controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
LET OP!
geadviseerd dat u uw voertuig naar een
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
— Waarschuwingslampje laag brand-
stofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt tot ongeveer
9,1 liter (2,4 gal), gaat dit lampje aan en
blijft het branden tot er brandstof wordt bij-
gevuld.
Een enkel waarschuwingssignaal klinkt bij
een laag brandstofpeil.
— Controlelampje onderhoud Stop/
Start-systeem — indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om aan te geven
dat het Stop/Start-systeem niet correct werkt
en moet worden nagekeken.
— Waarschuwingslampje Forward Col-
lision Warning (FCW) uit
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat For-
ward Collision Warning is uitgeschakeld.
— Lampje Service Forward Collision
Warning (FCW)
Dit lampje wijst op een mogelijke systeemsto-
ring met het FCW-systeem. Raadpleeg de
paragraaf "Forward Collision Warning" in het
hoofdstuk "Veiligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje laag niveau ruiten-
sproeiervloeistof — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als het peil van de
ruitensproeiervloeistof laag is.
— Controlelampje Onderhoud adaptive
cruisecontrol (ACC)
Dit lampje gaat branden wanneer de ACC niet
werkt en onderhoud nodig heeft. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje 4WD LOW — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
91
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje rijstrookdetectie—
indien aanwezig
Het gele LaneSens-lampje brandt wanneer
het systeem het verlaten van de rijstrook
waarneemt.
Het gele LaneSens-lampje knippert wanneer
het systeem het naderen van de rijstrook en
het wisselen van rijstrook waarneemt.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Storingslampje LaneSense —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het
LaneSense-systeem niet werkt en onderhoud
nodig heeft. Bezoek uw erkende dealer.
SERV
4WD— Controlelampje Service 4WD —
indien aanwezig
Als het lampje blijft branden of tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit erop dat de
vierwielaandrijving niet correct werkt en moet
worden nagekeken. Wij raden u aan naar het
dichtstbijzijnde service center te rijden en de
auto onmiddellijk te laten repareren.
— Snelheidswaarschuwing —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de inge-
stelde snelheid van de snelheidswaarschu-
wing wordt overschreden.
Blauwe verklikkerlampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan dat het groot-
licht is ingeschakeld. Druk de multifunctio-
nele bedieningshendel van u af om het groot-licht in te schakelen. Trek de hendel naar u
toe om het dimlicht weer in te schakelen.
Trek de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
Groene verklikkerlampjes
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AAN
Dit lampje brandt wanneer de parkeerlichten
of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mist-
lampen vóór zijn ingeschakeld.
— Waarschuwingslampjes rich-
tingaanwijzers
De pijl in de instrumentengroep knippert on-
afhankelijk voor de linker of rechter richting-
aanwijzer, afhankelijk van de selectie, en de
overeenkomstige richtingaanwijzers (voor en
achter) knipperen wanneer de multifunctio-
nele hendel omlaag (links) of omhoog
(rechts) wordt gezet
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
92
— Controlelampje Selec Speed Con-
trol — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed Con-
trol is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— controlelampje rijstrookdetectie —
indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje van de rijstrookde-
tectie continu wit wanneer geen of alleen de
linker of rechter rijstrookmarkering wordt ge-
detecteerd. Wanneer beide rijstroken zijn ge-
detecteerd, brandt het controlelampje groen,
en is het systeem gereed voor het geven van
visuele waarschuwingen op het display in de
instrumentengroep wanneer de rijstrook on-bedoeld wordt verlaten. Raadpleeg de para-
graaf "Rijstrookdetectie — indien aanwezig"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje Valetfunctie
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als de Valetfunctie
actief is. Raadpleeg de paragraaf "Rijmodi" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er een
geluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. Wanneer de ingestelde snelheid wordt
overschreden met 3 km/u of meer gaat een
geel waarschuwingslampje branden en klinkt
er een aanhoudend geluidssignaal (maximaal
10 seconden of totdat de snelheid niet meer
wordt overschreden). De snelheidswaarschu-
wing kan op het display van de instrumenten-
groep worden in- en uitgeschakeld. Raad-
pleeg voor meer informatie de paragraaf
"Menu-items display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa-
neel leren kennen".
De waarde 120 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
94
OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.Wanneer ASR is ingeschakeld, knip-
pert het controle-/storingslampje ESC, wordt
het motorvermogen verlaagd en voelt u dat de
wielen afzonderlijk worden afgeremd om te
proberen het slingeren van de aanhanger te
stoppen. Wanneer het ESP-systeem in de
stand "Partial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full
Off" (volledig uit) staat, is TSC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geacti-
veerd, rem dan af, zet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant
en verdeel de lading van de aanhanger
opnieuw om het slingeren tegen te gaan.
Ready Alert Braking (RAB)
Ready Alert Braking (anticiperend remsys-
teem) kan de tijd verkorten die nodig is om bij
een noodstop de volle remkracht te bereiken.
Het systeem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat. EBC be-
reidt het remsysteem voor op een noodstop.
Rain Brake Support (RBS)
Rain Brake Support (remdroogfunctie bij nat
weer) kan de remprestaties bij nat weer ver-
beteren. Het systeem oefent met tussenpo-
zen een geringe remkracht uit om vocht op de
remschijven van de voorwielen te verwijde-
ren. Het werkt wanneer de ruitenwissers in de
stand LO of HI staan. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en het systeem
vereist geen handelingen van de bestuurder.
Dynamic Steering Torque (DST)
Dynamic Steering Torque is een functie van
de ESC- en EPS-modules (elektrische stuur-
bekrachtiging) die een voelbare waarschu-
wing op het stuurwiel geeft onder bepaalde
rijomstandigheden waarbij de ESC-moduleinstabiliteit van het voertuig detecteert. De
voelbare waarschuwing op het stuurwiel is
alleen bedoeld om de bestuurder te wijzen op
optimaal stuurgedrag voor het bereiken/
handhaven van voertuigstabiliteit. De be-
stuurder merkt alleen dat de functie is inge-
schakeld als de voelbare waarschuwing op
het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de be-
stuurder te wijzen op de juiste handelingen
via rukjes aan het stuurwiel. Dit betekent dat
de effectiviteit van de DST-functie in hoge
mate afhankelijk is van de oplettendheid en
de reactie op de voelbare waarschuwing van
de bestuurder. Het is van groot belang te
beseffen dat deze functie het voertuig niet
bestuurt, hetgeen betekent dat de bestuurder
nog steeds verantwoordelijk is voor de bestu-
ring van het voertuig.HDC-systeem (Hill Descent Control — afda-
lingsregeling) — indien aanwezig
HDC is bedoeld voor terreinrijden met lage
snelheid in de schakelgroep 4WD LOW. HDC
handhaaft de voertuigsnelheid wanneer u
VEILIGHEID
106
hellingen afrijdt, onder verschillende rijom-
standigheden. HDC regelt de voertuigsnel-
heid door de remmen actief te regelen.
HDC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
HDC activeren
HDC wordt ingeschakeld door op de HDC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
HDC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.HDC activeren
Wanneer HDC is ingeschakeld, wordt deze
automatisch geactiveerd als er van een hel-
ling wordt gereden waarvan de hellingshoek
groot genoeg is. De ingestelde snelheid voor
HDC kan door de bestuurder worden geselec-
teerd en kan worden bijgesteld met behulp
van de schakelhendel +/-. Hier volgt een
overzicht van de HDC-snelheden:
Ingestelde HDC-snelheden
• P = geen ingestelde snelheid. HDC kan
worden ingeschakeld, maar wordt niet ge-
activeerd
• R = 1 km/u (0,6 mph)
• N = 2 km/u (1,2 mph)
• D = 1 km/u (0,6 mph)
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
OPMERKING:
Als HDC is ingeschakeld, wordt de +/- scha-
kelhendel gebruikt voor het selecteren van de
gewenste HDC-snelheid maar zal de hendel
de door de transmissie gekozen versnelling
niet beïnvloeden. Tijdens actieve regeling van
HDC zal de transmissie naar de juiste ver-
snelling schakelen voor de door de bestuur-
der ingestelde snelheid en bijbehorende
rijomstandigheden.
Ingreep door de bestuurder
De bestuurder kan de activering van de HDC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.
HDC deactiveren
HDC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van HDC
opheft met het gaspedaal of de remmen.
107
• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Auto bevindt zich op een neerwaartse hel-
ling met een hellingshoek die niet groot
genoeg is, op een vlakke ondergrond of op
een opwaartse helling.
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
HDC uitschakelen
HDC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
•
De bestuurder drukt op de HDC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD
LOW geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).
• Het voertuig rijdt harder dan 64 km/u
(40 mph) (HDC wordt onmiddellijk uitge-
schakeld).
•
HDC detecteert een te hoge remtemperatuur.
Feedback aan de bestuurder
De instrumentengroep bevat een HDC-
pictogram en de HDC-schakelaar bevat een
LED-pictogram dat feedback geeft aan de
bestuurder over de status van HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer HDC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
gedurende enkele seconden en gaan ver-
volgens uit als de bestuurder op de HDC-
schakelaar drukt, maar niet aan de voor-
waarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
gedurende enkele seconden en gaan ver-
volgens uit wanneer HDC wordt uitgescha-
keld als gevolg van een te hoge snelheid.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
wanneer HDC wordt uitgeschakeld als ge-
volg van oververhitte remmen. Het knippe-ren stopt en HDC wordt opnieuw geacti-
veerd zodra de remmen voldoende zijn
afgekoeld.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuur-
der tijdens het afdalen van een heuvel te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden. De bestuurder moet goed op de
rijomstandigheden blijven letten en blijft
verantwoordelijk voor handhaving van een
veilige rijsnelheid.
Selec Speed Control (SSC) — indien aan-
wezig
SSC is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden
in de schakelgroep 4WD LOW. SCC hand-
haaft de voertuigsnelheid door het motorkop-
pel en de remmen actief te regelen.
SSC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
VEILIGHEID
108
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
SSC activeren
SSC wordt ingeschakeld door op de SSC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
SSC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW.
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.
• De bestuurder bedient het gaspedaal niet.
SSC activeren
Zodra SSC is ingeschakeld, wordt het auto-
matisch geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
• De bestuurder laat het gaspedaal los.
• De bestuurder laat het rempedaal los.• De versnellingsbak staat in een andere
stand dan P.
• De voertuigsnelheid is lager dan 32 km/u
(20 mph).
De ingestelde snelheid voor SCC kan door de
bestuurder worden geselecteerd en kan wor-
den bijgesteld met behulp van de schakel-
hendel +/-. Tevens kan de ingestelde snelheid
van SSC worden verlaagd bij het beklimmen
van een helling, waarbij het niveau van de
verlaging van de ingestelde snelheid afhan-
kelijk is van de steilheid van de helling. Hier
volgt een overzicht van de SSC-snelheden:
Ingestelde SSC-snelheden
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5 mph)
• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = SSC blijft ingeschakeld, maar is
niet actief
OPMERKING:
• Als SSC is ingeschakeld, wordt de +/-
schakelhendel gebruikt voor het selecte-
ren van de gewenste SSC-snelheid maar
zal de hendel de door de transmissie ge-
kozen versnelling niet beïnvloeden. Tij-
dens actieve regeling van SSC zal de trans-
missie naar de juiste versnelling
schakelen voor de door de bestuurder in-
gestelde snelheid en bijbehorende rijom-
standigheden.
• De prestaties van SSC worden beïnvloed
door de Terrain Select-modus. Dit verschil
kan merkbaar zijn voor de bestuurder als
een variërend niveau van agressiviteit.
Ingreep door de bestuurder:
De bestuurder kan de activering van de SSC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.
109
SSC deactiveren
SSC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van SSC
opheft met het gaspedaal of de remmen.
• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
SSC uitschakelen
SSC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
•
De bestuurder drukt op de SSC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD
LOW geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).• De voertuigsnelheid is hoger dan 64 km/u
(40 mph) (SSC wordt onmiddellijk
afgesloten).
Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een SSC-
pictogram en een SSC-schakelaar met een
LED die feedback geeft aan de bestuurder
over de status van SSC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer SSC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor SSC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
gedurende enkele seconden en gaan ver-
volgens uit als de bestuurder op de SSC-
schakelaar drukt, maar niet aan de voor-
waarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen
gedurende enkele seconden en gaan ver-
volgens uit wanneer SSC wordt uitgescha-
keld als gevolg van een te hoge snelheid.• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen en
gaat vervolgens uit wanneer SSC wordt
uitgeschakeld als gevolg van oververhitte
remmen.
WAARSCHUWING!
SSC is alleen bedoeld om de bestuurder te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden tijdens het rijden onder terreinom-
standigheden. De bestuurder moet goed
op de rijomstandigheden blijven letten en
blijft verantwoordelijk voor handhaving
van een veilige rijsnelheid.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking
Het systeem voor dodehoekbewaking (BSM)
maakt gebruik van twee radarsensoren in de
achterbumper en detecteert motorvoertuigen
(auto's, vrachtwagens, motorfietsen enz.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
het voertuig in de dode hoek bewegen.
VEILIGHEID
110