57
Rijden met uw auto
Starten van de motor
WAARSCHUWING - Contactsleutel
• Zet het contact nooit in stand LOCK of ACC terwijl de auto rijdt.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen en neemt de
remkracht af, wat tot een ongevalkan leiden.
• Het stuurslot dient niet ter vervanging van de parkeerrem.
Controleer altijd of stand P (Park)
is ingeschakeld bij een auto met
een automatische transmissie,
schakel de parkeerrem in en zet
de motor uit voordat u de auto
verlaat. Als deze voorzorgsmaat-
regelen niet worden opgevolgd,
kan de auto onverwacht en
plotseling in beweging komen.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
• Draag altijd geschikte schoenen tijdens het rijden. Ongeschikte
schoenen (hoge hakken,
skischoenen, enz.) kunnen het
bedienen van het rempedaal, hetgaspedaal en het
koppelingspedaal (indien vantoepassing) bemoeilijken.
• Start de auto niet terwijl het gaspedaal wordt ingetrapt. De
auto kan in beweging komen, wat
kan leiden tot een ongeval.
• Wacht totdat het motortoerental normaal is. De auto kan
plotseling in beweging komen als
het rempedaal wordt losgelatenbij een hoog toerental.
(Vervolg)
• Steek nooit tijdens het rijden uwhand door het stuurwiel om de contactsleutel of andere
bedieningsorganen te bedienen.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen, wat kan leiden
tot een ongeval en ernstig letsel.
• Plaats geen losse voorwerpen rondom de bestuurdersstoel.
Deze kunnen tijdens het rijden
gaan bewegen en de bestuurder
hinderen, wat kan leiden tot een
ongeval.
59
Rijden met uw auto
Starten van de dieselmotor
Om de dieselmotor te starten bij koude
motor moet deze voorgegloeid worden
voordat de motor wordt gestart, en
vervolgens opgewarmd worden voordat
u gaat rijden.
1. Controleer of de parkeerrem isgeactiveerd.
2. Handgeschakelde transmissie - Tr a p
het koppelingspedaal volledig in en zet
de versnellingspook in de vrijstand.
Houd het koppelingspedaal en
rempedaal ingetrapt en draai de
contactsleutel naar de stand START.
Automatische transmissie - Zet de
selectiehendel in stand P (Park). Trap
het rempedaal volledig in.
De motor kan ook gestart worden met de selectiehendel in stand N. 3. Draai de contactsleutel in stand ON
om de motor voor te gloeien. Het
controlelampje voorgloeien zal nu
gaan branden.
4. Als het controlelampje voorgloeien uitgaat, draai dan de contactsleutel in
stand START en houd de sleutel in
deze stand totdat de motor aanslaat
(maximaal 10 seconden). Laat de
sleutel vervolgens los.
✽ AANWIJZING
Als de motor niet binnen 10 seconden
wordt gestart nadat het voorgloeien is
voltooid, zet het contact dan gedurende
10 seconden terug in stand LOCK en
vervolgens weer in stand ON om de
motor opnieuw voor te gloeien.
Starten en afzetten van een motor met
turbo/intercooler
1 Voer het toerental van de motor niet te hoog op en accelereer niet direct na
het starten van de motor.
Laat een koude motor enkele
seconden stationair draaien voordat u
wegrijdt om ervoor te zorgen dat de
turbocompressor voldoende smering
krijgt.
2. Na het rijden met hoge snelheid of een lange rit met een zware motorbelasting
dient de motor voor het afzetten
ongeveer 1 min stationair te draaien. Door de motor stationair te laten
draaien zal de turbo afkoelen voordat
de motor wordt afgezet.
W-60
Controlelampje voorgloeien
OPMERKING
Zet de motor nooit direct af nadat
hij zwaar belast is. Dit kan zware
schade veroorzaken aan de motor of de turbocompressor.
529
Rijden met uw auto
✽AANWIJZING
• Zorg er als u op normale wegen rijdt voor dat de stand 4WD LOCK is uitgeschakeld door op de toets 4WD LO CK te drukken
(het controlelampje dooft). Als de stand 4WD LOCK is ingeschakeld terwijl u op normale wegen rijdt, kunnen er (met name
bij het nemen van bochten) mechanische bijgeluiden en trillingen worden geprod uceerd. De bijgeluiden en trillingen
verdwijnen als de stand 4WD LOCK wordt uitgeschakeld. Sommige onderdelen in de aandr ijflijn kunnen beschadigd raken
als er langdurig met bijgeluiden en trillingen wordt gereden.
• Als de stand 4WD LOCK wordt gedeactiveerd kan een schok worden gevoeld als de aandri jfkracht weer alleen aan de
voorwielen wordt geleverd. Deze schok is geen mechanisch defect.
Selecteren van de vierwielaandrijving (4WD)
•Deze stand wordt gebruikt om bij het op- en afrijden van steile
hellingen, het terreinrijden, het rijden op zanderige of modderige
ondergrond, enz. te zorgen voor een maximale tractie.
• Deze stand wordt automatisch langzaam gedeactiveerd bij
snelheden boven 30 km/h en schakelt over naar 4WD AUTO
bij snelheden boven 40 km/h Maar als de snelheid lager
wordt dan 30 km/h wordt de stand 4WD LOCK weer
ingeschakeld.
4WD AUTO
(4WD LOCK is
gedeactiveerd)
(Controlelampje brandt niet)
Stand tussenbak Selectietoets Controlelampje Omschrijving
• Tijdens het rijden in stand 4WD AUTO werkt de auto net alsnormale 2WD-auto's onder normale
bedrijfsomstandigheden. Maar als het systeem bepaalt dat
de stand 4WD noodzakelijk is wordt de aandrijfkracht van de
motor verdeeld over alle vier wielen zonder tussenkomst van
de bestuurder.
• Tijdens het rijden op normale wegen en asfalt rijdt de auto net zo als normale 2WD-auto's.
4WD LOCK
(Controlelampje brandt)
531
Rijden met uw auto
• U dient er bewust op te oefenen hoe uin een vierwielaangedreven auto de bochten neemt.
Vertrouw niet op uw ervaring in
normale 2WD-auto's als u de snelheid
bepaalt waarmee u in 4WD de bocht
neemt. Om te beginnen dient u in 4WD
langzamer te rijden.
• Rijd in het terrein voorzichtig omdat uw auto beschadigd kan raken door
stenen of boomwortels. Zorg dat u
weet hoe de omstandigheden in het
terrein zijn voordat u er gaat rijden.
• Pak altijd de buitenkant van hetstuurwiel stevig vast wanneer u op
onverhard terrein rijdt.
• Verzeker u er van dat alle passagiers veiligheidsgordels dragen. • Als u door water moet rijden, stop de
auto dan, stel de stand 4WD LOCK in
en rijd niet sneller dan 8 km/h.
WAARSCHUWING - 4WD
Minder snelheid als u bochten
neemt. Het zwaartepunt van 4WD-
auto's ligt hoger dan bij normale
2WD-auto's waardoor ze
makkelijker omslaan als u de bochtte snel neemt.WAARSCHUWING - Stuurwiel
Steek uw arm niet in het stuurwiel
tijdens het rijden in het terrein. U
kunt uw arm verwonden door een
plotselinge stuurbeweging of door
schokken van het stuur als gevolg
van voorwerpen op de grond.
U kunt dan de controle over het
stuurwiel verliezen.
WAARSCHUWING
- Gevaarlijke wind
Als u rijdt terwijl het erg hard waait,
zorgt het hogere zwaartepunt van
de auto ervoor dat de controle over
het sturen moeilijker wordt zodat ulangzamer moet gaan rijden.
WAARSCHUWING - Rijden door water
Rijd langzaam. Als u te snel rijdt in het water kan opspattend water in
de motorruimte terechtkomen
waardoor het ontstekingssysteem
nat wordt zodat uw auto plotseling
stilstaat. Als dit gebeurt terwijl uw
auto op een helling staat, kan deauto omslaan.
ODMEDR2146
Rijden met uw auto
80
5
Terugkeren naar ingestelde
rijsnelheid (boven 40 km/h):
De meest recente snelheid wordt
automatisch hervat wanneer de hendel
omhoog wordt gedrukt (naar RES+). Dit
kan alleen als de ingestelde rijsnelheid
niet onderbroken is met de toets
/CRUISE en het systeem nog steeds in
werking is.
De ingestelde snelheid wordt echter niet
hervat wanneer de snelheid minder isdan 40 km/h.✽AANWIJZING
Houd de wegomstandigheden in de
gaten wanneer u de hendel omhoog
beweegt (naar RES+) om de cruise
control weer in te schakelen.Schakel de cruise control op één
van de volgende manieren uit:
• Druk op de toets /CRUISE (het controlelampje CRUISE op het
instrumentenpaneel gaat uit).
• Zet het contact in stand LOCK.
In deze beide gevallen wordt het systeem uitgeschakeld. Volg de aanwijzingen onder “Rijsnelheidinstellen” op de vorige bladzijde om de
cruise control opnieuw in te schakelen.
ODMEDR2004ODMEDR2002
5 117
Rijden met uw auto
Het volgende gebeurt:
• Het gele controlelampje AUTO STOP( ) in het instrumentenpaneel zal
eerst 5 seconden knipperen en daarna
blijven branden.
• Het lampje in de ISG OFF-knop gaat branden.✽AANWIJZING
• Als het lampje in de ISG OFF-knop niet uitgaat wanneer u opnieuw op de
ISG OFF-knop drukt of als het ISG-
systeem continu niet goed blijft
werken, raden we u aan om zo snel
mogelijk contact op te nemen met een
officiële HYUNDAI-dealer.
• Wanneer het lampje in de ISG OFF- knop brandt, gaat het mogelijk uit
nadat u maximaal twee uur hebt
gereden met een snelheid van
ongeveer 80 km/h en de aanjagerknop
in een lagere stand dan stand 2 hebt
ingesteld. Als het lampje in de ISG
OFF-knop ondanks deze procedure
blijft branden, raden we u aan zo snel
mogelijk contact op te nemen met een
officiële HYUNDAI-dealer.WAARSCHUWING
Als de motor zich in de Idle Stop-
modus bevindt, kan hij weer
worden gestart zonder
tussenkomst van de bestuurder.
Schakel de motor uit door hetcontact in de stand LOCK/OFF te
zetten of de contactsleutel te
verwijderen alvorens de auto teverlaten of een handeling uit te
voeren in de motorruimte.
Wat te doen in een noodgeval
4
6
ALS DE MOTOR NIET GESTART KAN WORDEN
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
1. Controleer als uw auto is uitgerust met een automatische transmissie of de selectiehendel in stand N of P staat en
of de parkeerrem geactiveerd is.
2. Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
3. Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker gaat
branden of uitgaat als u de startmotor
bedient, is de accu te ver ontladen.
4. Controleer of de aansluitingen van de startmotor goed vastzitten.
5. Probeer de auto niet aan te slepen of aan te duwen. Zie de aanwijzingen bij
“Starten met hulpaccu”. Als de motor wel ronddraait maar niet aanslaat
1. Controleer het brandstofniveau.
2. Zet het contact in stand LOCK/OFF en
controleer alle stekkerverbindingen
van de ontsteking, de bobine en de
bougies. Sluit een eventuele losse
stekker weer aan.
3. Controleer de brandstofleiding in de motorruimte.
4. Als de motor nog steeds niet start, neem dan telefonisch contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet aan te slepen
of aan te duwen. Hierdoor kan een
aanrijding of andere schade
ontstaan. Verder kan de katalysator
door overbelasting beschadigd
raken en brand veroorzaken als de
auto wordt aangesleept of
aangeduwd.
711
Onderhoud
UITLEG BIJ ONDERHOUDSSCHEMA
Motorolie en oliefilter
De motorolie moet worden ververst en
het filter moet worden vervangen volgens
de intervallen van het
onderhoudsschema. Als er onderongunstige omstandigheden gereden
wordt, moet de olie vaker ververst en het
filter vaker vervangen worden. Aandrijfriemen
Controleer alle aandrijfriemen op
tekenen van sneetjes, scheurtjes,
overmatige slijtage of verzadiging met
olie en vervang indien nodig. De
spanning van de aandrijfriemen moet
periodiek worden gecontroleerd en
indien nodig worden afgesteld. Brandstoffilter(element)
Door een verstopt filter kan de snelheid
waarmee gereden kan worden,afnemen, het emissiesysteem
beschadigd raken of slecht aanslaan
veroorzaakt worden. Als zich in de
brandstoftank te veel vuil ophoopt, dient
het filter mogelijk vaker vervangen te
worden.
We adviseren u het brandstoffilter te
laten vervangen door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Brandstofleidingen, -slangen en
aansluitingen
Controleer de brandstofleidingen, - slangen en aansluitingen op lekkage en
beschadigingen. We adviseren u de
brandstofleidingen, brandstofslangen en
aansluitingen te laten vervangen door
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
- Alleen dieselmotor
Werk nooit aan het inspuitsysteem bij draaiende motor of binnen 30
seconden na het afzetten van de
motor. De hogedrukpomp, de
common rail, de verstuivers en de
hogedrukleidingen staan onder
hoge druk, ook als de motor uit is
gezet. De brandstofstraal die kan
ontsnappen, kan ernstig letsel
veroorzaken. Mensen die een
pacemaker dragen, mogen niet
dichter dan 30 cm bij demotormodule of de bedrading in de
motorruimte komen als de motor
draait, omdat de hoge
stroomsterktes in het common rail-
systeem aanzienlijke magnetische
velden produceren.
OPMERKING
Wanneer u de riem controleert, zet dan het contact in stand LOCK/OFFof ACC.