Page 161 of 199

Verzorging van de auto159Combi, Combo Tour
Het gereedschap en de krik liggen in
de bagageruimte achter een paneel
rechts.
Wiel verwisselen 3 166.
Reservewiel 3 168.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een
werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid
bij temperaturen onder 7 °C en moeten daarom op alle wielen
worden gemonteerd.
Bandenmaten 185/65 R15,
195/65 R15 en 195/60 R16 C zijn
toegestaan als winterbanden.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.Aanduidingen op banden
Bijv. 215/60 R 16 95 H215:bandbreedte in mm60:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlatC:bestel- of bedrijfswagen16:velgdiameter in inch95:kengetal voor draagvermogen,
95 komt bijv. overeen met
690 kgH:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:Maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
Page 162 of 199

160Verzorging van de autoDe topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de
topsnelheid van de auto afnemen.
Prestaties 3 185.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat
ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning 3 189.De bandenspanningsinformatiestic‐
ker in de portieropening (indien
aanwezig) vermeldt de originele
banden en de bijbehorende banden‐ spanning.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐ vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 183.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 189.Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐
spanningswaarden.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Page 163 of 199

Verzorging van de auto161Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Afhankelijkheid van temperatuurDe bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in de bandenspanningentabel verwijzen
naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa (0,1 bar) verhoogd. Houd hier‐ mee rekening wanneer u warme
banden controleert.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 189.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Bandenspanning te laag
Het vaststellen van een te lage
bandenspanning wordt aangegeven door het oplichten van controlelampje
w 3 87 en het klinken van een
geluidssignaal. Bij auto's met een
multifunctioneel Driver Information
Center verschijnt er ook een bijbeho‐
rend bericht.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 189.
Page 164 of 199

162Verzorging van de autoNa het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de
bandenspanningswaarden van alle
vier de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders kan het systeem de
bandenspanningswaarde niet
herkennen en knippert w gedurende
enkele seconden en brandt dan
voortdurend. Bij auto's met een multi‐ functioneel Driver Information Center
verschijnt er ook een bijbehorend
bericht.
Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet
uitgerust met druksensoren. Bij
dergelijke wielen zal het TPMS niet
werken. Bij de drie andere wielen blijft het TPMS wel werken.Reservewiel 3 168, Wiel verwisselen
3 166.
Controlelampje w en (afhankelijk van
de versie) een bijbehorend bericht
blijven bij elke contactcyclus actief
totdat de banden op de juiste banden‐
spanning zijn gezet.
Driver Information Center 3 90.
Inleerfunctie Na het verwisselen van wielen moet
het TPMS opnieuw worden ingeleerd. Het inleerproces duurt max.
20 minuten bij een minimumsnelheid
van 20 km/u.
Als er zich tijdens het inleren proble‐
men voordoen, knippert controle‐
lampje w gedurende enkele secon‐
den. Daarna brandt het ononderbro‐
ken en (afhankelijk van de versie)
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
Driver Information Center 3 90.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werkingvan het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 164, Sneeuw‐
kettingen 3 163.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de werking van het bandenspannings‐controlesysteem verstoren.
Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
Page 165 of 199

Verzorging van de auto163
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde als voorheen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of velgen kan tot ongeluk‐ ken leiden en maakt de typegoed‐keuring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Page 166 of 199

164Verzorging van de autoSneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uitsteken.
Rijd met sneeuwkettingen maximaal
50 km/u.9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden kan met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken en eerste of
achteruitversnelling inschakelen.
De bandenreparatieset kan onder de
voorstoel, in het handschoenenkastje
of rechts in de bagageruimte achter een klep liggen.
1. Haal de bandenreparatieset uit de
auto.
2. Verwijder de compressor. 3. Zet de compressor rechtop bij de band.
4. Ventieldop van defecte band losschroeven.
5. Schroef de flexibele vulslang op het ventiel.
6. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
7. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Page 167 of 199

Verzorging van de auto165Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
8. Zet de kantelschakelaar op de compressor op I. Het afdichtmid‐
del stroomt de band in.
9. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
Bandenspanning 3 189. Schakel
de compressor uit wanneer de
juiste bandenspanning is bereikt.
10. Demonteer de bandenreparatie‐ set als de druk niet binnen
vijf minuten tot 1,5 bar opgelopen
is. De auto één wielomwenteling
verplaatsen. De bandenreparatie‐
set weer aansluiten en het vulpro‐ ces vijf minuten lang voortzetten.
De band is te zeer beschadigd als de druk niet binnen nog eens
vijf minuten tot 1,8 bar opgelopen
is. De hulp van een werkplaats
inroepen.
De compressor niet langer dan
20 minuten laten werken.
11. Maak de bandenreparatieset los. 12. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
13. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
14. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Na ca. 10 km rijden
(uiterlijk na 10 minuten) stoppen
en de bandenspanning controle‐
ren. Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor
schroeven.
Bij een bandenspanning hoger dan 1,8 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,8 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐ plaats inroepen.
15. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Page 168 of 199

166Verzorging van de autoLet op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, laat deze band daarom
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
uitschakelen en laten afkoelen.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Op de bewaarinstructies op
de fles met afdichtmiddel letten.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -20 °C te gebruiken.
Blik afdichtmiddel vervangen
Vervang het blik afdichtmiddel als
volgt:
1. Ontkoppel de luchtslang van de compressor.
2.Til het blik linksom draaiend eruit.
3. Plaats het nieuwe blik rechtsom draaiend.
4. Sluit de luchtslang van de compressor aan op het blik en
breng de flexibele vulslang op zijn
plaats aan.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 164.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken en eerste of achteruitversnelling inschake‐
len.
● Reservewiel verwijderen 3 168.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval vanbandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.