Opmerking Het systeem blijft ongeveer
7 seconden ingeschakeld nadat de
alarmknipperlichten zijn uitgezet of de
richtingaanwijzers in de normale stand
zijn gezet.
Rijstrookwaarschuwing (LDW)
Een zoemer gaat intermitterend af en
het LDW-lampje knippert (geel) als het
systeem op stand-by staat en uw
voertuig de rijstrook dreigt te verlaten of
al heeft verlaten.Opmerking Als de waarschuwing
3 seconden of langer aanhoudt,
schakelt het systeem over naar
stand-by, voordat de waarschuwing
uitgaat.
Waarschuwing systeemfout
Als er een fout in het systeem optreedt,
wordt een visuele waarschuwing
gegeven die het type probleem
aangeeft.
LDW-camera te warm
Als het systeem tijdelijk wordt
uitgeschakeld doordat de temperatuur
van de LDW-camera te hoog is, gaat
het indicatielampje van het
LDW-systeem branden.
Als de camera weer is afgekoeld tot
onder een vooraf bepaalde
temperatuur, wordt de normale status
van het systeem automatisch hersteld.Opmerking Het indicatielampje van het
LDW-systeem kan tijdelijk worden
uitgeschakeld door de LDW-schakelaar
op "OFF" te zetten.
Uitschakeling LDW in verband met
storing
Als de LDW door een storing niet kan
worden opgestart, gaat het
LDW-lampje (geel) branden.
Neem in dit geval contact op met het
Fiat Servicenetwerk om het systeem te
laten nakijken.
154) 155) 156) 157)
244) 245) 246)
BELANGRIJK
244)In het geval van onduidelijke,
overlappende of ontbrekende
rijstrookbelijning, kan het zijn dat het
systeem de bestuurder niet assisteert: in
dit geval is de Driving Advisor inactief.
338AHA106391
339AHA106405
340AHA106375
341AHA106391
213
ERA GLONASS
ERA-GLONASS is een systeem
ontworpen om de ernst van ongelukken
te beperken. De locatie en
voertuiginformatie wordt uitgezonden
vanaf het systeem naar de
alarmcentrale in het geval van een
ongeluk of plotselinge ziekte, en de
alarmcentrale regelt dat er
noodvoertuigen komen waar nodig.
250) 251) 252) 253)
Opmerking Dit systeem rapporteert
naar de alarmcentrale, maar regelt niet
rechtstreeks een noodvoertuig of pas
voor de pechhulpdienst. Dit systeem
helpt met een noodoproep voor een
verkeersongeluk of plotselinge ziekte,
maar heeft geen functie om de
inzittenden te helpen.
Doorstroming van de noodoproepA — Rode lamp
B — Groene lamp
A — Afdekking
D — SOS-schakelaar
E — Microfoon
F — Portierspeaker (alleen
passagiersstoel voor)
254)
1 — Na het instellen van de
contactschakelaar of de
werkingsmodus op “ON”, gaan het
rode lampje (A) en het groene lampje (B)
ongeveer 10 seconden branden.
Ongeveer 10 seconden nadat de
lampjes zijn uitgegaan, gaat het
systeem in de stand-bystatus.
255) 256) 257)
2 — Het systeem werkt als volgt.Automatisch Rapport:wanneer het
voertuig een botsing boven een
bepaald niveau krijgt.
Opmerking Afhankelijk van het niveau
of de hoek van de botsing kan het zijn
dat het systeem niet werkt.
Handmatig Rapport:wanneer u de
afdekking opent (C) en drukt op de
SOS-schakelaar (D).
258)
161)
Opmerking Druk alleen op de
SOS-schakelaar in geval van nood
zoals een ongeluk of plotselinge ziekte.
Wanneer er om geen noodlijdende
reden, uit baldadigheid een
noodvoertuig is opgeroepen, kan het
zijn dat de toepasbare kosten in
rekening worden gebracht.
3 - Het groene lampje gaat branden en
het systeem belt de alarmcentrale.
259)
4 — Het groene lampje knippert
langzaam en de locatie en
voertuiginformatie wordt naar de
alarmcentrale verstuurd.
5 — Wanneer het groene lampje
verandert van knipperend naar een
permanente verlichtingsstatus en de
zoemer klinkt een keer, is een gesprek
met een operator van de alarmcentrale
beschikbaar.
260) 261)351AH3101138
352AHA114143
221
(indien aanwezig)
Opmerking Als de microfoon (E) en/of
de speakers van het voertuig het niet
doen, kunt u niet spreken met de
operator van de alarmcentrale. Een
oproep kan niet worden afgekoppeld
vanuit de zijde van het voertuig.
6 — De alarmcentrale zorgt voor het
verzenden van het noodvoertuig
wanneer dat nodig is.
222
NOODGEVALLEN
Testmodus
U kunt controleren of het systeem in de
normale standby staat via het volgende
proces. Voor de bediening het voertuig
op een veilige plek met goed zicht
stilzetten, waar radiogolven kunnen
worden uitgezonden en ontvangen.
Veranderen naar Testmodus
1 — Wanneer de contactschakelaar of
de werkmodus op “OFF” staat, de
contactschakelaar of de werkmodus op
“ON” zetten terwijl u de SOS-
schakelaar indrukt.
2 — Na dat u de contactschakelaar op
“ON” heeft gezet, stappen 3 en
4 binnen 10 seconden uitvoeren.
3 — Neem uw vinger van de
SOS-schakelaar.
4 — Druk 3 keer of vaker op de
SOS-schakelaar.
5 — Na ongeveer 10 seconden van
Stap 2, gaan de rode en de groene
lamp uit. Hierna klinkt de zoemer
3 keer.
Opmerking Als de zoemer niet klinkt,
herhaal het proces dan vanaf Stap 1.
6 - Ongeveer 60 seconden later
knippert de groene lamp. Als u de
SOS-schakelaar binnen 20 seconden
indrukt, verandert de modus in de
testmodus.Opmerking Wanneer de rode lamp in
plaats van de groene lamp knippert, rijd
het voertuig dan naar een veilige plek
met goede zichtbaarheid, waar
radiogolven kunnen worden verzonden
en ontvangen en herhaal het proces
vanaf Stap 1.
Binnen ongeveer 20 seconden nadat
de modus is gewijzigd in de testmodus,
op de SOS-schakelaar drukken voor
een van de volgende periodes om het
gewenste testtype te selecteren.
10 seconden of langer:
rapportagetest naar de alarmcentrale
Minder dan 10 seconden: test van
de ERA-GLONASS-systeemuitrusting
van het voertuig
Opmerking Als u de SOS-schakelaar
niet binnen ongeveer 20 seconden
indrukt, eindigt de testmodus.
Als u een bepaalde afstand aflegt in de
testmodus, eindigt de testmodus.
Rapportagetest naar de
alarmcentrale
1 - Het groene lampje gaat branden en
de rapportagetest naar de
alarmcentrale wordt gestart.
Opmerking Als het rode lampje
ongeveer 60 seconden blijft branden, is
het voertuig op een plaats waar
radiogolven niet kunnen worden
verzonden of ontvangen. Daarom kunt
u niet rapporteren naar de
alarmcentrale.2 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.
Test van de ERA-GLONASS-
systeemuitrusting van het voertuig
1 — Nadat de zoemer een keer klinkt,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Lampcontrole: wanneer de zoemer
een keer klinkt en het rode lampje en
het groene lampje afwisselend branden,
werken ze normaal.
2 — Wanneer de lampjes normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de lampjes niet normaal
oplichten, wacht dan ongeveer
20 seconden.
Speakercontrole: wanneer de
zoemer twee keer klinkt en blijft klinken,
betekent dit dat ze normaal werken
3 — Wanneer de speakers normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de zoemer niet normaal klinkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
Microfooncontrole: nadat de zoemer
3 keer klinkt, iets zeggen in de
microfoon. Als uw stem uit de speakers
klinkt, werken ze normaal.
4 — Wanneer de microfoon normaal is,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer deze niet normaal werkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
5 - Als alle controleresultaten normaal
zijn, gaat het groene lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en
klinkt de zoemer een keer.
224
NOODGEVALLEN
262)
6 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.
BELANGRIJK
250)In het land of gebied waar er geen
alarmcentrale van ERA-GLONASS is, of
waar de noodoproep radiogolf niet normaal
kan worden uitgezonden of ontvangen,
werkt het systeem niet. In dit geval moet
onmiddellijk een noodvoertuig of
wegservice worden geregeld met een
mobiele telefoon, etc.
251)Als er een noodgeval is en u ruikt de
brandstof of u ruikt iets wat niet goed is,
blijf dan niet in de auto zitten, maar vlucht
meteen naar een veilige plek.
252)Terwijl u wacht op redding na de
noodoproep, onderneem actie om andere
ongelukken te voorkomen, zoals voor- of
achterbotsingen met het volgende voertuig
en vlucht naar een veilige plek.
253)In de volgende gevallen moet
onmiddellijk een noodvoertuig worden
geregeld of een wegdienst met een
mobiele telefoon, etc.1-Wanneer het
systeem niet werkt door een botsing, etc. 2
- Wanneer het voertuig op de plaats staat
waar radiogolven niet kunnen worden
uitgezonden en ontvangen (bijvoorbeeld
binnen, in een parkeergarage, berggebied,
in een tunnel, etc.).3-Wanneer de lijn
naar de alarmcentrale bezet is en de
oproep is niet bereikbaar voor de
alarmcentrale.254)Verwijder of installeer de
bovengenoemde delen niet. Dit kan
mislukking van contact of uitrusting
veroorzaken, en het kan zijn dat het
systeem niet normaal werkt.
255)Als het rode lampje en/of het groene
lampje niet gaan branden nadat de
contactschakelaar of de werkingsmodus
op “ON” is gezet, is er een mogelijke fout in
het systeem. Laat het systeem nakijken bij
een Fiat Servicepunt.
256)Als het rode lampje blijft branden of
weer gaat branden na ongeveer
20 seconden nadat de contactschakelaar
of de werkingsmodus op “ON” is gezet, is
er een mogelijke fout in het systeem of kan
de accu voor exclusief gebruik van de
ERA-GLONASS leeg zijn. De levensduur
van de accu is ongeveer 3 jaar. Laat het
systeem onmiddellijk inspecteren. of laat
de accu vervangen bij een Fiat
Servicenetwerk.
257)Wanneer het systeem niet in stand-by
staat, is het niet in werking. Wanneer u
rijdt, zorg er dan voor te controleren dat
het systeem in stand-by staat.
258)Alvorens op de SOS-schakelaar te
drukken, het voertuig stoppen op een
veilige plek. Als u er tijdens het rijden aan
werkt, wordt uw aandacht voor de
omgevingsomstandigheden onvoldoende
en kan ongelukken veroorzaken.259)Als de rode lamp als volgt gaat
branden, regel dan meteen een
noodvoertuig of hulp bij pech onderweg
met een mobiele telefoon, etc.1-Wanneer
het rode lampje blijft branden (er is een
mogelijke fout in het systeem).2-Wanneer
het rode lampje 60 seconden blijft branden
(het voertuig kan zich op een plaats
bevinden waar radiogolven niet kunnen
worden verzonden of ontvangen).
260)Vervang de speakers niet. Als ze
worden vervangen, kan het zijn dat het
zoemgeluid of de stem van de operator bij
de alarmcentrale niet te horen is. Als de
speakers vervangen moeten worden door
een defect, etc. bevelen we aan een fiat
Servicenetwerk te raadplegen.
261)Er kan een fout optreden tussen het
werkelijke punt van het rapport en het punt
dat gerapporteerd werd in de
alarmcentrale. Bevestig allebei het punt van
het rapport en het voorwerp via het
telefoongesprek met de operator van de
alarmcentrale.
262)Als er controleresultaten niet normaal
zijn, gaat het rode lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en klinkt
de zoemer 3 keer. In dit geval is er een
mogelijke fout in het systeem. Laat het
systeem onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
225
BELANGRIJK
161)Open het deksel niet behalve wanneer
u op de SOS-schakelaar drukt. U kunt per
ongeluk op de SOS-schakelaar drukken.
Bovendien, als het deksel open is tijdens
het rijden, kan deze letsel veroorzaken bij
een noodgeval.
PECH MET HET
VOERTUIG
Zet het voertuig bij pech onderweg in
de berm en gebruik de
alarmknipperlichten en/of de
gevarendriehoek, enz. Raadpleeg
"Schakelaar alarmknipperlichten".
Als de motor afslaat/niet werkt
Als de motor afslaat, is dit van invloed
op de besturing en regeling van het
voertuig. Let op het volgende voordat u
het voertuig naar een veilige plek
brengt:
De rembekrachtiging wordt
uitgeschakeld en het pedaal is
moeilijker in te trappen. Trap het
rempedaal harder in dan normaal.
Doordat het
stuurbekrachtigingssysteem niet meer
werkt, draait het stuurwiel zwaarder dan
normaal.
Bevestigingsbanden verbanddoos
en gevarendriehoek*
Met de in het voertuig aangebrachte
band(en), weergegeven in de
afbeelding, kunnen een verbanddoos
en een gevarendriehoek worden
bevestigd fig. 353.
Enkele cabine, dubbele cabine
De wand achter de stoel is voorzien van
een bevestigingsband voor een
verbanddoos en een gevarendriehoek
fig. 355.Anderhalve cabine
Onder de vloer aan de rechterkant van
de achterbank is een bevestigingsband
voor een verbanddoos aangebracht
fig. 354.
Links onder de achterstoel is een
bevestigingsband voor een
gevarendriehoek aangebracht.
353AHA106274
354AHA106287
226
NOODGEVALLEN
Gebruik van de krikhandgreep
(anderhalve cabine)
1. Houd de klikbevestiging (A) op het
zwart gemarkeerde gedeelte van de
handgreep ingedrukt, verwijder de
binnenste handgreep (B) en neem de
handgreep uit.
2. Houd de klikbevestiging (C)
ingedrukt, draai de binnenste
handgreep (B) om en plaats hem in de
buitenste handgreep (D) tot hij vastklikt
met de klikbevestiging, zoals
weergegeven.3. Houd de klikbevestiging (F) op de
samengestelde handgreep (E) ingedrukt
en introduceer het wit gemarkeerde
gedeelte van de handgreep (G), zoals
weergegeven, tot die vastklikt met de
klikbevestiging.EEN BAND
VERVANGEN
163) 164)
Zet uw voertuig op een veilige, vlakke
plek stil, voordat u een band vervangt.
1. Zet het voertuig op een vlakke en
stabiele ondergrond, zonder grind, enz.
2. Zet het voertuig stevig op de
parkeerrem.
3. Draai op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak de
contactschakelaar naar de stand
"LOCK" of zet de bedieningsmodus op
"OFF", en zet de versnellingspook in de
stand "R" (achteruit). Zet op voertuigen
met een automatische versnellingsbak
de versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en draai de
contactschakelaar naar de stand
"LOCK" of zet de bedieningsmodus op
"OFF".
4. Schakel de alarmknipperlichten in en
zet een gevarendriehoek, zwaailicht,
enz. op een geschikte afstand van het
voertuig en laat al uw passagiers uit het
voertuig stappen.
5. Plaats wielkeggen of blokken (A)
onder het wiel schuin tegenover de te
vervangen band (B), om te voorkomen
dat het voertuig wegrolt terwijl het
wordt opgekrikt.
379AHA104212
380AHA104225
381AHA104238
235
BELANGRIJK
287)Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto’s
van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het
opkrikken van andere automodellen.
Gebruik de krik nooit om reparaties onder
het voertuig te verrichten. Door een
verkeerde plaatsing van de krik, kan het
voertuig van de krik vallen. Gebruik de krik
niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik.
288)Zorg ervoor dat het verwisselde wiel
zo snel mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.
289)Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) is specifiek voor de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het daarom
niet voor andere modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere modellen
op uw voertuig. De wielbouten zijn
specifiek voor uw voertuig: monteer ze niet
op andere modellen en monteer ook geen
wielbouten van andere modellen op uw
voertuig.290)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek etc., om het stilstaande
voertuig overeenkomstig de geldende
voorschriften aan te geven. Alle inzittenden
moeten het voertuig auto verlaten, vooral
als het zwaar beladen is, en uit de buurt
van gevaarlijk verkeer wachten tot het wiel
is verwisseld. Trek de handrem aan indien
er een wiel verwisseld moet worden op een
helling of een onverharde weg, leg iets
onder de wielen om ze te blokkeren.
291)Zorg ervoor dat u de wielkeggen of
blokken onder het juiste wiel plaatst als u
het voertuig opkrikt. Als het voertuig
beweegt terwijl het is opgekrikt, kan de krik
van zijn plaats schieten en een ongeluk
veroorzaken.
292)De spanning moet regelmatig worden
gecontroleerd en op de gespecificeerde
waarde worden gehouden zolang het wiel
is opgeborgen. Rijden met onvoldoende
bandenspanning kan leiden tot een
ongeval. Houd uw snelheid laag als u met
een te lage bandenspanning rijdt, en pomp
de band zo snel mogelijk op tot de juiste
spanning. (Raadpleeg "Bandenspanning").
293)Zet de krik uitsluitend op de hier
weergegeven plaatsen. Als de krik op de
verkeerde plaats wordt gezet, zou hij het
voertuig kunnen deuken of kunnen vallen
en persoonlijk letsel kunnen veroorzaken.
294)Gebruik de krik niet op een hellende
of zachte ondergrond. Anders zou de krik
weg kunnen schieten en persoonlijk letsel
kunnen veroorzaken. Gebruik de krik altijd
op een vlakke, harde ondergrond. Zorg
ervoor dat er geen zand of grind onder de
basis van de krik ligt.295)Stop met het opkrikken van het
voertuig, zodra de band van de grond
loskomt. Het is gevaarlijk het voertuig nog
verder op te krikken. Ga niet onder uw
voertuig liggen, terwijl u de krik gebruikt.
Stoot niet tegen het opgekrikte voertuig en
laat het voertuig niet lang opgekrikt staan.
Beide gevallen zijn zeer gevaarlijk. Gebruik
uitsluitend de krik die bij het voertuig is
meegeleverd. De krik mag niet voor andere
doeleinden gebruikt worden dan het
vervangen van een band. Tijdens gebruik
van de krik mag niemand in het voertuig
aanwezig zijn. Start de motor niet of laat de
motor niet draaien terwijl het voertuig is
opgekrikt. Draai het opgeheven wiel niet.
De banden die de grond raken, zouden
kunnen gaan draaien, waardoor het
voertuig van de krik zou kunnen vallen.
296)Ga niet onder uw voertuig liggen,
terwijl u de krik gebruikt.
297)Stoot niet tegen het opgekrikte
voertuig en laat het voertuig niet lang
opgekrikt staan. Beide gevallen zijn zeer
gevaarlijk.
298)Gebruik uitsluitend de krik die bij het
voertuig is meegeleverd.
299)De krik mag niet voor andere
doeleinden gebruikt worden dan het
vervangen van een band.
300)Tijdens gebruik van de krik mag
niemand in het voertuig aanwezig zijn.
301)Start de motor niet of laat de motor
niet draaien terwijl het voertuig is opgekrikt.
302)Draai het opgeheven wiel niet. De
banden die de grond raken, zouden
kunnen gaan draaien, waardoor het
voertuig van de krik zou kunnen vallen.
241