VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin
worden de veiligheidssystemen
beschreven waarmee de auto is
uitgerust en aanwijzingen over hoe deze
op de juiste wijze gebruikt moeten
worden.ABS ................................................ 85
ESC-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL) .................... 86
TRACTION PLUS SYSTEEM ........... 90
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) ................. 91
DRIVING ADVISOR ......................... 94
VEILIGHEIDSGORDELS .................. 98
SBR-SYSTEEM ............................... 99
GORDELSPANNERS....................... 99
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .....102
INBOUWVOORBEREIDING VOOR
“UNIVERSEEL ISOFIX”
KINDERZITJE ..................................106
AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS ........................................112
84
VEILIGHEID
BELANGRIJK
66)Het Traction Plus systeem werkt alleen
effectief op wegoppervlakken die niet
homogeen zijn en/of bij verschillen tussen
de twee aandrijfwielen.
67)Trap het gaspedaal, tot het einde van
de optrekmanoeuvre, volledig in om het
volledige aandrijfkoppel over te kunnen
brengen op het wiel met de beste grip.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
68) 69) 70) 71) 72) 73) 74) 75) 76)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor het
voertuig is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder
dan 1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met het voertuig; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwing
gaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning
blijft branden,
moet de bandenspanning op de
spanning worden gebracht die voor
koude banden is voorgeschreven. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
91