ALARMLICHTEN
BEDIENING
Druk op knop 2 fig. 223. De vier
knipperende pijlen en de pijlen aan de
zijkant gaan tegelijkertijd aan. Deze
knop mag uitsluitend in geval van
gevaar worden gebruikt, om de andere
bestuurders te waarschuwen dat u op
een ongebruikelijke of verboden plaats
moest stoppen of onder speciale rij- of
verkeersomstandigheden.
Afhankelijk van de uitrusting kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
aangaan als u plotseling stopt. U kunt
ze uitzetten door eenmaal op knop 2
fig. 223 te drukken.
LAMP
BINNENVERLICHTING
VERVANGEN
152) 153) 154) 155)
Instapverlichting
Verwijder de lens van het betreffende
plafondlampje (1 fig. 224, 2 en 3
fig. 225, 6 en 7 fig. 226 ) los met een
schroevendraaier.
Trek de lamp omlaag om hem uit de
houder te verwijderen.
Type lamp: W6W
Vervang het lampje en herplaats
devastklemlens.
Voertuigen met leeslampje
Type lamp 2 fig. 227: pentype, 10 W
Type leeslamp 3 fig. 227: W5W
223T36520
224T36566
225T36567
226T36631
151
Nr. Locatie Nr. Locatie Nr. Locatie
1APC-lader voorvoertuigen met
elektronische sleutel10 Voorbereiding voor treksysteem 19 Verwarmingselement
2 Beschikbaar 11 Timeraccu, centrale eenheid interieur 20Achterruitenwissers,
ruitensproeierpomp, claxon
3 Beschikbaar 12Dagrijlichten, voorste parkeerlichten,
grootlicht rechts, dimlicht links21 Algemene APC-lader
4+ accu voor voertuigen met
elektronische sleutel13 Alarmknipperlichten, richtingaanwijzers 22 Achteruitrijlichten
5 Extra airconditioning 14 Vergrendeling opengaande delen 23 Rempedaalschakelaar
6 Extra interieurverwarming 15Dagrijlichten links, parkeerlichten
achter, grootlicht links, dimlicht rechts24
Inspuiting, ontsteking
(1)
7Elektrische buitenspiegels, extra
centrale regeleenheid16Kentekenplaatverlichting,
mistkoplampen en mistachterlichten25
Airbag, stuurslot(1)
8 Buitenspiegelverwarming 17Alarmen, geluidssignalen, hendels voor
lampen en ruitenwissers26Elektrische ruitbediening
passagierszijde
9Autoradio, multimediasysteem,
achteruitkijkspiegel,
diagnose-aansluiting.18 Instrumentenpaneel 27
Stuurbekrachtiging
(1)
(1) Neem contact op met een dealer van het Fiat Servicenetwerk om deze zekeringen te vervangen.
159
Een wiel vervangen
Draai de wielmoeren los met sleutel 1
fig. 255.
Plaats de krik 2 fig. 256 horizontaal
zodat de kop van de krik 3
fig. 256 overeenkomt met de opening
onder het chassis dat zich het dichtstbij
het betreffende wiel bevindt.
Breng de krik dusdanig omhoog dat de
basis van het voertuig er goed op kan
rusten (hij moet enigszins onder het
voertuig staan en zijn uitgelijnd met de
kop van de krik).
Draai de moeren los en verwijder de
band.
Plaats de reserveband in het midden
van de naaf.
Haal de moeren aan en breng de krik
omlaag.
Zet de schroeven stevig vast als de
band op de grond staat en controleer
zo snel mogelijk of ze goed vastzitten.BELANGRIJK Als u
diefstalbeveiligingsschroeven gebruikt,
plaats deze dan zo dicht mogelijk bij het
ventiel (anders loopt u het risico dat u
de wielplaat niet aan kunt brengen).
BELANGRIJK
166)Schakel de alarmknipperlichten in.
Parkeer het voertuig ver uit de buurt van
het verkeer op een bestendige ondergrond
die niet glad is. Trek de handrem omhoog
en schakel een versnelling in. Zorg ervoor
dat alle inzittenden het voertuig verlaten en
uit de buurt van het verkeer blijven.
167)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant van
het voertuig vlak naast een rijbaan: zorg
ervoor dat het voertuig op een voldoende
afstand van de weg staat, om te vermijden
overreden te worden.168)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek enz., om te laten zien dat
uw voertuig stilstaat. Alle inzittenden
moeten het voertuig auto verlaten, vooral
als het zwaar beladen is, en uit de buurt
van gevaarlijk verkeer wachten tot het wiel
is verwisseld.
169)De reserveband heeft niet dezelfde
maat als de overige vier. Breng nooit meer
dan één reserveband aan op hetzelfde
voertuig. De standaard band is breder dan
de reserveband, dus het voertuig ligt lager.
Vervang de reserveband zo spoedig
mogelijk door een band die identiek is aan
het origineel. Uw snelheid mag tijdens
gebruik van de reserveband, wat slechts
tijdelijk is, niet hoger zijn dan de snelheid
aangegeven op het etiket van het wiel. Als
u sneeuwkettingen moet gebruiken,
monteer dan het reservewiel op de
achteras en controleer de spanning.
Gebruik van deze band kan het normale
rijgedrag van het voertuig veranderen.
Vermijd plotseling versnellen of remmen en
verlaag uw snelheid in bochten.
170)Laat nooit gereedschap in uw
voertuig slingeren: als u plotseling remt,
zouden deze over de bodemplaat kunnen
bewegen en een gevaar voor de
inzittenden kunnen vormen. Zet het
gereedschap na gebruik vast in de
gereedschapstas en plaats deze correct in
zijn positie: gevaar voor letsel. De krik mag
alleen worden gebruikt voor het vervangen
van een wiel. Hij mag nooit worden
gebruikt om het voertuig op te hogen om
een reparatie eronder uit te voeren.
255T36695
256T36696
163
34)De kit is alleen goedgekeurd voor het
oppompen van banden van voertuigen die
oorspronkelijk met de kit zijn uitgerust. De
kit mag nooit gebruikt worden om de
banden van een ander voertuig of andere
voorwerpen (reddingsvesten, luchtbedden,
enz.) mee op te pompen. Voorkom spetters
op de huid als u de reparatiebus gebruikt.
Als het product in contact komt met de
huid, spoel de huid dan grondig af. Houd
de kit buiten bereik van kinderen. Laat lege
bussen niet achter in de omgeving. Lever
deze af bij een Fiat Servicepunt of een
afvalverwerkingsbedrijf. De
houdbaarheidsdatum van de bus is
aangegeven op het etiket. Controleer de
houdbaarheidsdatum. Ga naar een Fiat
Servicepunt om de opblaasslang en de
reparatiebus te vervangen.
35)Parkeer het voertuig voordat u de kit
gebruikt dusdanig dat het uit de buurt van
het verkeer staat, zet de
alarmknipperlichten aan, trek de handrem
aan en zorg ervoor dat alle inzittenden het
voertuig verlaten en ver uit de buurt van het
verkeer blijven.
36)Als u langs de rijbaan bent gestopt,
waarschuw dan de overige weggebruikers
dat uw voertuig daar staat door de
gevarendriehoek te plaatsen of andere
wettelijk toegestane middelen in het land
waar u zich bevindt.
37)Voorzichtig: een ontbrekende of slecht
vastgedraaide ventieldop kan van invloed
zijn op de grip van de band en
spanningsverlies veroorzaken. De
ventieldoppen moeten identiek zijn aan de
originele en stevig vastgedraaid worden.38)Rijd na reparaties met de kit niet meer
dan 200 km. Rijd bovendien met lagere
snelheid en ga in ieder geval niet sneller
dan 80 km/h. Het etiket moet op een
zichtbaar gedeelte op het dashboard
worden aangebracht. Afhankelijk van het
land of de plaatselijke wetten, moet een
band die is gerepareerd met de opblaaskit,
worden vervangen.STARTEN MET
HULPACCU
173) 174) 175) 176) 177)
39)
De motor starten die elektrische stroom
levert en op een middelmatig toerental
houden.
Als de accu van een ander voertuig
wordt gebruikt om de motor te starten,
moeten daarvoor de juiste kabels (maat
large) van een Fiat Servicepunt worden
gebruikt. Als u zelf over de juiste kabels
beschikt, moet u controleren of ze in
perfecte staat verkeren.
De twee accu's moeten dezelfde
nominale spanning hebben: 12 V. De
accu die de spanning levert moet een
capaciteit (Ampère/uur, Ah) hebben die
minimaal gelijk is aan die van de lege
accu.
260T36708
166
NOODGEVALLEN
SLEPEN VAN HET
VOERTUIG
182) 183) 184)
41) 42) 43)
He stuurwiel moet niet vergrendeld
worden; de startinrichting moet in stand
"M" (starten) staan om te kunnen
signaleren ("remlichten",
alarmknipperlichten). In het donker
moet de buitenverlichting van het
voertuig aan blijven.
Ontkoppel de aanhanger, indien
aanwezig.
Bovendien moet u de sleepcondities
naleven, vastgesteld door de geldende
regelgevingen in het land waarin u zich
bevindt.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Gebruik nooit de versnelling of de
aandrijfassen om het voertuig te slepen.
Gebruik de ringen uitsluitend voor het
slepen; ze mogen in geen geval
gebruikt worden om het voertuig op te
tillen, direct noch indirect.
Gebruik aan de achterzijde
uitsluitend:
sleeppunt 2 fig. 262 op voertuigen
zonder een sleepsysteem;
sleeppunt 3 fig. 263 op voertuigen
met een sleepsysteem;
Raadpleeg voor de montage van de
trekhaak 3 de installatie-instructies van
de inrichting.Gebruik aan de voorzijde
uitsluitend:
Sleepring 6 fig. 264 (in de
gereedschapskist) en sleeppunt 4.Voorste sleeppunt
Gebruik een schroevendraaier om
bescherming 5 fig. 264 te verwijderen.
Draai de sleepring 4 fig. 264 volledig
vast: (eerst met de hand en dan met de
wielmoersleutel).
BELANGRIJK
182)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel naar de stand M en
vervolgens naar S worden gedraaid,
zonder hem uit het contactslot te nemen.
Als de sleutel uit het contactslot wordt
genomen, wordt automatisch het stuurslot
ingeschakeld waardoor het voertuig niet
kan worden bestuurd.
183)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het sleepoog
volledig op de schroefdraadpen is gedraaid
alvorens het voertuig te slepen. Start de
motor niet wanneer het voertuig wordt
gesleept.
262T36697
263T36698
264T36699
169
173
ONDERHOUDSSCHEMA
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
Mijl x 100040 80 120 160 200
Jaren246810
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning,
indien nodig, herstellen; vervaldatum/conditie
"Bandenopblaaskit" controleren (voor bepaalde
versies/markten)
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte,
interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel,
enz.) controleren
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen(1) (2)
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
De diagnosestekker gebruiken om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de
emissie te controleren; en voor bepaalde versies/markten,
de verslechtering van de motorolie
(1) Bijvullen met vloeistoffen aangeduid in de paragraaf “Vloeistoffen en smeermiddelen” van het hoofdstuk “Technische gegevens” en pas na het controleren dat
het systeem in tact is.
(2) Het verbruik van additieven voor AdBlue (Ureum) emissies is afhankelijk van de gebruikstoestand van het voertuig en wordt aangegeven met een controlelampje
en bericht op het instrumentenpaneel (voor bepaalde versies/markten).
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke1.000km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil;
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Elke3.000km controleren en motorolie
bijvullen.
GEBRUIK VAN HET
VOERTUIG ONDER
ZWARE
OMSTANDIGHEDEN
Als het voertuig voornamelijk gebruikt
wordt onder de volgende
omstandigheden:
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
de volgende controles dienen vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
slot van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen
smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
ONDERHOUDS-
OCEDURE
Het voertuig voldoet aan de
recyclingcriteria en de beoordeling van
sloopvoertuigen die in 2016 wettelijk
van kracht worden.
Daarom is een aantal voertuigen
ontworpen met het oog op uiteindelijke
recyclage.
De onderdelen kunnen eenvoudig
worden gedemonteerd om te worden
teruggewonnen en hergebruikt in de
recyclingindustrie.
Bovendien voldoet het voertuig, dankzij
het geavanceerde ontwerp, de originele
opzet en het geringe brandstofverbruik
aan de geldende milieuwetgeving. We
zetten ons actief in om de uitstoot van
verontreinigende gassen te verlagen en
energie te besparen. Maar de
hoeveelheid verontreinigende gassen
die wordt uitgestoten en het
brandstofverbruik zijn mede van u
afhankelijk. Gebruik en onderhoud uw
voertuig daarom correct.
Vergeet niet dat door niet-naleving van
de milieuwetgeving de eigenaar van het
voertuig administratieve sancties
kunnen worden opgelegd. Bovendien
maakt het vervangen van de motor, het
brandstofsysteem en uitlaatonderdelen
door andere niet-originele onderdelen
de naleving van de milieuwetgeving
ongeldig.
177
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Trillingen.Lage bandenspanning, slecht gebalanceerde
of beschadigde banden.Controleer de bandenspanning; als het
defect aanhoudt, laat het dan controleren bij
een Fiat Servicepunt.
De motor raakt oververhit. De
temperatuurindicator van de koelvloeistof
staat in de alarmzone en het controlelampje
STOPgaat aan.De koelventilator werkt niet meer.Zet het voertuig stil, zet de motor af en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Koelvloeistoflek.Controleer het koelvloeistofreservoir: er zou
vloeistof in moeten zitten. Is dat niet het
geval, neem dan zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Koelvloeistof kookt in het reservoir.
64)Mechanisch defect: hoofdpakking
beschadigd.Zet de motor af en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Elektrische systemen
Ruitenwissers voorruit werken niet.Wisserbladen voorruit geblokkeerd.Maak het wisserblad los voordat de
ruitenwisser wordt bewogen.
Defect elektrisch circuit.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zekering beschadigd.Vervang de zekering, in verwijzing naar de
paragraaf “Passagiersruimte zekeringen” in
het hoofdstuk “In een noodgeval”.
De ruitenwisser van de voorruit stopt niet. Defecte elektrische bedieningen.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Richtingaanwijzers knipperen sneller. Lamp doorgebrand.Raadpleeg de paragraaf "Een lamp
vervangen" in het hoofdstuk "Noodgevallen".
De richtingaanwijzers werken niet.Defect elektrisch circuit of
bedieningselement.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zekering beschadigd.Vervang de zekering, in verwijzing naar de
paragraaf “Passagiersruimte zekeringen” in
het hoofdstuk “In een noodgeval”.
232
TECHNISCHE GEGEVENS