Sleutels, portieren en ruiten39Als de spiegels ingeklapt met de knop
op het bestuurdersportier ingeklapt
zijn, dan kunt u deze niet uitklappen
door c in te drukken.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 120.
Persoonlijke instellingen 3 125.
De instellingen worden automatisch
opgeslagen voor de sleutel die wordt
gebruikt 3 23.Verwarmde spiegels
Om in te schakelen Ü indrukken.
De LED in de toets geeft aan dat het
systeem geactiveerd is.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Automatische dimfunctie
Verblinding door achterliggers 's nachts wordt automatisch verminderd
door de buitenspiegel aan bestuur‐
derskant te dimmen.
Parkeerhulp
Bij spiegels met een standgeheugen,
wordt de buitenspiegel aan de passa‐ gierskant als hulpmiddel bij het parke‐ren automatisch op de achterbanden
gericht zodra u de achteruitversnel‐ ling inschakelt, behalve wanneer een aanhanger is aangekoppeld.
Geheugenplaats 3 52.
U kunt deze functie in- of uitschakelen
in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 125.
54Stoelen, veiligheidssystemen
Geheugenpositie opslaan● Zet de bestuurdersstoel en daarna de buitenspiegels in de
gewenste stand.
● Houd MEM en 1 of 2 tegelijkertijd
ingedrukt tot er een signaal klinkt.
Geheugenstanden opvragen
Houd toets 1 of 2 ingedrukt totdat de
opgeslagen stoel- en buitenspiegel‐
standen zijn bereikt. Als de toets
tijdens het bewegen van de stoel
wordt losgelaten, wordt het opvragen
geannuleerd.
Standen met de handzender opslaan
De huidige stand van de bestuurders‐
stoel en de buitenspiegels worden
elke keer bij het uitschakelen van de
sleutel door de handzender opgesla‐
gen. Deze opgeslagen standen zijn
onafhankelijk van de geheugenstan‐
den die onder de toetsen 1 of 2 zijn
opgeslagen.
De opgeslagen standen worden auto‐ matisch opgevraagd door het
ontgrendelen en openen van het
bestuurdersportier met de in het
geheugen opgeslagen handzender.
Als het portier al open is, druk dan op
c op de handzender om het opvragen
te activeren.
U beëindigt het opvragen van de
standen met een van de knoppen
voor het geheugen, de elektrisch verstelbare spiegels of stoelen.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 120.Persoonlijke instellingen 3 125.
Uitstaphulp
Voor comfortabel uitstappen beweegt
de elektrisch verstelbare bestuur‐
dersstoel bij een stilstaande auto
naar achteren. Activeer deze functie
door het contact uit te schakelen, de
sleutel uit het contactslot te trekken
en het bestuurdersportier te openen.
Als het portier al open is, schakel dan het contact uit om het opvragen te
activeren.
U beëindigt het opvragen van de
standen met een van de knoppen
voor het geheugen of de elektrisch
verstelbare stoelen.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 120.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Instrumenten en bedieningsorganen87Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................88
Stuurwielverstelling ...................88
Stuurbedieningsknoppen ...........88
Verwarmd stuurwiel ...................88
Claxon ....................................... 89
Wis-/wasinstallatie voorruit ........89
Wis-/wasinstallatie achterruit .....91
Buitentemperatuur .....................92
Klok ........................................... 92
Elektrische aansluitingen ...........94
Asbakken ................................... 95
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................96
Instrumentengroep ....................96
Snelheidsmeter .......................102
Kilometerteller ......................... 102
Dagteller .................................. 102
Toerenteller ............................. 103
Brandstofmeter ........................103
Brandstofkeuzeschakelaar ......103
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 104
Service-display ........................ 104
Controlelampen .......................106Richtingaanwijzer ....................106
Gordelverklikker ......................106
Airbag en gordelspanners .......107
Airbag-deactivering .................107
Laadsysteem ........................... 107
Storingsindicatielamp ..............108
Rem- en koppelingssysteem ...108
Pedaal intrappen .....................108
Elektrische handrem ................108
Storing elektrische handrem ....109
Antiblokkeersysteem (ABS) .....109
Opschakelen ........................... 109
Variabele stuurbekrachtiging ...109
Afstand tot voorligger ..............109
Lane Departure Warning .........109
Ultrasoonparkeerhulp ..............110
Elektronische stabiliteitsregeling uit ..............110
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..110
Traction Control-systeem uit ...110
Koelvloeistoftemperatuur .........110
Voorverwarming ......................110
Roetfilter .................................. 111
AdBlue ..................................... 111
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 111
Motoroliedruk ........................... 111
Te laag brandstofpeil ...............112
Startbeveiliging ........................112Autostop.................................. 112
Rijverlichting ............................ 112
Grootlicht ................................. 112
Grootlichtassistentie ................112
Adaptive Forward Lighting .......112
Mistlamp .................................. 112
Mistachterlicht ......................... 113
Cruise control .......................... 113
Adaptieve cruise control ..........113
Voorligger gedetecteerd ..........113
Snelheidsbegrenzer ................113
Verkeersbordherkenning .........113
Portier open ............................. 113
Informatiedisplays ......................114
Driver Information Center ........114
Colour-Info-Display ..................120
Regeleenheid smartphone ......122
Boordinformatie ......................... 123
Geluidssignalen .......................123
Batterijspanning .......................124
Persoonlijke instellingen ............125
Telematicaservice ......................128
OnStar ..................................... 128
90Instrumenten en bedieningsorganenAutomatische wisfunctie met
regensensorINT:Automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage gevoelig‐
heid:draai het stelwiel
omlaaghoge gevoelig‐
heid:draai het stelwiel
omhoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Regensensorfunctie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd in de
Persoonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 120.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Instrumenten en bedieningsorganen91Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het
wassysteem van de koplampen niet
worden gebruikt gedurende 5 was
cycli of tot de motor of de koplampen
uit- en opnieuw zijn aangezet.
Sproeiervloeistof 3 243
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Duw de wipschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
bovenste stand:continue werkingonderste stand:onderbroken
werkingmiddenstand:uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
een paar slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐ ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 125.
92Instrumenten en bedieningsorganenDe achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 243
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
De tijd verschijnt op het
4,2" Colour-Info-Display.
Datum en tijd worden op het
8" Colour-Info-Display weergegeven.
Bediening van Colour-Info-Display
3 120
4,2" display Bedien het display met de toetsen
onder het display.
Druk op ; en selecteer het pictogram
INSTELL. door MENU te draaien en
erop te drukken.
Selecteer de menupagina Tijd.
Tijd instellen
Selecteer de menuoptie Tijd
instellen om naar het betreffende
submenu te gaan.
Selecteer de schermtoets AUTOSET
onder aan het scherm. Activeer de
modus Aan - RDS of de modus Uit -
handmatig .
Als Uit - handmatig wordt geselec‐
teerd, pas dan de uren en minuten
aan door MENU te draaien en erop te
drukken.
Druk op de schermtoets 12-24 u.
onderaan het scherm totdat u de
gewenste tijdsindeling vindt.
Instrumenten en bedieningsorganen93Als de 12-uurs modus wordt geselec‐
teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM of PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
In de modus Aan - RDS stelt het RDS-
signaal van de meeste VHF-zenders
automatisch de tijd in. De RDS-tijds‐
ynchronisatie kan enkele minuten in
beslag nemen. Sommige zenders
zenden geen correct tijdsignaal uit.
Het is dan raadzaam de automati‐
sche tijdsynchronisatie uit te schake‐
len.
Ga terug naar de startpagina door
op ; te drukken.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie
8" display
Druk op ; en selecteer vervolgens
het pictogram INSTELLINGEN .
Invoer is rechtsreeks met de vinger
op de pictogrammen van het
aanraakscherm mogelijk.
Selecteer de menupagina Tijd en
datum .Tijd instellen
Selecteer de menuoptie Tijd
instellen om naar het betreffende
submenu te gaan.
Selecteer de schermtoets Auto inst.
onder aan het scherm. Activeer de
modus Aan - RDS of de modus Uit -
handmatig .
Als Uit - handmatig wordt geselec‐
teerd, pas dan de uren en minuten
aan met de schermtoetsen hg.
Tik op de schermtoets 12-24 u rechts
op het scherm om een tijdmodus te
selecteren.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐
teerd, verschijnt er een derde kolom voor AM of PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
In de modus Aan - RDS stelt het RDS-
signaal van de meeste VHF-zenders automatisch de tijd in. De RDS-tijds‐
ynchronisatie kan enkele minuten in
beslag nemen. Sommige zenders
zenden geen correct tijdsignaal uit.
Het is dan raadzaam de automati‐
sche tijdsynchronisatie uit te schake‐
len.
Datum instellen
Selecteer de menuoptie Datum
instellen om naar het betreffende
submenu te gaan.
Selecteer de schermtoets Auto inst.
onder aan het scherm. Activeer de
modus Aan - RDS of de modus Uit -
handmatig .
Als Uit - handmatig wordt geselec‐
teerd, pas dan de datum aan met de
schermtoetsen h of g.
In de modus Aan - RDS wordt de
datum automatisch ingesteld.
Ga terug naar de startpagina door op ; te drukken.
104Instrumenten en bedieningsorganen1 uit:rijden op benzine1 knippert:voorwaarden voor
overschakelen op
rijden op LPG contro‐
leren. Licht op als aan de voorwaarden
voldaan is.1 brandt:rijden op vloeibaar
gas1 knippert
5 keer en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-
systeem. Er verschijnt een bericht op het
Driver Information
Center.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar
gas 3 225.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°:motor nog niet op
bedrijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte):normale bedrijfstem‐
peratuur130°:koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.