korte periode enigszins 
verminderen. 
Veiligheid